Rechtbank Limburg, 28-09-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:9435, AWB - 16 _ 3741
Rechtbank Limburg, 28-09-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:9435, AWB - 16 _ 3741
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Limburg
- Datum uitspraak
- 28 september 2017
- Datum publicatie
- 24 oktober 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBLIM:2017:9435
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:638, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 3741
Inhoudsindicatie
De rechtbank verklaart het in de Verordening op de heffing en invordering van markt- en standplaatsgelden Sittard-Geleen 2016 in onderdeel 1 van de tarieventabel opgenomen tarief onverbindend voor zover daarin de kosten van het elektriciteitsverbruik zijn verdisconteerd. Naar het oordeel van de rechtbank moet een marktgeldentarief dat onafhankelijk is van het daadwerkelijk gebruik van elektriciteit, maar waarin wel de kosten van het gebruik van elektriciteit doorberekend zijn zonder daarbij een onderscheid te maken tussen degenen die voor hun exploitatie elektriciteitsvoorziening nodig hebben en zij die dit niet nodig hebben, worden aangemerkt als een onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Verweerder is er niet in geslaagd deugdelijke en onderbouwde argumenten aan te voeren ter rechtvaardiging van dit tariefsysteem.
Uitspraak
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16 / 3741
en
(gemachtigde: T. Hanssen).
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2016 heeft verweerder aan eiser een aanslag marktgelden opgelegd ten bedrage van € 240,99.
Bij besluit van 13 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De onder het procesverloop genoemde aanslag is gebaseerd op de Verordening op de heffing en invordering van markt- en standplaatsgelden Sittard-Geleen 2016 (hierna: de Verordening) zoals vastgesteld op 12 november 2015. Het bedrag van € 240,99 bestaat uit een bedrag van € 91,44 voor de maand februari 2016 voor de zaterdagmarkt te Geleen, uit een bedrag van € 5,55 ten behoeve van promotiedoeleinden voor deze zaterdagmarkt, uit een bedrag van € 96,88 voor de door eiser op de St. Joep markt 2016 met een kraam in gebruik genomen vierkante meters oppervlakte en uit een bedrag van € 47,12 voor de door eiser op de St. Joep markt 2016 met een (tweede) kraam in gebruik genomen vierkante meters oppervlakte.
2. De rechtbank stelt vast dat voornoemde aanslag op 30 mei 2016, voor wat betreft de bedragen met betrekking tot de St. Joep markt, ambtshalve is verminderd tot nihil. Nu het beroep niet is gericht tegen het bedrag met betrekking tot de promotiedoeleinden, is enkel nog in geschil het antwoord op de vraag of het door verweerder gehanteerde tarief voor de zaterdagmarkt te Geleen willekeurig en onredelijk is omdat eiser moet betalen voor elektriciteit die hij niet gebruikt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen elektriciteit gebruikt.
3. Verweerder heeft toegelicht dat de reden dat het tarief voor 2016 hoger is vastgesteld dan dat voor 2015, onder meer verband houdt met het feit dat de elektrische voorzieningen collectief zijn aangelegd voor alle kooplieden. Daarnaast werden de elektriciteitsvoorzieningen te pas en te onpas gebruikt zonder daarvan melding te maken bij de marktmeester. Uit een notitie van 6 februari 2015 van de Afdeling Ruimtelijke Projecten en beheer aan de leden van de marktadviescommissie blijkt verder dat een belangrijke aanleiding ook is geweest dat de elektriciteitstarieven die in rekening werden gebracht niet kostendekkend waren (41%). Daarom is het volgens verweerder redelijk en billijk om behalve de kosten voor de aangelegde voorzieningen ook de kosten voor die elektriciteit op basis van een omslagstelsel door te berekenen in het marktgeld. Controle op het stroomverbruik en individuele uitsplitsing van de stroomkosten over exploitanten die wel en geen elektriciteit verbruiken, zou ook de nodige kosten met zich brengen, die ook zouden drukken op de exploitatie van de markt. Doorbelasting van de elektriciteitskosten via het tarief voor de standplaatsen is kostenbesparend en dit komt uiteindelijk ten goede aan de kooplieden. In voornoemde notitie van 6 februari 2015 is verder een aantal andere opties geschetst. Een optie behelsde een continuering van de bestaande praktijk, inhoudende doorbelasting aan degenen die elektriciteit gebruikten, maar, zo begrijpt de rechtbank, wel op basis van kostendekkendheid. Bij die optie is vervolgens naast de reeds genoemde controleproblematiek vermeld dat als gevolg daarvan de kooplieden die thans elektriciteit gebruiken geconfronteerd zullen worden met een verdubbeling van het huidige tarief exclusief BTW. Ook wordt vermeld dat de kooplieden die afhankelijk zijn van elektrische voorzieningen dat als buitenproportioneel zullen ervaren.
4. Ingevolge artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet en de daarop door de wetgever gegeven toelichting, kunnen gemeenten behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de verordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hun in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en 77-78). Voor onverbindendverklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel, of waarvan het duidelijk is (in die zin dat het op voorhand duidelijk moet zijn geweest) dat zij moet leiden tot een legesheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van leges, als in artikel 229 van de Gemeentewet bedoeld, niet op het oog kan hebben gehad (vgl. HR 14 augustus 2009, nr. 43120, ECLI:NL:HR:2009:BI1943 en HR 8 oktober 2004, nr. 37631, ECLI:NL:HR:2004:AR3495).
Ingevolge artikel 2, eerste lid. van de Verordening (belastbaar feit) worden onder de naam ‘Marktgelden’ rechten geheven voor het gebruik of genot van de door het college als markt aangewezen openbare grond met de daarbij behorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 3 van de Verordening (belastingplicht) wordt het marktgeld geheven van degene, die gebruik maakt van de in artikel 2 genoemde openbare grond met de daarbij behorende voorzieningen, of daarvan het genot heeft.
Ingevolge artikel 8 van de Verordening (tarief) worden de rechten geheven naar de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
5. Blijkens de door verweerder bij schrijven van 7 juli 2017 overgelegde stukken en dan met name het conceptverslag van het overleg van de marktcommissie van 9 februari 2015 heeft de marktcommissie unaniem ingestemd met het voorstel om de kosten voor elektriciteit te integreren in het marktgeldtarief, hetgeen een verhoging betekent van het marktgeld ad € 0,13 per m².
De raad van de gemeente Sittard-Geleen heeft vervolgens de Verordening overeenkomstig het voorstel van de marktcommissie vastgesteld.
6. De rechtbank overweegt dat de autonome bevoegdheid van de raad van de gemeente om binnen de grenzen van de wet tot heffing van – onder meer – marktgelden te besluiten zich mede uitstrekt tot de hoogte van het daarbij in aanmerking te nemen tarief.
De belastingrechter mag daar in beginsel niet in treden. Een uitzondering geldt enkel ingeval vast komt te staan dat het tarief leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever bij de toekenning aan de gemeente van de bevoegdheid tot de heffing niet op het oog kan hebben gehad dan wel anderszins sprake is van strijd met enig algemeen rechtsbeginsel.
7. Naar het oordeel van de rechtbank moet een marktgeldentarief dat onafhankelijk is van het daadwerkelijk gebruik van elektriciteit, maar waarin wel de kosten van het gebruik van elektriciteit doorberekend zijn zonder daarbij een onderscheid te maken tussen degenen die voor hun exploitatie elektriciteitsvoorziening nodig hebben en zij die dit niet nodig hebben, worden aangemerkt als een onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Verweerder is er niet in geslaagd deugdelijke en onderbouwde argumenten aan te voeren ter rechtvaardiging van dit tariefsysteem. Met name is niet duidelijk geworden dat de kosten van de administratie en controle op (illegaal) gebruik en tariefdifferentiëring over exploitanten die wel of geen elektriciteit gebruiken, waarbij vaak ook al op voorhand op grond van de aard van de te exploiteren marktkraam evident is welke exploitanten wel of geen elektriciteit voor de exploitatie van hun marktkraam nodig hebben, dermate hoog zijn dat hierin een rechtvaardiging voor de gemaakte keuze is gelegen. Dat de kosten per exploitant relatief beperkt zijn door de gemaakte keuze om die over alle exploitanten om te slaan in plaats van over alleen degenen die daadwerkelijk gebruik maken van de elektriciteitsvoorzieningen, is daartoe evenmin een argument van doorslaggevende aard.
8. Gelet hierop moet het in de Verordening in onderdeel 1 van de tarieventabel opgenomen tarief onverbindend worden verklaard voor zover daarin de kosten van het elektriciteitsverbruik zijn verdisconteerd.
9. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De aanslag dient te worden vernietigd voor zover hierbij aan eiser een aanslag marktgelden voor de zaterdagmarkt te Geleen voor de maand februari 2016 ten bedrage van € 91,44 is opgelegd.
10. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
11. Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt het bestreden besluit;
- vernietigt de aanslag voor zover hierbij aan eiser een aanslag marktgelden voor de zaterdagmarkt te Geleen voor de maand februari 2016 ten bedrage van € 91,44 is opgelegd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te
vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.H. Machiels, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 september 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 september 2017