Rechtbank Leeuwarden, 02-10-2012, BY2131, AWB 09/1870
Rechtbank Leeuwarden, 02-10-2012, BY2131, AWB 09/1870
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 2 oktober 2012
- Datum publicatie
- 15 november 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBLEE:2012:BY2131
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2014:10021, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB 09/1870
Inhoudsindicatie
Aanslag vennootschapsbelasting. Toepassing 8:42 Awb bij beroep tegen uitblijven uitspraak op bezwaar. Rechtbank wijst verzoek om geheimhoudingsprocedure af. Beroep op Sopropé-arrest verworpen. Winstcorrecties terecht. Eerst in beroep gedaan verzoek om vergoeding proceskosten bezwaarfase gehonoreerd.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
procedurenummer: AWB 09/1870
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 oktober 2012 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigden mr. [gemachtigden],
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde].
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) over het jaar 2005 opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 291.798. Hierbij heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 14.973 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Eiseres heeft bij brief van 24 december 2008, ingekomen bij verweerder op 29 december 2008, bezwaar gemaakt tegen voormelde aanslag Vpb en beschikking heffingsrente.
Bij brief van 11 augustus 2009, ontvangen bij de rechtbank op 12 augustus 2009, heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift. De rechtbank heeft dit beroep geregisteerd onder het procedurenummer AWB 09/1870.
Verweerder heeft bij brief van 15 oktober 2009 een verweerschrift (met bijlagen) ingegediend.
Bij brief van 8 juli 2011 heeft eiseres een nader stuk ingediend.
Bij brief van 19 juli 2011 heeft verweerder een pleitnota ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2011 te Leeuwarden. Eiseres is daar vertegenwoordigd door [X], aandeelhouder en bestuurder van eiseres, en bovengenoemde gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn bovengenoemde gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam] Ter zitting zijn gezamenlijk met de onderhavige zaak behandeld eiseres' beroepszaken met de procedurenummers AWB 09/1869 en 10/1064 (betreffende de naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de jaren 2003 en 2004). Ter zitting heeft eiseres' gemachtigde een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om schriftelijk te reageren op eiseres' omvangrijke pleitnota.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften naar partijen zijn gezonden.
Verweerder heeft bij brief van 29 september 2011 (met bijlagen), onder de benaming "conclusie van dupliek" schriftelijk gereageerd op eiseres' pleitnota.
Bij brief van 22 november 2011 heeft eiseres verzocht om uitstel om te reageren op verweerders "conclusie van dupliek". Hierbij heeft eiseres tevens verzocht om inzage bij verweerder in alle op de zaak betrekking hebbende stukken.
Bij brief van 3 januari 2012 heeft eiseres een afschrift van een aan verweerder gerichte brief ingezonden.
Eiseres heeft bij brief van 27 januari 2012 meegedeeld dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingediend. Tevens heeft zij de rechtbank verzocht om te beoordelen of er gewichtige redenen aanwezig zijn voor het anonimiseren door verweerder van bepaalde passages in de door hem overgelegde stukken.
Verweerder heeft op eiseres' brief van 27 januari 2012 gereageerd bij brief van 21 februari 2012 (met bijlagen, die gedeeltelijk in digitale vorm op een CD-Rom zijn bijgesloten).
Bij brief van 23 februari 2012 (met bijlagen) heeft eiseres de rechtbank verzocht om een comparitie te houden ter bespreking van de reikwijdte van artikel 8:42 van de Awb en de vraag of verweerder terecht gedeelten uit de verkregen informatie van de Cypriotische autoriteiten (bijlage 2 bij verweerders brief van 21 februari 2012) heeft geanonimiseerd. De rechtbank heeft dit verzoek bij brief van 8 maart 2012 afgewezen en eiseres nogmaals in de gelegenheid gesteld om te reageren op verweerders "conclusie van dupliek".
Eiseres heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 4 april 2012. Hierbij heeft eiseres wederom de rechtbank verzocht om een geheimhoudingskamer te laten beoordelen of verweerder terecht bepaalde stukken heeft geanonimiseerd. Verweerder heeft in opdracht van de rechtbank bij brief van 12 april 2012 op dit verzoek gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens bij brief van 18 april 2012 partijen meegedeeld dat zij haar beslissing om de zaak niet te verwijzen naar een geheimhoudingskamer handhaaft. Eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 20 april 2012, waarna verweerder bij brief van 27 april 2012 heeft gereageerd.
Bij brieven van 25 april 2012 heeft verweerder op de overige aangevoerde punten in eiseres' brief van 4 april 2012 gereageerd.
Eiseres heeft op 14 mei 2012 afschriften van de voor de zitting bestemde pleitnota's gefaxt naar de rechtbank en verweerder.
Het onderzoek ter zitting is hervat ter nadere zitting van 15 mei 2012 te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen dezelfde personen als op de vorige zitting. Ter zitting zijn gezamenlijk met de onderhavige zaak behandeld eiseres' beroepszaken met de procedurenummers AWB 09/1869 en 10/1064. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.1 Eiseres is op 3 mei 1979 opgericht en heeft haar statutaire zetel in [A]. Sinds 1 februari 2003 is [X] enig aandeelhouder en directeur van eiseres. [X] is naar eigen zeggen woonachtig in [P] te Polen.
1.2 Volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel luidt de bedrijfsomschrijving van eiseres:
"Het beheren, administreren, beleggen, alsmede het exploiteren van en handel drijven in onroerende zaken, effecten en andere vermogensbestanddelen;
Het leveren van produkten en diensten op bedrijfsgebied, onderaanneming van werk (subcontracting). Nationale en internationale bemiddeling op het gebied van in- en verkoop van groenten en fruit. Dienstverlening conform art. 49 E.G.".
In het jaar 2005 verrichtte eiseres onder meer commissionairs/intermediairswerkzaamheden in de tuinbouw.
1.3 Het vestigingsadres van eiseres is [straat #] te [A]. Voor correspondentie maakt eiseres tevens gebruik van het adres Postbus [##] te [B] (België).
1.4 Bij brief van 11 mei 2005 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat hij van plan is om binnenkort bij haar een boekenonderzoek in te stellen. Hierbij heeft verweerder verzocht om, voor het geval eiseres' boekhoudpakket deze mogelijkheid zou bieden, gegevens van de financiële administratie als zogenoemde auditfile alvast aan te leveren. Op 25 mei 2005 heeft verweerder de gevraagde digitale auditfile ontvangen van [Z], verbonden aan [Q] Accountants. Dit kantoor verrichtte boekhoudkundige diensten aan eiseres.
1.5 Bij brief van 30 mei 2006 heeft verweerder aan [Z] van [Q] Accountants meegedeeld dat op 22 juni 2006 om 09.00 uur een boekenonderzoek zal plaatsvinden op het kantooradres van [Q] Accountants. Verweerder heeft hierbij meegedeeld dat het doel van het onderzoek is de aanvaardbaarheid vast te stellen van:
- de aangiften vennootschapsbelasting 2003 en 2004 ten name van eiseres;
- de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 van eiseres;
- de aangiften loonbelasting over de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 van eiseres.
Verweerder heeft eiseres verzocht om ervoor te zorgen dat de hele administratie over de jaren 2003 tot en met 2005 op het controle-adres aanwezig is. In het bijzonder heeft verweerder hierbij de aandacht gevestigd op de bescheiden die hij in de bijlage bij zijn brief heeft opgesomd.
1.6 Tijdens het bezoek van de controleambtenaren [C] en [D] op 22 juni 2006 aan het kantooradres van [Q] Accountants bleek dat [Z] had verzuimd tijdig mee te delen dat het onderzoek geen doorgang kon vinden, omdat de administratie van eiseres over de jaren 2003 tot en met 2005 zich nog niet op het kantooradres bevond. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 22 juni 2006, gericht aan eiseres, ter attentie van [X], geadresseerd aan eiseres' adres in [A], en met een afschrift aan [Z] van [Q] Accountants, meegedeeld dat hij voornemens was om met ingang van 3 juli 2006 het onderzoek aan te vangen op het kantooradres van [Q] accountants. In deze brief heeft verweerder aangaande het doel van het onderzoek en de tijdens het onderzoek te verstrekken informatie en aan te reiken bescheiden hetzelfde vermeld als in zijn brief van 30 mei 2006, gericht aan [Z] van [Q] Accountants. Op 30 juni 2006 heeft [Z] verweerder telefonisch meegedeeld dat [X] de brief van 22 juni 2006 nog niet had ontvangen en dat het zinloos zou zijn om het onderzoek op 3 juli 2006 te starten, omdat de gevraagde administratie niet bij hem aanwezig is. Verweerder heeft bij brief van 30 juni 2006 een afschrift van de brief van 22 juni 2006 naar [X] gestuurd, geadressseerd aan eiseres' adres in [B] (België). Hierbij heeft verweerder [X] verzocht om vóór 14 juli 2006 contact op te nemen om een nieuwe afspraak te maken.
1.7 [X] heeft bij brief van 13 juli 2006 voorgesteld om verweerder de gedigitaliseerde administratie te doen toekomen. Nadat verweerder die administratie heeft gecontroleerd, zou hij aan [X] gericht om documenten kunnen verzoeken. Hierbij heeft [X] meegedeeld dat eerst na eind september 2006 gekomen kan worden tot het inzien van eventueel door verweerder gewenste stukken. [X] geeft aan dat hij ervan uit mag gaan dat verweerder hiermee akkoord gaat, indien verweerder niet vóór 30 juli 2006 reageert. Verweerder heeft bij brief van 20 juli 2006 aan [X] meegedeeld dat hij nog geen reactie van hem heeft ontvangen. [X] heeft daarop bij brief van 31 juli 2006 meegedeeld dat hij reeds bij brief van 13 juli 2006 had gereageerd. Verweerder heeft bij brief van 7 augustus 2006 aan [X], gericht aan het adres in [B], en met afschrift aan [Z] van [Q] Accountants, meegedeeld dat hij niet akkoord gaat met het voorstel van [X]. Verweerder verzoekt hierbij aan [X] om vóór 15 augustus 2006 contact op te nemen voor het maken van een nieuwe afspraak. Verweerder heeft [X] hierbij gewezen op het bepaalde in de artikel 47 en 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). [X] heeft vervolgens gereageerd bij brief van 12 augustus 2006. Hierin deelt hij mee dat, nu verweerder geen reactie heeft gegeven binnen de door hem in zijn brief van 13 juli 2006 gegeven termijn, hij ervan mocht uitgaan dat verweerder akkoord is gegaan met de inhoud van die brief. Aldus gaat [X] er vanuit dat het onderzoek na half september zal kunnen plaatsvinden. Verweerder heeft bij brief van 29 augustus 2006, gericht aan [X] aan het adres in [B], en met afschrift aan [Z] van [Q] Accountants, meegedeeld dat hij op maandag 25 september 2006 een aanvang wil maken met het reeds aangekondigde boekenonderzoek bij eiseres op het kantooradres van [Q] Accountants. Verweerder heeft nogmaals verzocht om, zoals vermeld in zijn eerdere brieven, ervoor te zorgen dat de hele administratie over de jaren 2003 tot en met 2005 op het controle-adres aanwezig is. Bij brief van 18 september 2006 heeft [X] aan verweerder meegedeeld dat hij de administratie kan inzien bij [Q] Accountants. Daar zal verweerder slechts een ruimte ter beschikking worden gesteld; [Q] heeft geen toestemming van eiseres om enige kosten te maken ten aanzien van de controle of anderszins. Verder heeft [X] meegedeeld dat hij de administratie op 28 september 2009 weer zal ophalen.
1.8 De controle-ambtenaren [C] en [D] zijn op 25 september 2006 gestart met het boekenonderzoek op het kantooradres van [Q] Accountants. Zij hebben op die dag inzage gehad in de op dat moment beschikbare administratie. Zij hebben aan [Z] meegedeeld dat zij het onderzoek zouden willen vervolgen op dinsdag 3 oktober 2006 en woensdag 4 oktober 2006 en dat zij ervan uitgaan dat de administratie van eiseres dan nog steeds op het kantooradres van [Q] Accountants ter inzage zou liggen. [Z] heeft daarop toegezegd om aan [X] door te geven dat de administratie van eiseres op 28 september 2006 niet kon worden opgehaald. Indien het boekenonderzoek op de geplande dagen geen doorgang zou kunnen vinden, zou [Z] de controle-ambtenaren daarover informeren.
1.9 [X] heeft bij brief van 29 september 2006 aan verweerder meegedeeld dat hij heeft begrepen dat verweerder de boeken van eiseres over de jaren 2003 tot en met 2005 heeft ingezien en afschriften heeft meegenomen. Verder heeft hij meegedeeld dat hij de administratie op 28 september 2006 weer heeft opgehaald en dat hij de mededeling dat verweerder nog terugkeert niet kan plaatsen en voor verweerders rekening laat.
1.10 Op 3 oktober 2006 hebben de controle-ambtenaren [Z] niet aangetroffen op zijn kantooradres. Evenmin hebben zij daar eiseres' administratie aangetroffen. Bij brief van 3 oktober 2006, gericht aan de directie van [Q] Accountants, heeft verweerder de gang van zaken van het boekenonderzoek geschetst en heeft daarbij de directie van [Q] Accountants in de gelegenheid gesteld om de nodige maatregelen te treffen teneinde het boekenonderzoek op normale wijze doorgang te laten vinden. Aan [X] heeft verweerder bij brief van 3 oktober 2006 eveneens meegedeeld dat de controle-ambtenaren op 3 oktober 2006 onverrichter zake naar hun kantoor zijn vertrokken. Verweerder heeft eiseres de tijd gegeven om tot 20 oktober 2006 aan te geven waar en vanaf welke datum bedoelde administratieve bescheiden alsnog ter inzake zouden worden verstrekt. Verweerder heeft eiseres hierbij gewezen op het bepaalde in de artikelen 47 en 52 van de AWR en de daaraan verbonden mogelijke gevolgen.
1.11 [Z] heeft bij brief van 10 oktober 2006 als mede-directielid van [Q] Accountants gereageerd op verweerders brief van 3 oktober 2006. [Z] heeft in de brief erop gewezen dat hij van eiseres uitdrukkelijk alleen de opdracht heeft gekregen om een ruimte ter beschikking te stellen voor de controle en dat verdere begeleiding van de controle hem was verboden. [X] heeft bij brief van 20 oktober 2006 aan verweerder meegedeeld dat hij de brief aan de directie van [Q] Accountants als zeer grievend heeft ervaren en dat de opmerkingen bezijden de waarheid zijn. In antwoord op verweerders brief van 13 november 2006, waarin verweerder om verduidelijking van [Z]' rol met betrekking tot eiseres en het lopende boekenonderzoek vraagt, verwijst [Z] in zijn brief van 20 november 2006 naar de brief van [X] van 18 september 2006. Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 22 november 2006.
1.12 Verweerder heeft bij brief van 7 februari 2007 de met [X] telefonisch gemaakte afspraak bevestigd om het lopende boekenonderzoek van eiseres op dinsdag 27 maart 2007 om 09.00 uur te vervolgen. Dit onderzoek zal aanvangen met een inleidende bespreking met [X] op het kantooradres van [Q] Accountants. Verweerder heeft verder bevestigd dat hij met [X] overeen is gekomen dat het boekenonderzoek wordt uitgebreid met het doel het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de (nog in te dienen) aangifte Vpb voor het jaar 2005 en de aangiften omzetbelasting en loonbelasting over de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005. [X] heeft volgens verweerder toestemming gegeven om de auditfile met betrekking tot het jaar 2005 op de vragen bij eiseres' adviseur. Verweerder heeft [X] in het bijzonder gewezen op de bijlage bij de brief van 22 juni 2006, waarin de gevraagde bescheiden worden opgesomd. [X] heeft volgens verweerder toegezegd de gevraagde bescheiden van dinsdag 27 maart 2007 tot en met donderdag 29 maart 2007 ter inzake te leggen op het kantooradres van [Q] Accountants. Mochten de bevindingen van het boekenonderzoek het noodzakelijk maken om langer te beschikken over de administratie, dan zal verweerder [X] daar uiterlijk 28 maart 2007 over berichten teneinde in overleg een nadere vervolgafspraak te kunnen maken. Een afschrift van deze brief heeft verweerder gezonden naar [Z] met het verzoek om de betreffende auditfile op CD te verstrekken voor 9 maart 2007.
1.13 Bij brief van 14 februari 2007 heeft verweerder [X] in kennis gesteld van de bevindingen van het onderzoek naar de bij brief van 3 oktober 2006 door [X] ingediende klachten over de gedragingen van [D] in het kader van het instellen van een boekenonderzoek bij eiseres. De klacht over de conclusie van de controle-ambtenaren dat [Z] in onvoldoende mate heeft meegewerkt aan het boekenonderzoek, is gegrond verklaard. Deze conclusie is onjuist bevonden. Ten aanzien van de overige klachten heeft verweerder geoordeeld dat de controle-ambtenaren binnen de kaders van hun bevoegdheden hebben gehandeld, het evenredigheidsbeginsel niet hebben geschonden, dat [D] niet onfatsoenlijk heeft gehandeld en dat er geen feiten zijn gebleken die leiden tot de conclusie dat de onafhankelijkheid en objectiviteit van [D] niet meer gegarandeerd zouden zijn.
1.14 Op 27 maart 2007 heeft een inleidend gesprek plaatsgevonden tussen de controle-ambtenaren [D] en [C] enerzijds en [X] en [Z] anderzijds. Tijdens dat inleidende gesprek heeft [D] zich bediend van een lijst met vragen en aantekeningen die als leidraad voor het gesprek zouden moeten dienen. [X] heeft tijdens het gesprek verzocht om de vragen op schrift aangereikt te krijgen om daarop dan, na overleg met zijn adviseur, te kunnen antwoorden. Dit verzoek is afgewezen door [D]. [X] heeft vervolgens de gestelde vragen zelf op schrift gesteld om pas daarna, voor zover mogelijk of voor zover hij dat nodig oordeelde, antwoord te geven. Afschriften van de vragenlijst van [D] en de verslaglegging van de bespreking heeft verweerder als bijlage 3 gevoegd bij zijn "conclusie van dupliek".
1.15 Op 28 maart 2007 heeft [D] telefonisch contact opgenomen met [X] met de mededeling dat de bevindingen van het boekenonderzoek het nodig maken langer te beschikken over de administratie en dat het boekenonderzoek zal worden vervolgd op vrijdag 6 april 2007. [X] heeft aangegeven de administratie op vrijdag 30 maart 2007 weer op te halen en deze op 6 april 2007 niet weer ter beschikking te zullen stellen. Verweerder heeft dit telefoongesprek schriftelijk bevestigd bij brief van 30 maart 2007 met het verzoek om er voor zorg te dragen dat de administratie op vrijdag 6 april 2007 aanwezig is op het kantooradres van [Q] Accountants. Een afschrift van deze brief heeft verweerder naar [Z] gezonden.
1.16 [X] heeft bij brief van 28 maart 2007 een klacht ingediend bij verweerder, over de gedragingen van [D]. Namens verweerder heeft [naam] bij brief van 6 april 2007 [X] bericht dat zijn grieven ten aanzien van de gang van zaken rondom het boekenonderzoek in een afzonderlijk traject worden afgehandeld. Om op voorhand aan [X]s grief betreffende de voortgang van het boekenonderzoek tegemoet te komen, verzoekt verweerder [X] om contact op te nemen met [D] om een nadere afspraak te maken teneinde het onderzoek voort te kunnen zetten en daarmee zo spoedig mogelijk tot een afronding te komen. Verder heeft [naam] meegedeeld dat hij persoonlijk bij de voorzetting van het onderzoek aanwezig zal zijn. Na het uitblijven van een reactie van [X] heeft [naam] bij brief van 4 mei 2007 [X] verzocht om vóór 17 mei 2007 contact op te nemen met [D] en heeft hierbij gewezen op de artikelen 47 en volgende van de AWR.
1.17 Bij brief van 30 mei 2007 heeft verweerder [X] in kennis gesteld van de bevindingen van het onderzoek naar de bij brief van 28 maart 2007 door [X] ingediende klachten over de gedragingen van [D] in het kader van het instellen van een boekenonderzoek bij eiseres. Verweerder heeft alle klachten verworpen. Als slotopmerking heeft verweerder aangegeven dat de handelwijze van [X] zijn medewerkers belemmert in hun taak om op een effectieve en adequate wijze het boekenonderzoek uit te voeren en dat hij van mening is dat [X] zijn verplichtingen op basis van de artikelen 47 en 49 van de AWR onvoldoende nakomt.
1.18 Bij brief van 29 januari 2008 heeft [D] bevestigd dat hij op 24 januari 2008 en 28 januari 2008 telefonisch contact heeft gehad met [X] over de voortgang van het boekenonderzoek. [X] heeft daarbij aangegeven dat het boekenonderzoek dient te worden uitgevoerd ten kantore van eiseres te [A]. [D] heeft verder meegedeeld dat, als gevolg van omstandigheden zijnerzijds, het onderzoek pas kan plaatsvinden na 1 april 2008. Bij brief van 10 april 2008, gericht aan het adres van eiseres in [A], heeft [D] de telefonisch met [X] gemaakte afspraak bevestigd om op dinsdag 27 mei 2008 het boekenonderzoek voort te zetten. Bij deze brief heeft verweerder een vragenbrief Automatisering gevoegd met het verzoek om het vragenformulier ingevuld terug te sturen, uiterlijk 6 mei 2008. Bij brief van 14 april 2008 heeft verweerder een afschrift van zijn brief van 10 april 2008 gezonden naar het adres van eiseres in [B]. Bij brief van 25 april 2008 heeft [D] [Z] op de hoogte gesteld van het boekenonderzoek op 27 mei 2008 en hem verzocht om ervoor zorg te dragen dat de accountantsdosssiers over de jaren 2003 tot en met 2005 aanwezig zijn op het controle-adres. Daarnaast is aan [Z] verzocht om de jaarrekeningen van eiseres over de jaren 2003 tot en met 2005 vóór 7 mei 2008 toe te zenden.
1.19 Bij brief van 28 april 2008 heeft [X] meegedeeld dat er op de aangegeven data geen persoon aanwezig zal zijn die als aanspreekpunt voor eiseres kan optreden. [X] zal op 28 mei 2008 omstreeks 15.00 uur aanwezig zijn tot maximaal 17.00 uur. Bij zijn brief heeft [X] de ingevulde vragenlijst Automatisering gevoegd.
1.20 Van 27 mei tot en met 29 mei 2008 is het boekenonderzoek vervolgd op het adres van eiseres te [A]. Op 28 mei 2008 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de controle-ambtenaren [D] en [C] enerzijds en [X] anderzijds. Bij het gesprek heeft [D] gebruik gemaakt van handgeschreven vragen. Een afschrift hiervan, alsmede een afschrift van de verslaglegging van de bespreking heeft verweerder als bijlage 2 gevoegd bij zijn "conclusie van dupliek".
1.21 Bij brief van 27 november 2008, verzonden naar eiseres' adres in [A], heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat hij ter behoud van rechten en vooruitlopend op het verslag van het boekenonderzoek in afwijking van eiseres' aangifte een aanslag Vpb voor het jaar 2005 zal opleggen. Een afschrift van deze brief heeft verweerder bij brief van 27 november 2008 verzonden naar eiseres' adres in [B].
1.22 In de brief van 27 november 2008 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de belastbare winst voor de aanslag Vpb 2005 als volgt zal worden vastgesteld:
Tabel 1
Volgens deze brief betreft de onder punt 1. vermelde correctie een (voorlopige) correctie op de niet aangetoonde dotatie aan de voorziening dubieuze debiteuren. Ter motivering van de onder punt 2. vermelde correctie heeft verweerder meegedeeld dat in de jaarrekening voor het jaar 2005 de actiefpost met de omschrijving 'lening [E]' terug is gebracht van € 93.855 naar nihil. De zakelijkheid van deze last heeft eiseres volgens verweerder nog niet aangetoond. De onder punt 3. vermelde correctie betreft volgens verweerder een (voorlopige) correctie op de bedrijfskosten, aangezien de zakelijkheid daarvan nog niet kan worden aangetoond.
1.23 Met dagtekening 20 december 2008 heeft verweerder aan eiseres een aanslag Vpb 2005 opgelegd overeenkomstig de in zijn brief van 27 november 2008 meegedeelde afwijkingen ten opzichte eiseres' aangifte.
1.24 Bij brief van 24 december 2008 heeft eiseres' gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de aan haar opgelegde aanslag Vpb voor het jaar 2005. Dit bezwaarschrift is door verweerder op 29 december 2008 ontvangen. Verweerder heeft bij brief van 13 januari 2009 de ontvangst van dit bezwaarschrift bevestigd en daarbij aan eiseres' gemachtigde meegedeeld dat hij gebruik maakt van de mogelijkheid om de beslistermijn met vier weken te verlengen. Bij brief van 16 januari 2009, gericht aan [Z] van [Q] Accountants, heeft verweerder voorgesteld de beslissing op het bezwaarschrift uit te stellen tot het boekenonderzoek is afgerond. Verweerder heeft [Z] verzocht om hiermee in te stemmen. Bij brief van 9 maart 2009, wederom gericht aan [Z] van [Q] Accountants, heeft verweerder [Z] herinnerd aan zijn verzoek om verlenging van de beslistermijn. Op de brieven van 16 januari 2009 en 9 maart 2009 is niet gereageerd.
1.25 De controle-ambtenaren [C] en [D] hebben op 9 oktober 2009 een rapport (het controlerapport) opgemaakt van hun bevindingen naar aanleiding van het ingestelde boekenonderzoek bij eiseres. Volgens dit rapport is onderzocht de aanvaardbaarheid van de aangiften:
- vennootschapsbelasting over de jaren 2003 tot en met 2005;
- omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005;
- loonbelasting over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 2005.
Als bijlagen 1 tot en met 3 zijn bij het controlerapport overzichten gevoegd van de door de controle-ambtenaren over de jaren 2003 tot en met 2005 aangetroffen administratie van eiseres.
1.26 De controle-ambtenaren hebben geconstateerd dat eiseres tot een bedrag van
€ 301.041 een voorziening dubieuze debiteuren in mindering heeft gebracht op de balanspost debiteuren van € 3.970.564. Deze voorziening heeft voor een bedrag van
€ 278.933 betrekking op debiteur [K] Ltd te Engeland en voor een bedrag van € 22.108 op debiteur [L] BV te België. Van beide debiteuren dateren de vorderingen uit het jaar 2004. Wegens een beginstand van de voorziening debieuze debiteuren van € 58.551, heeft verweerder bij het opleggen van de aanslag Vpb 2005 de voorziening dubieuze debiteuren gecorrigeerd met € 242.490 (€ 301.041 -/- € 58.551). Verweerder heeft deze correctie gebaseerd op zijn standpunt dat eiseres de mate van oninbaarheid van de vorderingen op [K] Ltd en [L] BV op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
1.27 De controle-ambtenaren hebben geconstateerd dat eiseres in de jaarrekening 2004 een bedrag van € 93.855 heeft geactiveerd met als omschrijving 'lening [E]'. In de jaarrekening 2005 is dit bedrag afgewaardeerd naar nihil en, geboekt onder de inkoopwaarde van de omzet, ten laste van de winst gebracht. Een schriftelijke overeenkomst inzake de 'lening [E]' is door eiseres tijdens de controle niet overgelegd.
1.28 In de jaarrekening 2005 is een bedrag van € 74.194 opgenomen bij de post 'overige bedrijfskosten'. Deze overige bedrijfskosten zijn als volgt onder te verdelen:
Tabel 2
De controle-ambtenaren hebben de facturen van de hierboven vermelde kosten in de administratie van eiseres aangetroffen. De kosten zijn bij het vaststellen van de aanslag gecorrigeerd, omdat de zakelijkheid van de kosten volgens de controle-ambtenaren nog niet was aangetoond. Blijkens het verweerschrift acht verweerder de zakelijkheid van de kosten voor kantoorbehoeften, drukwerk, porti en contributies en bijdragen tot een totaalbedrag van € 1.020 alsnog aannemelijk.
1.29 Verweerder heeft op 3 mei 2011 bij de Cypriotische fiscus informatie opgevraagd inzake [S] Holding Limited. Het verzoek heeft betrekking op de periode mei 2004 tot en met december 2010. Op 1 augustus 2011 is door de Cypriotische fiscus gereageerd op dit verzoek. In deze reactie, die door verweerder (deels) geanonimiseerd is overgelegd, staat onder andere het volgende:
"The accountants and the nominee directors of the company informed us that they have no information regarding this trader. They have lost contact with the company. The case of de-registration will be examined. The only documentation available is attached in APPENDIX 1."
1.30 Verweerder heeft op 3 mei 2011 bij de Cypriotische fiscus informatie opgevraagd inzake [Y] Limited. Het verzoek heeft betrekking op de periode januari 2004 tot en met december 2010. Op 1 augustus 2011 is door de Cypriotische fiscus gereageerd op dit verzoek. In deze reactie, die door verweerder (deels) geanonimiseerd is overgelegd, staat onder andere het volgende:
"The accountants and the nominee directors of the company informed us that they have no information regarding this trader. They have lost contact with the company. The case of de-registration will be examined. The only documentation available is attached in APPENDIX 1."
1.31 Verweerder heeft op 3 mei 2011 bij de Cypriotische fiscus informatie opgevraagd inzake CandC Limited. Het verzoek heeft betrekking op de periode januari 2009 tot en met december 2012, Op 2 augustus 2011 is door de Cypriotische fiscus gereageerd op dit verzoek. In deze reactie, die door verweerder (deels) geanonimiseerd is overgelegd, staat onder ander het volgende:
" The director of the company, Mr. [X], informed us on the 14th of June 2011 that on the 7th of July 2010 the Holland Authorities took all the computers of the company as well as all the documents. A copy from the police is attached in APPENDIX 1. Up until now, they have not received their documents back."
1.32 Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag Vpb 2006 correcties aangebracht van in totaal € 73.553. Het betreft hier correcties van verkoopkosten ad € 2.789, van kosten schulden/andere rentelasten en soortgelijke kosten ad € 2.828 en van andere kosten ad € 67.936. Verweerder heeft ter onderbouwing van deze correcties verwezen naar het boekenonderzoek over de jaren 2003 tot en met 2005. In de "Kennisgeving op het bezwaarschrift [eiseres] vpb 2006" van 7 mei 2010 staat - voor zover hier van belang- onder andere het volgende vermeld:
"Beoordeling van uw bezwaar
Naar aanleiding van het door u ingediende bezwaarschrift tegen bovengenoemde aanslag is op 12 februari 2010 bij u een overzicht en een uitdraai van de op de 'overige bedrijfskosten' betrekking hebbende grootboekrekeningen en kopieën van de onderliggende bescheiden van de boekingen op deze grootboekrekeningen opgevraagd. Het betrokken overzicht en uitdraaien zijn door u per brief van 8 maart 2010 verstrekt. (…)
Op 15 maart 2010 wordt vervolgens een brief aan u verzonden waarin wordt gevraagd om inzage in de onderliggende bescheiden van de volgende grootboekrekeningen: (…)
Op 7 april 2010 wordt een brief van u gedateerd 8 april 2010 ontvangen, waarbij gevoegd de kopieën van de hierbij genoemde grootboekrekeningen. (…)
Vervolgens wordt na bestudering van de ontvangen informatie op 14 april 2010 door ondergetekende telefonisch contact opgenomen met mevrouw [gemachtigde] en meegedeeld dat er nog aanvullende vragen gesteld zullen gaan worden (…)
In de bedoelde brief worden vragen gesteld over:
1) de door [Q] Accountants en [J] in 2006 voor [eiseres] uitgevoerde werkzaamheden;
2) de automatiseringsomgeving bij [eiseres] en de reden van doorfactureren van twee kostenfacturen aan [Y] Limited;
3) een drietal facturen inzake vergaderingen in hotels in [plaats] en [plaats];
4) de zakelijkheid ten aanzien van een aantal kostenfacturen van verschillende advocatenkantoren;
5) een tweetal niet verstrekte facturen.
Het antwoord op deze brief wordt ontvangen op 28 april 2010. (…)
De in genoemde brief vermelde antwoorden op de bovenvermelde vragen hebben de zakelijkheid van de in het geding zijnde kosten echter voldoende aannemelijk gemaakt. De belastbare winst over het jaar 2006 wordt dan ook bepaald op een bedrag van -/- € 82.470 (conform de ingediende aangifte)
Beslissing op uw bezwaar
Ik wijs uw bezwaar toe."
Geschil
2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag Vpb 2005 naar het juiste belastbare bedrag is opgelegd.
Standpunten van eiseres
2.2 Eiseres is van mening dat de aanslag op (één van) de volgende formele gronden moet worden vernietigd:
a. Verweerder heeft het (Europeesrechtelijke) beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging geschonden (beroep op het Sopropé-arrest). Eiseres heeft voor het opleggen van de aanslag niet de gelegenheid gehad om te reageren op de door verweerder aangekondigde correcties op de aangifte. Deze handelwijze van verweerder levert een schending op van de verdedigingsrechten van eiseres. Het verdedigingsbeginsel is een belangrijk grondrecht en schending daarvan dient tot vernietiging van de aanslag te leiden.
b. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag Vpb 2005 het motiveringsbeginsel geschonden.
2.3 Voor zover de rechtbank de aanslag niet op grond van voormelde formele gronden vernietigt, stelt eiseres zich - kort gezegd - op de volgende standpunten:
a. Verweerder moet aannemelijk maken dat de aanslag op de juiste gronden is opgelegd en in deze bewijslast is verweerder niet geslaagd.
Van omkering van de bewijslast is geen sprake, omdat eiseres de volledige administratie aan verweerder ter inzage heeft gegeven en alle gestelde vragen heeft beantwoord. Daardoor heeft eiseres zowel aan de inlichtingenverplichting van artikel 47 van de AWR als aan de administratieplicht van artikel 52 van de AWR voldaan. Eiseres neemt tevens het standpunt in dat van omkering van de bewijs geen sprake kan zijn omdat verweerder geen informatiebeschikking heeft afgegeven.
b. Ten aanzien van de correctie op de voorziening dubieuze debiteuren voert eiseres aan dat de desbetreffende debiteuren reeds geruime tijd in verzuim waren om de facturen te betalen en dat zij inmiddels beiden in staat van faillissement verkeren. Verweerder heeft inzage gehad in de aanmaningen die eiseres heeft gezonden om deze vorderingen te incasseren. Aan verweerders verzoek tot inzage in de correspondentie tussen eiseres en haar advocaat hoefde eiseres geen gevolg te geven omdat deze correspondentie onder het verschoningsrecht van artikel 53a van de AWR valt.
c. De afboeking 'lening [E]' betreft volgens eiseres een correctie van een onjuiste activering, omdat feitelijk geen sprake was van een door eiseres verstrekte lening aan [E]. Omdat sprake is van het ongedaan maken van een vergissing is de door verweerder aangebrachte correctie hiervoor niet op zijn plaats.
d. Ten aanzien van de overige bedrijfskosten voert eiseres aan dat uit de overgelegde facturen volgt dat het zakelijke kosten betreft. Eiseres beroept zich tevens op het feit dat verweerder de overige bedrijfkosten voor het jaar 2006, nadat hij daarnaar onderzoek heeft gedaan, wel als zakelijke kosten heeft geaccepteerd.
2.4 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep wegens het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift. Hierbij heeft zij de rechtbank verzocht om zelf in de zaak te voorzien overeenkomstig de door haar ingebrachte standpunten.
2.5 Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de door verweerder verkregen informatie van de Cypriotische autoriteiten (zie 1.29, 1.30 en 1.31) op de zaak betrekking hebbende stukken zijn in de zin van artikel 8:42 van de Awb. Deze informatie is immers aan het dossier toegevoegd, voordat verweerder uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Dat de rechtbank bij het beroep gericht tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar zelf in de zaak kan voorzien, brengt niet mee dat moet worden aangenomen dat is beslist op het bezwaar. Hierbij wijst eiseres erop dat verweerder ingevolge artikel 6:20 van de Awb in dat geval nog steeds de verplichting heeft om uitspraak te doen. Nu verweerder passages uit de desbetreffende informatie van de Cypriotische autoriteiten geheim wenst te houden, is eiseres van mening dat de geheimhoudingskamer van de rechtbank zich hierover moet buigen.
2.6 Ter zitting van 15 mei 2012 hebben eiseres' gemachtigden desgevraagd meegedeeld dat eiseres geen afzonderlijke grieven (meer) heeft tegen de beschikking heffingsrente. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de heffingsrente de hoogte van de aanslag volgt.
2.7 Eiseres heeft verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten die zij bij de behandeling van het bezwaar en het beroep heeft moeten maken. Zij heeft daarbij aangevoerd dat, nu verweerder nog geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan, de mogelijkheid om een verzoek om vergoeding van de proceskosten te doen, nog steeds open staat. Ter zitting heeft eiseres haar verzoek om integrale vergoeding van de proceskosten laten varen; de proceskosten kunnen op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht op forfaitaire wijze worden vastgesteld.
2.8 Eiseres heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn. De vertraging is volgens eiseres zowel aan verweerder als aan de rechtbank te wijten.
Standpunten van verweerder
2.9 Er bestaat volgens verweerder geen aanleiding om de aanslag op (één van) de door eiseres aangevoerde formele gronden te vernietigen. Verweerder heeft daartoe - kort weergegeven - aangevoerd:
a. Van schending van het (Europeesrechtelijke) beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging is geen sprake, omdat eiseres in de bezwaar- en beroepsfase deze rechten voldoende kon uitoefenen. Eiseres heeft tijdens het boekenonderzoek voldoende de gelegenheid gehad om haar zienswijze op de opmerkingen/bemerkingen van de controle-ambtenaren naar voren te brengen. Echter, door haar non-coöperatieve houding, heeft eiseres haar eigen verdediging geschaad. Het Sopropé-arrest waar eiseres zich op beroept, is volgens verweerder voor de Vpb niet van toepassing.
b. Van schending van het motiveringsbeginsel is geen sprake bij het opleggen van de aanslag Vpb 2005. Tijdens het boekenonderzoek is eiseres duidelijk gemaakt wat er onderzocht zou gaan worden. Door eiseres' non-coöperatieve gedrag bij het geven van inlichtingen heeft verweerder correcties moeten aanbrengen voordat hieromtrent volledige helderheid bestond.
2.10 Verweerder houdt vast aan zijn standpunt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Hij heeft daartoe - kort weergegeven - aangevoerd:
a. Eiseres heeft zich tijdens het boekenonderzoek non-coöperatief gedragen. Zij heeft niet voldaan aan de in de artikelen 47 en 49 van de AWR neergelegde informatieverplichtingen. Eveneens moet zij op grond van artikel 54 van de AWR worden geacht niet volledig te hebben voldaan aan (één van) de in artikel 52 van de AWR opgenomen administratieverplichting(en). Dit brengt mee dat de bewijslast moet worden omgekeerd cq verzwaard. Nu eiseres ten aanzien van de dubieuze debiteuren, de 'lening [E]' en de opgevoerde overige bedrijfskosten niet heeft doen blijken dat deze in 2005 als zakelijke kosten ten laste van het resultaat kunnen worden gebracht, is de aangegeven winst op die punten terecht gecorrigeerd. Verweerder heeft van de overige bedrijfskosten alsnog een bedrag van € 1 020 geaccepteerd (zie 1. 30), zodat hij eiseres' beroep in zoverre gegrond acht.
2.11 Ten aanzien van eiseres' beroep wegens het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift heeft verweerder ter zitting erkend dat eiseres niet heeft ingestemd met het verzoek van verweerder om de termijn voor het beslissen op het bezwaarschrift voor onbepaalde tijd uit te stellen. Naar de rechtbank verweerder in de loop van het geding begrijpt, wenst hij eveneens dat de rechtbank zelf in de zaak voorziet.
2.12 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de door hem verkregen informatie van de Cypriotische autoriteiten (zie 1.29, 1.30 en 1.31) geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn in de zin van artikel 8:42 van de Awb. Het verweerschrift moet namelijk worden beschouwd als een reële inhoudelijke beslissing op eiseres' bezwaarschrift. Op het moment van het doen van deze beslissing bestond de informatie van de Cypriotische autoriteiten nog niet. Aldus rust op verweerder niet de verplichting om de desbetreffende stukken integraal en ongeanonimiseerd in het geding te brengen.
2.13 Verweerder heeft ter zitting zijn standpunt laten varen dat eiseres, gezien haar non-coöperatieve gedrag, geen recht heeft op vergoeding van haar proceskosten. Eiseres heeft in de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van haar proceskosten, zodat die proceskosten volgens verweerder niet voor vergoeding in aanmerking komen.
2.14 Verweerder concludeert in zijn verweerschrift tot gegrondverklaring van het beroep omdat hij de zakelijkheid van een aantal kosten alsnog aannemelijk acht (zie 1.30). De vastgestelde belastbare winst ten bedrage van € 291.798 dient daarom met € 1.020 te worden verminderd. Rekening houdend met een te verrekenen verlies van € 18.745, concludeert verweerder tot een belastbaar bedrag van € 272.033.
2.15 Verweerder heeft ten aanzien van eiseres' verzoek om schadevergoeding de rechtbank in overweging gegeven eerst de minister van Veiligheid en Justitie uit te nodigen om zich te voegen in deze procedure, alvorens dit verzoek te beoordelen.
Beoordeling van het geschil
Omtrent het beroep in verband met het niet tijdig beslissen op bezwaar
3.1 Op 1 oktober 2009 is de Wet van 28 augustus 2009 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met doeltreffendere rechtsmiddelen tegen niet tijdig beslissen door bestuursorganen (Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen), Stb. 2009, 383 (Wet dwangsom) in werking getreden. Paragraaf 4.1.3.2 Dwangsom bij niet tijdig beslissen van de Awb maakt deel uit van deze wetswijziging. Ingevolge artikel III, eerste lid, van de Wet dwangsom is op een aanvraag die, of een bezwaar- of beroepschrift dat is ingediend voor het tijdstip waarop paragraaf 4.1.3.2 van de Awb van toepassing is geworden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing.
3.2 Nu het bezwaarschrift tegen de aanslag Vpb 2005 (bij brief van 24 december 2008, zie 1.24) is ingediend op 29 december 2008, is ten aanzien van de beslissing op het bezwaar het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 oktober 2009.
3.3 In artikel 7:10, eerste lid, van de Awb (zoals dit gold ten tijde van indiening van het bezwaarschrift) is als hoofdregel neergelegd dat het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld – binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Ingevolge artikel 7:10, derde lid, van de Awb kan de hiervoor genoemde termijn door het bestuursorgaan met ten hoogste vier weken worden verdaagd en doet het bestuursorgaan, indien hieraan toepassing is gegeven, hiervan schriftelijk mededeling aan belanghebbende. Bij brief van 13 januari 2009 heeft verweerder mededeling gedaan aan eiseres van de verdaging van de beslistermijn op bezwaar.
3.4 Blijkens artikel 7:10, vierde lid, van de Awb (zoals dit gold ten tijde van indiening van het bezwaarschrift) is verder uitstel van de beslistermijn slechts mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen. Verweerder heeft [Q] Accountants, overigens niet de indiener van het bezwaarschrift namens eiseres, weliswaar bij brieven van 16 januari 2009 en 9 maart 2009 verzocht om akkoord te gaan met verder uitstel van de beslistermijn (zie 1.24), maar noch [Q] Accountants, noch eiseres' gemachtigde heeft daarmee ingestemd.
3.5 Gelet op het voorgaande had verweerder uiterlijk op 9 maart 2009 uitspraak op bezwaar moeten doen. Nu tot op heden door verweerder geen uitspraak is gedaan, constateert de rechtbank dat de beslistermijn is overschreden.
3.6 Bij brief van 11 augustus 2009, ontvangen bij de rechtbank op 12 augustus 2009, heeft eiseres op grond van artikel 6:2 Awb beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift. Gelet op het overwogene onder 3.1 is ook op het beroepschrift het recht van toepassing zoals dit gold vóór inwerkingtreding van de Wet dwangsom, zodat voor de ontvankelijkheid van eiseres' beroep geen voorafgaande ingebrekestelling van het bestuursorgaan vereist is.
3.7 Verweerder heeft tot op heden geen uitspraak op bezwaar gedaan. Eiseres is terecht in beroep gekomen tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren. Nu beide partijen een inhoudelijke beslissing van de rechtbank wensen ten aanzien van de onderliggende aanslag zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien.
Omtrent de op de zaak betrekking hebbende stukken
3.8 Verweerder heeft als bijlage 2 bij zijn brief van 21 februari 2012 door hem verkregen informatie van de Cypriotische autoriteiten gevoegd (zie 1.29, 1.30 en 1.31). Deze informatie is deels geanonimiseerd. Eiseres heeft er op gewezen dat er met betrekking tot de aanslag Vpb 2005 geen uitspraak op bezwaar is gedaan, zodat deze stukken volgens eiseres zijn aan te merken als op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb. Indien verweerder bepaalde delen uit de informatie wenst te anonimiseren dan zal hij -aldus eiseres- een beroep moeten doen op artikel 8:29 Awb, hetgeen ter toetsing dient te worden voorgelegd aan de (geheimhoudingskamer van de) rechtbank. Zoals vermeld onder het procesverloop deelt de rechtbank eiseres' zienswijze niet.
3.9 De op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb bestaan uit alle stukken die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van het bestreden besluit. Zoals hiervoor onder 3.1 tot en met 3.7 is besproken is eiseres ten aanzien van de aanslag Vpb 2005 in beroep gekomen tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is voor de toepassing van de wettelijke voorschriften inzake bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld met een besluit. Tegen dit door de wet geduide besluit komt eiseres in beroep. Om die reden bestaan naar het oordeel van de rechtbank de op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb uit alle op de zaak betrekking hebbende stukken tot het moment van indienen van het beroepschrift van 11 augustus 2009, waaronder het bezwaarschrift en de correspondentie die voorafgaand aan eiseres' beroepschrift heeft plaatsgevonden, alsmede alle stukken welke verweerder aan de aanslag ten grondslag heeft gelegd. De onderhavige informatie heeft verweerder, na indiening van het beroep, opgevraagd bij de Cypriotische autoriteiten en behoort daarmee niet tot de stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb. Dit betekent dat het verweerder vrij staat of, en zo ja, in welke vorm, hij deze als nadere gedingstukken wenst te overleggen. Nu er van de kant van verweerder geen verplichting bestaat deze gedingstukken over te leggen, is een beroep op het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb niet aan de orde.
Omtrent het motiveringsbeginsel
3.10 Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de aanslag Vpb 2005 onvoldoende heeft gemotiveerd en dat deze aanslag daarom wegens schending van het motiveringsbeginsel dient te worden vernietigd, dan wel dient te worden verminderd overeenkomstig de aangifte. Nog afgezien van het feit dat een eventuele schending van het motiveringsbeginsel niet tot het door eiseres voorgestane resultaat zou leiden, overweegt de rechtbank dat de feiten geen aanleiding geven voor de conclusie dat de aanslag Vpb 2005 door verweerder onvoldoende gemotiveerd zou zijn. De rechtbank verwijst daarvoor naar de bij 1.22 vermelde brief van 27 november 2008 waarin verweerder aankondigt welke correcties hij ten aanzien van de ingediende aangifte zal aanbrengen, waarbij hij tevens per correctie aangeeft wat daarvoor zijn beweegredenen zijn. Dat deze motivering vanwege het naderende einde van de aanslagtermijn een enigszins voorlopig karakter had, doet naar het oordeel van de rechtbank aan de motivering als zodanig niet af. Eiseres' beroep op het motiveringsbeginsel faalt daarom.
Omtrent het beginsel van de rechten van de verdediging
3.11 Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 december 2008 in de zaak C-349/07 (Sopropé) volgt dat de eerbiediging van de rechten van de verdediging een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht vormt dat ook van toepassing is wanneer de administratie voornemens is een bezwarend besluit ten opzichte van een bepaalde persoon vast te stellen. Dit beginsel vereist dat de adressaat van een besluit dat zijn belang aanmerkelijk raakt, in staat wordt gesteld naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop de administratie haar besluit wil baseren. Daartoe dient een redelijke termijn te worden geboden. Deze procedurele verplichting rust op de administratieve overheden van de lidstaten wanneer zij besluiten nemen die binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht vallen, ook indien de toepasselijke communautaire wetgeving niet uitdrukkelijk in een dergelijke formaliteit voorziet. Voor wat betreft de tenuitvoerlegging van dit beginsel en meer in het bijzonder wat de termijnen voor de uitoefening van de rechten van de verdediging betreft, mogen die niet van een zodanige aard zijn dat zij de uitoefening van de rechten van de verdediging in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken.
3.12 Het bestreden besluit betreft een aanslag Vpb, die is gebaseerd op de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Nu de voor de onderhavige zaak relevante bepalingen van deze wet geen implementatie van Europese richtlijnen betreffen en bovendien geen sprake is van een grensoverschrijdende situatie, valt het onderhavige besluit naar het oordeel van de rechtbank buiten de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht. Het beroep van eiseres op het Sopropé-arrest faalt daarom.
Omtrent het bewijs van de winstcorrecties
3.13 Eiseres stelt dat de aanslag Vpb 2005 tot een te hoog bedrag is vastgesteld, nu de dotatie aan de voorziening debiteuren, de afboeking op de 'lening [E]' en de overige bedrijfskosten door verweerder niet als aftrekposten in aanmerking zijn genomen. Volgens eiseres dient de aanslag, conform de aangifte, vastgesteld te worden naar een belastbare winst van € 118.742 (negatief).
3.14 Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat eiseres, die aanspraak maakt op de bij 3.13 vermelde aftrekposten, aannemelijk dient te maken dat verweerder met deze aftrekposten ten onrechte geen rekening heeft gehouden. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien twijfel bestaat over het door eiseres gestelde, dit ten nadele werkt van eiseres.
3.15 Eiseres heeft ten aanzien van de dotatie aan de voorziening debiteuren aangevoerd dat de desbetreffende debiteuren reeds geruime tijd in verzuim waren om de facturen te betalen, dat aanmaningen zijn verzonden en dat deze debiteuren in staat van faillissement zijn geraakt. Verweerder heeft betwist dat reeds in 2005 sprake was van oninbare vorderingen
3.16 Gelet op de betwisting door verweerder is het aan eiseres om haar stelling aannemelijk te maken. Nu eiseres haar stelling evenwel niet met concrete, op het jaar 2005 betrekking hebbende, gegevens heeft gestaafd, acht de rechtbank eiseres niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast. Zo zijn er door eiseres geen gegevens overgelegd waaruit volgt wanneer en waardoor de oninbaarheid van deze vorderingen zou zijn onstaan en tevens niet wanneer de desbetreffende debiteuren in staat van faillissement zijn geraakt.
3.17 Ten aanzien van de afwaardering van de 'lening [E]' heeft eiseres aangevoerd dat het hier een correctie betrof van een onjuiste activering, omdat in 2005 bleek dat feitelijk geen sprake was van een lening. Verweerder heeft betwist dat het herstel van deze activering in 2005 ten laste van het resultaat kan worden gebracht, aangezien de activering in 2004 niet ten gunste van het resultaat is gekomen. In de conclusie van dupliek heeft verweerder zijn stelling onderbouwd aan de hand van boekingen uit eiseres' grootboeken over de jaren 2004 en 2005.
3.18 Gezien de bij 3.17 vermelde gemotiveerde bewisting door verweerder rust op eiseres de bewijslast om aannemelijk te maken dat de correctie van de balanspost 'lening [E]' in 2005 terecht ten laste van het resultaat is gebracht. Met de enkele bewering ter zitting van eiseres' gemachtigden dat zij ervan uit gaan dat in 2004 ter zake van de 'lening [E]' een bijtelling bij de winst heeft plaatsgevonden, is eiseres niet in deze bewijslast geslaagd.
3.19 Ten aanzien van de overige bedrijfskosten heeft eiseres aangevoerd dat het hier zakelijke kosten betreft en dat de overige bedrijfskosten in 2006 door verweerder wel als aftrekbare kosten zijn geaccepteerd. Verweerder heeft de overige bedrijfskosten, met uitzondering van de kosten voor kantoorbehoeften, drukwerk, porti en contributies en bijdragen( zie 1.28), niet als zakelijke lasten geaccepteerd omdat de door de controle-ambtenaren gestelde vragen daarover door eiseres niet dan wel onvoldoende werden beantwoord.
3.20 Eiseres heeft tegenover de betwisting door verweerder ten aanzien van de overige bedrijfskosten niet aannemelijk gemaakt dat het hier zakelijke kosten betreft die ten behoeve van haar bedrijfsvoering zijn gemaakt. Weliswaar acht de rechtbank op zich niet onaannemelijk dat een bepaald gedeelte van de onderhavige kosten een zakelijke doel heeft gediend, maar het ligt het op de weg van eiseres om desgevraagd inzicht te geven in de aard van de kosten en de zakelijkheid daarvan nader te motiveren. Hetgeen eiseres op dit punt heeft aangevoerd is daarvoor onvoldoende. Zo is er door eiseres geen aanvullende informatie verstrekt naar aanleiding van vragen over de administratieve organisatie van eiseres, de automatiseringsomgeving, over wat de werkzaamheden van [Q] Accountants BV, [J] en [N] precies inhielden en tevens zijn door eiseres vragen over de aard van de gemaakte advocaatkosten niet beantwoord. Ten aanzien van de advocaatkosten heeft eiseres nog aangevoerd dat de onderliggende correspondentie geheim is en daarom niet ter inzage wordt verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit standpunt eiseres niet baten, omdat haar ingevolge artikel 53a van de AWR geen verschoningsrecht toekomt, nu zij niet behoort tot een van de in dat artikel genoemde beroepsgroepen.
3.21 Op grond van het bij 3.20 overwogene is de rechtbank van oordeel dat eiseres de aard en de zakelijkheid van de overige bedrijfskosten voor het jaar 2005 onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Dit oordeel wordt niet anders vanwege de omstandigheid dat verweerder de overige bedrijfskosten in de aangifte Vpb 2006 wel heeft geaccepteerd. Uit de kennisgeving inzake de uitspraak op bezwaar (zie 1.32) volgt namelijk dat de door verweerder gevraagde nadere informatie voor het jaar 2006 uiteindelijk volledig door eiseres is verstrekt, waardoor verweerder voor dat jaar de zakelijkheid van de kosten wel kon beoordelen en aannemelijk achtte.
3.22 Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de overige bedrijfskosten door deze alsnog tot een bedrag van € 1.020 als zakelijke kosten te accepteren.
3.23 Nu uit het bij 3.13 tot en met 3.22 overwogene volgt dat eiseres niet aannemelijk heeft kunnen maken dat en in hoeverre de aanslag Vpb 2005 onjuist is, kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven of er aanleiding bestaat voor toepassing van de bewijsregel van artikel 27e van de AWR (omkering en verzwaring van de bewijslast). De door partijen daarvoor aangevoerde stellingen behoeven daarom geen behandeling.
3.24 De belastbare winst dient op het punt van de alsnog in aanmerking te nemen overige bedrijfskosten te worden verlaagd met € 1.020. Eiseres' beroep is daarom gegrond. Nu eiseres ter zitting niet heeft ingestemd met het door verweerder genoemde te verrekenen verlies van € 18.745 (zie 2.16) en het beroep niet tegen een verliesverrekeningsbeschikking is gericht, laat de rechtbank een oordeel hierover achterwege.
Heffingsrente
3.25 Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de met de beschikking heffingsrente samenhangende aanslag zal worden verminderd, verstaat de rechtbank dat verweerder het bedrag van de heffingsrente dienovereenkomstig zal verminderen. Het beroep gericht tegen deze beschikking heffingsrente is dus gegrond.
Schadevergoeding
3.26 Zoals de rechtbank partijen ter zitting heeft meegedeeld, zal de rechtbank het onderzoek met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb heropenen ter voorbereiding van een nadere uitspraak over eiseres' verzoek om immateriële schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal alsdan de Minister van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen.
Proceskosten
3.27 De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Verweerder heeft gesteld dat eiseres niet voor vergoeding van de kosten in de bezwaarfase in aanmerking komt, omdat zij daar pas in de beroepsfase om heeft verzocht. Ingevolge artikel 7:15, derde lid, Awb kan een verzoek om kostenvergoeding worden gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Nu verweerder tot op heden geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan, terwijl hij daartoe ingevolge artikel 6:20, eerste lid, Awb wel verplicht is, is het verzoek om kostenvergoeding op grond van artikel 7:15, derde lid, Awb door eiseres tijdig gedaan.
3.28 De kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken zijn, nu het bezwaar- en beroepschrift beide zijn ingediend vóór 1 oktober 2009, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een aanslag berekend naar een belastbare winst van € 290.778 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 966;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 297 vergoedt;
- heropent het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak over schadevergoeding.
Aldus gegeven door mr. M. van den Bosch, voorzitter, mr. A.F. Germs-de Goede en mr. T. Tanghe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2012.
w.g. M. Hiemstra w.g. M. van den Bosch
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.