Home

Rechtbank Limburg, 18-07-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:6930, AWB - 17 _ 490 en AWB - 17 _ 491

Rechtbank Limburg, 18-07-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:6930, AWB - 17 _ 490 en AWB - 17 _ 491

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
18 juli 2017
Datum publicatie
20 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2017:6930
Zaaknummer
AWB - 17 _ 490 en AWB - 17 _ 491

Inhoudsindicatie

Trefwoorden: proceskostenvergoeding, wegingsfactor, samenhang

De rechtbank plaatst kanttekeningen bij de uitspraken van de Hoge Raad van 12 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ6822) en 9 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:19) en de daarin verwoorde systematiek voor de bepaling van een proceskostenvergoeding. Volgens de Hoge Raad is er sprake van één bezwaar indien dit is gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten. Het waarderen van de verrichte werkzaamheden via de wegingsfactor acht de rechtbank in niet alle gevallen een goede benadering, bijvoorbeeld als er sprake is van meerdere bestuursorganen waarvan de besluiten op slechts 1 aanslagbiljet staan.

Uitspraak

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 17/490 en AWB 17/491

(gemachtigde: ir. J.G.J. Frissen),

en

de heffingsambtenaren van respectievelijk de gemeente Heerlen en de gemeente Sittard-Geleen, verweerders

(gemachtigde: P. Jonkers).

Procesverloop

Bij besluit met dagtekening 29 februari 2016 (hierna: het primaire besluit) – voor zover hier van belang – zijn krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waardes van de volgende onroerende zaken per waardepeildatum 1 januari 2015 als volgt vastgesteld:

[object 1]

€ 101.000,00

AWB 17/490

[object 2]

€ 187.000,00

AWB 17/490

[object 3]

€ 197.000,00

AWB 17/491

[object 4]

€ 31.000,00

AWB 17/491

[object 5]

€ 131.000,00

AWB 17/491

[object 6]

€ 82.000,00

AWB 17/491

Eiseres heeft (voor iedere onroerende zaak afzonderlijk) bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waardes.

Bij besluit van 10 februari 2017 (hierna: het bestreden besluit) – voor zover hier van belang – hebben verweerders (ieder voor zover het hun bevoegdheid betreft) voornoemde bezwaren gegrond verklaard en de waardes van de onroerende zaken als volgt vastgesteld:

[object 1]

€ 65.000,00

[object 2]

€ 117.000,00

[object 3]

€ 100.000,00

[object 4]

€ 21.000,00

[object 5]

€ 80.000,00

[object 6]

€ 57.000,00

Eiseres heeft tegen voormelde beslissingen in het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerders hebben de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.

Weliswaar is sprake van formeel 2 verschillende verweerders, maar beide verweerders worden door dezelfde gemachtigde vertegenwoordigd waardoor de rechtbank geen beletsel tegen gevoegde behandeling ter zitting op 24 mei 2017 aanwezig heeft geacht. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerders hebben zich eveneens laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Met het bestreden besluit hebben verweerders aan eiseres een vergoeding voor de in bezwaar gemaakte proceskosten toegekend.

2. Eiseres voert in beroep alleen nog aan dat verweerders een te lage vergoeding voor de in bezwaar gemaakte proceskosten hebben toegekend. Zij stelt dat net als in de uitspraken van de rechtbank van 12 oktober 2015 (in de zaken met zaaknummers ROE 15/460, 461, 462, 464 en 465) en 13 februari 2017 (in de zaken met zaaknummers ROE 16/380 tot en met 384) 1 x 2,5 punt voor het indienen van het bezwaar en 1 x 2,5 punt voor het bijwonen van de hoorzitting had moeten worden toegekend.

3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in overeenstemming met de arresten van de Hoge Raad van 12 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ6822) en 9 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:19) terecht geoordeeld is dat sprake is van één bezwaar zodat maar 1 punt toegekend hoeft te worden voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting. Dat het in deze zaken om in totaal 6 courante niet-woningen gaat, is tot uitdrukking gebracht door het hanteren van de (maximale) wegingsfactor 2.

4. De rechtbank overweegt als volgt.

5. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), voor zover hier van belang, kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb betrekking hebben op kosten van rechtsbijstand mits deze door een derde beroepsmatig is verleend.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb, voor zover hier van belang, wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.

Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Bpb kan in bijzondere omstandigheden van het eerste lid kan worden afgeweken.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Bpb worden samenhangende zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.

Ingevolge artikel 3, tweede lid, van het Bpb, zoals dat luidt sinds 1 januari 2015, zijn samenhangende zaken door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.

Proceskostenvergoeding indiening bezwaarschriften

6. Uit de door verweerder genoemde arresten van de Hoge Raad volgt dat voor de toepassing van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en het Bpb sprake is van één bezwaar indien dit is gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten; een andersluidende uitleg van deze bepaling en het Bpb zou te veel afbreuk doen aan de door de wetgever in dit verband beoogde eenvoud. Hetzelfde geldt voor het bezwaar tegen in één geschrift opgenomen WOZ-beschikkingen. Wel kan de omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één besluit betrekking heeft een rol spelen bij het bepalen van de wegingsfactor.

7. De rechtbank ziet aanleiding het volgende in dit verband op te merken. De Hoge Raad baseert die systematiek op een door de wetgever beoogde eenvoud. De vraag is echter of die inderdaad eenvoudige systematiek voldoende recht doet aan individuele situaties. Allereerst kan het dus voorkomen dat onroerende zaken van meerdere verweerders op een aanslagbiljet staan zoals in het onderhavige geval, evenals in een uitspraak op bezwaar. Daarnaast is bij een eigenaar van verschillende onroerende zaken zeker niet gezegd dat de te verrichten werkzaamheden van een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, toereikend kan worden gecompenseerd via de wegingsfactor “gewicht van de zaak” die immers beperkt is tot een factor 2. Bijvoorbeeld indien er sprake is van een groot aantal andersoortige niet-woningen al dan niet in combinatie met woningen, bovenwoningen en andere varianten, waarbij de inhoud van de bezwaren en/of beroepen volstrekt niet vergelijkbaar hoeft te zijn en dat vaak ook niet is. Een bezwaar van het door de Hoge Raad voorgestane systeem is ook dat de vraag naar de hoogte van een eventuele vergoeding bepaald wordt door bijvoorbeeld deelname van een gemeente aan een gemeenschappelijke regeling of keuzes van een verweerder om aanslagen wel of niet op 1 aanslagbiljet en/of 1 uitspraak op bezwaar op te nemen. Dat zou niet het geval mogen zijn, evenmin als dat de keuze van een gemachtigde om bezwaar- of beroepschriften wel of niet in 1 geschrift op te nemen daarvoor bepalend zou mogen zijn. Bepalend zou moeten zijn hoe zwaar een individuele zaak is en welke wegingsfactor daar bij past vanwege die zwaarte (onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb). Vervolgens is echter ook nog de vraag in hoeverre de werkzaamheden wel of niet vergelijkbaar konden zijn.

Daarvoor is de samenhangbepaling in artikel 3 van het Bpb bedoeld en de aan die samenhang gekoppelde tweede wegingsfactor (onderdeel C2 van de bijlage bij het Bpb). De rechtbank acht het beoordelen van die vergelijkbaarheid ook zeker niet zodanig gecompliceerd dat afbreuk wordt gedaan aan het beoogde beginsel van een eenvoudig uit te voeren regeling. In een voorkomend geval zal de rechtbank dus tot een afwijking van de door de Hoge Raad voorgestane systematiek kunnen komen indien daarvoor, gelet op alle omstandigheden, aanleiding bestaat.

8. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank vervolgens van oordeel dat voor de onroerende zaken gelegen te Sittard 1 punt had dienen te worden toegekend en voor de onroerende zaken gelegen te Hoensbroek eveneens 1 punt. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de hiervoor vermelde overweging van de Hoge Raad in elk geval slechts ziet op meerdere besluiten van dezelfde gemeente op één aanslagbiljet. Hier is echter sprake van 2 verweerders, waardoor de aanslagen enkel en alleen vanwege het feit dat het gemeenten betreft die – kort gezegd – de uitvoering van de lokale belastingheffing hebben overgedragen aan een gemeenschappelijke regeling op een aanslagbiljet staan. Dit betekent vervolgens echter niet dat ook in het geval van meerdere verweerders niet tot samenhang kan worden geconcludeerd. Als er sprake is van een bezwaar of beroep met een vergelijkbaar – niet inhoudelijk – geschilpunt, bijvoorbeeld omdat enkel een proceskostensystematiek ter discussie staat, hebben de werkzaamheden van een gemachtigde immers vergelijkbaar kunnen zijn, De rechtbank ziet vervolgens wel aanleiding om de wegingsfactor voor de onroerende zaken gelegen te Sittard te bepalen op 1,5 vanwege het aantal (4 of meer) door de rechtbank als samenhangend aangemerkte zaken. Voor de bezwaarschriften met betrekking tot de onroerende zaken gelegen te Hoensbroek ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding. Het vorenstaande betekent dat de proceskosten voor het indienen van de bezwaarschriften wordt vastgesteld op € 615,00 (€ 246,00 x 1,5 voor de onroerende zaken in de gemeente Sittard-Geleen; € 246,00 voor de onroerende zaak gelegen in de gemeente Heerlen).

Proceskostenvergoeding hoorzitting

9. De proceskostenvergoeding voor de hoorzitting stelt de rechtbank eveneens vast op een forfaitaire vergoeding van € 615,00. De rechtbank heeft geen aanleiding om ten aanzien van de proceskosten voor de hoorzitting af te wijken van de hiervoor opgenomen redenering ten aanzien van de proceskosten voor het indienen van de bezwaarschriften.

10. Gelet op het vorenstaande dient het bestreden besluit voor zover het de proceskostenvergoeding in bezwaar betreft te worden vernietigd. De rechtbank zal op dit punt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en de proceskosten voor de bezwaarprocedures vaststellen op in totaal € 1.230,00, waarbij zij de heffingsambtenaar van de gemeente Sittard-Geleen veroordeelt tot vergoeding van 60% van dit bedrag en de heffingsambtenaar van de gemeente Heerlen tot vergoeding van 40% van dit bedrag.

Proceskostenvergoeding beroep

11. De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van de beroepen, die de rechtbank als samenhangend aanmerkt, een en ander overeenkomstig de normen van het Bpb, zoals deze sedert 1 januari 2017 luiden.

De rechtsbijstandskosten die eiseres in beroep heeft gemaakt vanwege het indienen van de beroepschriften komen voor vergoeding in aanmerking, waarbij het gewicht van de zaken wordt bepaald op licht (wegingsfactor 0,5) omdat de zaken alleen gaan over de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding. De rechtbank kent voor het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting 1 punt met een waarde van € 495,00 toe. De vergoeding voor de rechtsbijstandskosten in beroep wordt derhalve vastgesteld op € 495,00 (€ 495,00 x 2 x 0,5), waarbij ieder van de verweerders 50% dient te vergoeden.

12. De rechtbank zal verder bepalen dat ieder van de verweerders de door eiseres betaalde griffierechten ad € 333,00 voor de helft dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit voor zover de proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar is bepaald op € 984,00 en stelt deze vast op € 1.230,00, waarvan € 492,00 te vergoeden door de heffingsambtenaar van de gemeente Heerlen en € 738,00 door de heffingsambtenaar van de gemeente Sittard-Geleen;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;

-

draagt de heffingsambtenaar van de gemeente Heerlen op € 166,50 van het betaalde griffierecht ad € 333,00 aan eiseres te vergoeden;

-

draagt de heffingsambtenaar van de gemeente Sittard-Geleen op € 166,50 van het betaalde griffierecht ad € 333,00 aan eiseres te vergoeden

-

veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Heerlen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 247,50 van het totaalbedrag ad € 495,00 (wegens kosten van rechtsbijstand);

-

veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Sittard-Geleen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 247,50 van het totaalbedrag ad € 495,00 (wegens kosten van rechtsbijstand).

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.H. Machiels, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2017.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op: 18 juli 2017

Rechtsmiddel