Home

Rechtbank Leeuwarden, 03-10-2011, BU4103, AWB 11/817

Rechtbank Leeuwarden, 03-10-2011, BU4103, AWB 11/817

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
3 oktober 2011
Datum publicatie
14 november 2011
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2011:BU4103
Zaaknummer
AWB 11/817

Inhoudsindicatie

Verzoek om herziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 11/817

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2011 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde [gemachtigde eiser],

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren Zwolle/kantoor Leeuwarden,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde verweerder].

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een aanslag (aanslagnummer [nummer].004) recht van successie opgelegd, met dagtekening 17 november 2005.

Eiser heeft bij brief van 1 april 2011, ontvangen bij de rechtbank op 4 april 2011, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2011 te Leeuwarden.

Eiser is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand]. Verweerder is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Met instemming van partijen zijn de procedures met nummers 11/814 tot en met 11/817 ter zitting tegelijkertijd behandeld.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Op [datum] 2002 is [erflater] overleden.

1.2 De erfgenamen van [erflater] zijn zijn echtgenote [echtgenote] en zijn drie zonen: eiser, [X] en [Y].

1.3 [erflater] dreef tot zijn overlijden in de vorm van een maatschap ondernemingen op agrarisch gebied, welke ondernemingen na zijn overlijden zijn voortgezet door zijn echtgenote en zijn drie zoons.

1.4 Eiser heeft op 29 augustus 2003 een aangifte voor het recht van successie ingediend bij verweerder.

1.5 Op 16 september 2003 wordt door eiser per fax een verbeterde aangifte voor het recht van successie ingediend bij verweerder.

1.6 Per fax van 17 september 2003 informeert eiser verweerder als volgt:

"Naar aanleiding van uw telefonische opmerkingen van 16 september 2003 willen wij u het navolgende meedelen.

1. Omvang belastingschuld/belastinglatentie

Op het verkochte deel van de landerijen kan de landbouwvrijstelling geen toepassing vinden, aangezien deze landerijen zijn verkocht aan de gemeente en zij een bestemmingswijziging ondergaan. De verkoop heeft op [datum] 2000 plaatsgevonden, de landerijen zijn juridisch pas na de overlijdensdatum geleverd. Derhalve zal er voor de inkomstenbelasting over deze meerwaarde belasting te worden betaald naar het progressieve tarief. Wij menen dan ook dat de hierop rustende belastingclaim (52% van € 1.281.246,- zijnde € 1.608.349,- minus € 327.103,-) zijnde € 666.247,- in mindering dient te worden gebracht op het totaal van de bezittingen.

2. Toerekening belastinglatentie

Met betrekking tot de latentie is het juist dat deze dient te worden berekend over de meerwaarde in de gebouwen en in het melkquotum, derhalve over een waarde van € 990.650,-. Wij zijn van mening dat deze latentie dient te worden toegerekend aan de bloot-eigenaren aangezien zij bij eventuele verkoop ook de belastingclaim dienen te voldoen.

Resumerend

Tabel 1

3. Kwijtschelding

Voor de goede orde merken wij hierbij op dat ten aanzien van de verkrijging van het ondernemingsvermogen een beroep zal worden gedaan op artikel 35b j° 35c Successiewet.

Gaarne overleg op welke wijze deze verzoeken plaats dienen te vinden.

4. Voortgang

Wij zijn ons er van bewust dat de gang van zaken met betrekking tot de ingediende aangifte successierecht niet is geweest zoals deze behoort te zijn. Hiervoor onze excuses.".

1.7 Aan [accountantskantoor] is eisers onder het procesverloop vermelde aanslag recht van successie met dagtekening 17 november 2005 toegezonden. Het accountantskantoor heeft de geleidebrief bij de aanslag van een stempel voorzien voor ontvangst met als datum 24 november 2005.

1.8 [A] van [accountantskantoor] heeft verweerder per brief van 4 januari 2006 het volgende geschreven:

"Onderwerp

uitstel van betaling aanslagen recht van successie

Geachte heer, mevrouw,

Namens onderstaande belanghebbenden:

-[echtgenote], wonende [adres];

-[X], wonende [adres];

-[Y], wonende [adres];

-[eiser], wonende [adres]

Verzoeken wij u uitstel van betaling te verlenen voor de navolgende aanslagen recht van successie:

[nummer].001, [nummer].002, [nummer].003 en [nummer].004, aanslagdatum 17 november 2005 voor respectievelijke de bedragen € 3.356, € 34.731, € 34.731, € 34.731.

Voorts doen wij hierbij een beroep op de faciliteit zoals deze is neergelegd in artikel 35c lid 1 en lid 2 Successiewet.

In afwachting van uw reactie, verblijven wij,".

1.9 Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen onderhavige aanslag, welk bezwaar op 10 januari 2006 door verweerder is ontvangen. Verweerder heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.10 Bij uitspraak van 15 juni 2007 heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen de onder 1.9 vermelde uitspraak op bezwaar van verweerder ongegrond verklaard. Ter zitting heeft eiser verklaard dat het gerechtshof Leeuwarden en de Hoge Raad deze uitspraak van de rechtbank hebben bevestigd.

1.11 Bij brief van 11 maart 2011 schrijft eisers gemachtigde aan verweerder onder meer:

"Waar ik thans graag met u in overleg treed is - kort gezegd - allereerst de kwestie met betrekking tot het ingediende bezwaar van 4 januari 2006, en daarnaast de reden waarom u van oordeel bent dat het verzoek om toepassing van de bor te laat is ingediend en waarom u van oordeel bent dat ambtshalve vermindering van de aanslagen (dan wel omzetting daarvan in conserverende aanslagen), niet mogelijk was.".

Geschil

2.1 In geschil is het antwoord op de vragen of eiser met zijn onder 1.8 vermelde brief van 4 januari 2006 een bezwaarschrift heeft ingediend en of eisers beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit tijdig is ingediend.

2.2 Eiser beantwoordt deze vragen bevestigend en verweerder ontkennend.

2.3 Eiser voert daartoe - kort gezegd - aan dat uit correspondentie, die voorafgaat aan de onderhavige aanslag recht van successie, blijkt dat hij een beroep wilde doen op de bedrijfsopvolgingsregeling (bor). Gelet daarop kan de onder 1.8 vermelde brief van 4 januari 2006 niet anders worden gezien dan als een bezwaarschrift. Wat betreft het tijdsverloop tussen de indiening van het bezwaarschrift en het beroepschrift verwijst eiser naar langdurig overleg met verweerder, een klachtenprocedure bij verweerder en een procedure bij de Nationale Ombudsman, waardoor eiser eerst in 2011 het onder het procesverloop vermelde beroepschrift heeft ingediend. Eiser concludeert tot een gegrond beroep en verzoekt de rechtbank verweerder te gelasten op korte termijn uitspraak te doen op het bezwaar.

2.4 Verweerder voert ter onderbouwing van zijn standpunt - kort gezegd - aan dat de onder 1.8 vermelde brief geen bezwaarschrift is en dat eiser ook overigens geen bezwaarschrift heeft ingediend. Wat betreft de tijdigheid van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is verweerder van mening dat eiser, gelet op het tijdsverloop niet voortvarend gebruik heeft gemaakt van zijn rechtsmiddelen. Verweerder concludeert tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.

2.5 Ter zitting heeft eiser verklaard dat zijn ingediende beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit moet worden begrepen als een verzoek om herziening in de zin van artikel 8:88 Awb.

Beoordeling van het geschil

omtrent het beroep

3.1 Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige aanslag recht van successie onherroepelijk vaststaat (zie 1.9 en 1.10). Nu eiser ter zitting heeft verklaard dat zijn beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb, moet worden begrepen als een verzoek om herziening (zie 2.5), zal de rechtbank het beroep bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk verklaren.

3.2 Nu geen der partijen heeft gesteld daartoe processueel in zijn belangen te worden bemoeilijkt, zal de rechtbank het als beroep ingediende verzoek behandelen en de door partijen met betrekking tot het beroep aangevoerde standpunten tot het verzoek rekenen. Voor eiser zal hierna, waar nodig, verzoeker gelezen moeten worden.

omtrent het verzoek

3.3 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak hebben kunnen leiden.

3.4 Gelet op voornoemde voorwaarden voor herziening dient te worden vastgesteld of datgene wat eiser als feiten of omstandigheden aandraagt wel als zodanig kan worden gekwalificeerd. De rechtbank overweegt daarbij dat de mogelijkheden voor een succesvol gebruik van het middel van de herziening, zoals de wetsgeschiedenis ook bevestigt (kamerstukken 22 495, nr. 3, blz. 160 en 25 175, nr. 3, blz. 19), beperkt zijn en dat het rechtsmiddel niet kan worden gebruikt voor het herstellen van processuele misslagen. Het rechtsmiddel is dan ook niet gegeven om een partij de gelegenheid te bieden het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de wel aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.

3.5 Naar het oordeel van de rechtbank had eiser in de procedure welke heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, redelijkerwijs al naar voren kunnen brengen dat hij reeds op 4 januari 2006 een bezwaarschrift - nog daargelaten de vraag of dit een tijdig bezwaarschrift was geweest - had ingediend. Gelet op het feit dat dit vermeende bezwaarschrift van 4 januari 2006 door eisers toenmalige gemachtigde is ingediend, kon eiser hiermee redelijkerwijs bekend zijn. Het had derhalve op de weg van eiser gelegen om hier in voornoemde procedure opmerkingen over te maken. Door dit na te laten heeft hij zelf processuele kansen laten liggen. Eisers stelling dat zijn huidige gemachtigde eerst eind 2010 heeft onderkend dat er op 4 januari 2006 een bezwaarschrift is ingediend doet aan het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank, niet af. Uit het vorenstaande volgt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor herziening, zoals neergelegd in artikel 8:88 van de Awb.

3.6 Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat eisers verzoek tot herziening afgewezen dient te worden.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek tot herziening af.

Aldus gegeven door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2011.

w.g. H.J. Haanstra

w.g. A.F. Germs-de Goede

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.