Rechtbank Limburg, 02-04-2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:2779, AWB-14_2071u
Rechtbank Limburg, 02-04-2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:2779, AWB-14_2071u
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Limburg
- Datum uitspraak
- 2 april 2015
- Datum publicatie
- 3 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBLIM:2015:2779
- Zaaknummer
- AWB-14_2071u
Inhoudsindicatie
De directeur van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen (BsGW) heeft als heffingsambtenaar van de gemeente Roermond een aanslag precariobelasting opgelegd. De directeur is door het dagelijks bestuur van de BsGW aangewezen als heffingsambtenaar van de gemeente Roermond.
Volgens de Gemeenschappelijke Regeling BsGW houdt toetreding tot de Gemeenschappelijke regeling BsGW in dat het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid tot aanwijzing overdraagt aan het dagelijks bestuur van de BsGW. De rechtbank is van oordeel dat het dagelijks bestuur van de BsGW niet bevoegd was om de directeur van de BsGW als heffingsambtenaar van de gemeente Roermond aan te wijzen. De bevoegdheid tot aanwijzing van een heffingsambtenaar berust namelijk bij het college van burgemeester en wethouders en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond heeft geen besluit tot toetreding tot de GR BsGW genomen. De directeur van de BsGW was dus niet bevoegd de aanslag precariobelasting op te leggen. De rechtbank concludeert tevens dat ook de colleges van andere gemeenten die deelnemen aan de BsGW geen toetredingsbesluiten hebben genomen.
De rechtbank passeert het bevoegdheidsgebrek in de onderhavige zaak met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, nu volgens de rechtbank belanghebbenden hierdoor niet worden benadeeld en onvoldoende aanleiding bestaat om aan te nemen dat verweerder het vereiste van een collegebesluit en publicatie daarvan bewust negeert.
De rechtbank overweegt met het oog op beroepszaken inzake andere besluiten van de directeur van de BsGW dat voormelde rechtsnormschending binnen afzienbare tijd dient te eindigen. De rechtbank geeft aan dat zij het bevoegdheidsgebrek bij deze besluiten eveneens zal passeren indien ze zijn of worden genomen vóór 1 oktober 2015.
Uitspraak
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14 / 2071
(gemachtigde: mr. A.M.T. Snijders),
en
(gemachtigden: mr. J. Dignum en [naam 1]).
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2013 met dagtekening 5 oktober 2013 voor het plaatsen van driehoeksborden een aanslag precariobelasting opgelegd van € 8.524,80 (het primaire besluit).
Bij besluit van 26 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2014. Namens eiseres zijn verschenen [naam 2], directeur, en [naam 3], marketing en sales manager, bijgestaan door mr. A.M.T. Snijders. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
De gemeente Roermond is op 4 juli 1995 met eiseres (destijds nog: [eiseres] in oprichting) overeengekomen dat eerstgenoemde de schouwburg en het zalencentrum aan [adres] te Roermond voor een bedrag van ƒ 1,= aan laatstgenoemde verkoopt. Blijkens deze overeenkomst is eiseres op straffe van een boete gedurende vijfentwintig jaar verplicht het theater als schouwburg in stand te houden en te (doen) exploiteren. De gemeente heeft zich jegens eiseres verplicht tot een eenmalige bijdrage van ƒ 15.000.000,= in het te verwachten negatieve exploitatieresultaat van het theater.
Op 20 oktober 1997 heeft het bureau Economische Zaken van de gemeente Roermond aan het college van burgemeester en wethouders van deze gemeente (het college) geadviseerd om (onder meer) eiseres op grond van de toenmalige precarioverordening vrij te stellen van de heffing van precariobelasting voor de plaatsing van driehoeksborden ten behoeve van theatervoorstellingen omdat in zijn optiek sprake is van voorwerpen die uitsluitend worden gebezigd voor niet-commerciële doeleinden van culturele, maatschappelijke of daarmede gelijk te stellen instellingen met ideële motieven. Het college heeft hierop op 28 oktober 1997 besloten om nader advies in te winnen bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
De afdeling Financiën van de gemeente Roermond heeft, na overleg met de VNG, op 11 november 1997 eveneens aan het college geadviseerd om aan eiseres vrijstelling te verlenen van de heffing van precariobelasting, zij het niet op grond van het ontbreken van commerciële doeleinden. Zij adviseert vrijstelling te verlenen op grond van een in de toenmalige precarioverordening opgenomen vrijstelling voor het hebben van voorwerpen waarvoor op andere wijze een vergoeding wordt bedongen (artikel 7 onder a), nadat met eiseres een overeenkomst hierover is gesloten. Het college heeft zich in haar vergadering van 18 november 1997 akkoord verklaard met het voorstel van de afdeling Financiën onder de voorwaarde dat in de overeenkomst wordt vastgelegd dat de vrijstelling uitsluitend geldt voor voorstellingen van culturele aard, zowel professioneel als door amateurs.
Verweerder heeft eiseres gedurende zeventien jaren (1996 tot en met 2012) niet betrokken in de precariobelasting. In de besluiten die zien op de vergunningverlening aan eiseres voor het plaatsen van de driehoeksborden over de theaterseizoenen beginnend op 27 september 2006 en eindigend op 1 juni 2011 is opgenomen dat eiseres op grond van de precarioverordening geen precariobelasting is verschuldigd. In de besluiten over de seizoenen van 1 juli 2011 tot en met 31 mei 2013 is hierover weliswaar niets opgenomen, maar aan eiseres zijn toen geen aanslagen opgelegd. Over het belastingjaar 2007 heeft verweerder in eerste instantie wel aan eiseres een aanslag precariobelasting opgelegd voor het plaatsen van de driehoeksborden. Deze aanslag heeft verweerder niet gehandhaafd, omdat – zo stelt verweerder – hij destijds er ten onrechte van uit zal zijn gegaan dat eiseres valt onder de vrijstelling voor niet-commerciële instellingen.
Op datum in geding luidde de tekst van de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting 2013 (precarioverordening), voor zover hier van belang, als volgt.
“Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, bedoeld of genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel
(…)