Home

Rechtbank Limburg, 02-10-2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:9250, 03/995005-12 OWV

Rechtbank Limburg, 02-10-2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:9250, 03/995005-12 OWV

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
2 oktober 2018
Datum publicatie
2 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2018:9250
Zaaknummer
03/995005-12 OWV

Inhoudsindicatie

Ontneming na verduistering door bestuurder van een zorginstelling voor gehandicaptenzorg die gefinancierd werd met AWBZ gelden. Aan benadeelde derde in rechte toegekende vordering in civiele procedure in mindering gebracht.

Schatting van het voordeel voor de periode dat exclusief gebruik van de verduisterde gelden/goederen is gemaakt.

Uitspraak

Zittingsplaats Roermond

Strafrecht

Parketnummer: 03/995005-12 OWV

Tegenspraak

Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 2 oktober 2018 op de vordering

ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht

in de zaak tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboortegegevens verdachte] ,

wonende te [adresgegevens verdachte] ,

hierna te noemen: [naam verdachte] .

[naam verdachte] wordt bijgestaan door mr. J.M.H. Römkens, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1 Onderzoek van de zaak

1.1.

De officier van justitie heeft de vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van [naam verdachte] om te verschijnen op de terechtzittingen van 6, 8 en 10 november 2017. De ontnemingsvordering is gelijk gelopen met de behandeling van de strafzaak (met parketnummer 03/995005-12) die aan de ontnemingsvordering ten grondslag ligt. Die zittingen betroffen regiezittingen. De rechtbank heeft op 10 november 2017 het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst en daarbij is afgesproken dat de standpunten van verdediging en officier van justitie over de ontnemingsvordering door middel van conclusiewisseling schriftelijk zouden worden voorbereid. Zowel de verdediging als de officier van justitie hebben een schriftelijke stellingname in het geding gebracht.

1.2.

Zowel de strafzaak als de ontnemingsvordering zijn vervolgens inhoudelijk behandeld op de zittingen van 19, 20, 22, 25, 26, 27 en 28 juni 2018. [naam verdachte] en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting vervolgens gesloten op de zitting van 21 augustus 2018. Op 4 september 2018 heeft de rechtbank vonnis gewezen in de strafzaak. De rechtbank heeft de uitspraak in de ontnemingszaak op 4 september 2018 uitgesteld tot vandaag.

2 De vordering van de officier van justitie

2.1.

De ontnemingsvordering van de officier van justitie zoals deze op de zitting van 6 november 2017 is ingediend, bedraagt € 887.513,-. Aan deze vordering ligt een ontnemingsrapportage ten grondslag. In het rapport van 11 maart 2015 met bijlage sluit het overzicht op € 827.152,601. De herziene ontnemingsrapportage van 22 juli 2015 saldeert het totale voordeel op € 831.544,882. De officier van justitie heeft op de zitting het van [naam verdachte] te ontnemen voordeel geschat en gesteld op € 654.528,22. Dit bedrag is in de herziene rapportage het deel van het totaal dat aan [naam verdachte] kan worden toegerekend (minus een correctie van € 30.000,-). De officier van justitie vordert dat [naam verdachte] wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag.

2.2.

Volgens de officier van justitie zou [naam verdachte] dit voordeel hebben verkregen: a) door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor [naam verdachte] is veroordeeld, of b) uit de baten van andere strafbare feiten dan de feiten waarvoor [naam verdachte] is veroordeeld. Er zouden voldoende aanwijzingen bestaan dat deze andere feiten door [naam verdachte] zijn begaan.

2.3.

De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de vordering althans tegen onderdelen daarvan. Zowel de stellingname van het openbaar ministerie als van de verdediging zullen hierna in de beoordeling worden betrokken.

3 De beoordeling

3.1.

De rechtbank gaat bij de beoordeling van de ontnemingsvordering uit van het strafvonnis van 4 september 2018 en van het dossier dat aan dat vonnis ten grondslag lag.3 In dat vonnis is [naam verdachte] veroordeeld voor het:

-

in de periode van 1 december 2005 tot en met 5 december 2011 alleen of samen plegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;

-

in de periode van 1 februari 2005 tot 1 november 2010 alleen of samen plegen van verduistering van [naam bedrijf 2] gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;

-

in de periode van 10 april 2007 tot en met 31 december 2011 medeplegen van verduistering van [naam bedrijf 1] gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

3.2.

De rechtbank hecht dit vonnis aan deze uitspraak en zal het als onderdeel van deze uitspraak beschouwen. Dat betekent dat de rechtbank bij gelegenheid niet opnieuw de bewijsmiddelen zal noemen die in dat vonnis zijn opgenomen. De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.

3.3.

Het bedrag van € 654.528,22 kan als volgt worden gespecificeerd:4

01. De aankoopprijs van [naam bedrijf 3] € 15.000,00

02. De aankoopprijs van [naam bedrijf 4] € 22.000,00

03. De verzekeringsuitkering voor [naam bedrijf 4] € 19.800,00

04. De aankoopprijs voor [naam bedrijf 5] € 7.700,00

05. De aankoopprijs voor [naam bedrijf 6] € 14.840,00

06. Kosten van [naam bedrijf 7] € 20.554,99

07. Terugstorting bedoeld voor [naam bedrijf 2] € 3.140,56 5

08. Kunstvoorwerpen [T. 2] Schinnen (half) € 11.992,00

09. Horloges € 34.502,50

10. Inventaris [T. 2] Schinnen van [G.] € 60.000,00 6

11. Audiovisuele apparatuur € 14.034,00

12. Fitnessapparatuur € 2.989,00 7

13. Aanleg tuin ( [D.] ) [T. 2] Schinnen (half) € 46.872,00

14. Onverschuldigde bedragen [naam bedrijf 2] € 86.000,00

15. Aankopen [naam bedrijf 9] € 9.864,20

16. Donaties € 46.000,00

17. Ontslagvergoeding [T. 1] € 25.000,00

18. Verkoop [naam bedrijf 3] , [naam bedrijf 5] € 23.000,00

19. Aankoop [naam bedrijf 10] € 10.500,00

20. Aankoop [naam bedrijf 11] € 36.000,00

21. Privékosten paarden [T-m] (half) € 43.327,69 8

22. Aanstelling Trainer € 22.794,00

23. Keukenapparatuur [naam bedrijf 12] (half) € 20.825,00

24. Woonvergoeding [T. 2] Schinnen (half) € 24.000,00 9

25. Misgelopen huur [N.] 63 € 23.000,00

26. Opknapkosten [N.] 63 € 10.792,28 10

____________ +

Totaal € 654.528,22 11

3.4.

Voor de feiten die ten grondslag liggen aan de posten 03 (verzekeringsuitkering [naam bedrijf 4] ), 18 (verkoop [naam bedrijf 3] , [naam bedrijf 5] ) en 19 (Aankoop [naam bedrijf 10] ) heeft de rechtbank in het strafvonnis vrijgesproken.12 Dit betekent dat de vordering tot ontneming voor wat de bij die posten genoemde bedragen betreft, moet worden afgewezen.

3.5.

Van de feiten die ten grondslag liggen aan de posten 01 ( [naam bedrijf 3] ), 02 ( [naam bedrijf 4] ), 04 ( [naam bedrijf 5] ), 05 ( [naam bedrijf 6] ), 06 ( [naam bedrijf 7] ), 07 (terugstorting) en 10 (inventaris [G.] ) is in het strafvonnis bewezen verklaard dat [naam verdachte] ze alleen verduisterd heeft. De bedragen in de ontnemingsvordering zijn gelijk aan de aankoopprijzen of waarde bij verwerving van de verduisterde voorwerpen. De rechtbank acht ontneming van deze bedragen redelijk en zal de vordering op deze punten volgen.

3.6.

Voor het feit dat ten grondslag ligt aan post 12 (fitnessapparatuur) is in het strafvonnis bewezen verklaard dat [naam verdachte] het samen met [T. 1] verduisterd heeft. Desondanks wordt in de vordering het daardoor genoten voordeel niet over [naam verdachte] en [T. 1] verdeeld. In de vordering heeft de officier van justitie er in overeenstemming met de indertijd geldige regelgeving voor gekozen om de schade steeds te delen in de gevallen dat bewezen is dat [naam verdachte] en [T. 1] het feit samen gepleegd hebben en aannemelijk is dat ze het voordeel samen genoten hebben. Dit lijkt ook bij de fitnessapparatuur het geval, aangezien deze apparatuur aan de woning van [T. 1] en [naam verdachte] is afgeleverd en onbekend is hoe de apparatuur daaruit verdwenen is. De rechtbank ziet daarom aanleiding om aan te nemen dat [naam verdachte] slechts de helft van het voordeel genoten heeft. Dit leidt op dit punt tot schatting van het voordeel op een bedrag van € 1.494,50.

3.7.

Van de feiten die ten grondslag liggen aan de posten 08 (kunst) en 09 (horloges) is in het strafvonnis bewezen verklaard dat [naam verdachte] ze geheel (09) of ten dele (08) alleen of samen (08) verduisterd heeft. Deze posten zijn ook onderwerp geweest van een civiele procedure tussen [naam bedrijf 2] en [naam verdachte] .13 De verdediging is van mening dat het gelet daarop onredelijk is om dit voordeel twee keer te ‘ontnemen’. Het openbaar ministerie heeft aangevoerd dat om vermindering van te ontnemen voordeel kan worden verzocht zodra de uitspraak van het hof onherroepelijk is. De rechtbank ziet aanleiding om ondanks het feit dat het arrest van het hof wellicht nog niet onherroepelijk is, rekening te houden met de in de civiele procedure toegewezen posten. In het stadium waarin die procedure verkeert (een eindarrest van een hof), lijkt het namelijk zeer onwaarschijnlijk dat de daarin opgenomen veroordelingen tot betaling nog ongedaan gemaakt zullen worden.

3.8.

Uit de stukken van de civiele procedure blijkt dat voor aankopen van horloges (post 09) een bedrag van € 44.956,18 is toegewezen.14 Nu dit bedrag hoger is dan als ontneming gevorderd wordt (€ 34.502,00), acht de rechtbank het aannemelijk dat in civiel is toegewezen wat thans als voordeel gevorderd wordt. Zij zal daarom dit deel van de vordering afwijzen.

3.9.

Uit de stukken van de civiele procedure blijkt dat door de kantonrechter voor kunst van [naam bedrijf 2] (post 08) een bedrag van € 55.339,99 is toegewezen.15 Dit bedrag is aanzienlijk hoger dan de waarde van de objecten aangetroffen in de woning in Schinnen, waarvan in het strafvonnis bewezen is verklaard dat ze door [naam verdachte] (al dan niet samen met [T. 1] ) verduisterd zijn. Hoewel niet geheel duidelijk is of en in hoeverre de civiele vordering de ontnemingsvordering overlapt, zal de rechtbank aannemen dat dit geheel zo is. Ten eerste is aannemelijk dat een groot deel van de civiele vordering betrekking heeft op objecten waarop de ontneming ziet. Ten tweede wordt in ogenschouw genomen dat alle in [T. 2] Schinnen aangetroffen kunst aan [naam bedrijf 2] is teruggegeven. Dit betekent dat ook dit deel van de vordering afgewezen zal worden.

3.10.

Ook de aankoop van de audiovisuele apparatuur (post 11) is onderwerp van geschil geweest in de civiele procedure. Uit de stukken van de civiele procedure blijkt dat het door [naam bedrijf 2] gevorderde bedrag voor de aankoop van de audiovisuele apparatuur na gemotiveerde betwisting door [naam verdachte] en onvoldoende nadere onderbouwing van de zijde van [naam bedrijf 2] door de kantonrechter is afgewezen. [naam bedrijf 2] heeft zich bij dit oordeel neergelegd.16 De rechtbank heeft bewezen geacht dat [naam verdachte] de audiovisuele apparatuur heeft verduisterd. Nu dit bedrag niet in de civiele procedure is toegewezen, kan [naam verdachte] dit voordeel in deze procedure worden ontnomen. Het door de officier gevorderde bedrag betreft het aankoopbedrag. De rechtbank acht toewijzing van dit bedrag redelijk. [naam verdachte] heeft immers zelf deze kosten niet hoeven maken.

3.11.

In de civiele procedure zijn ook de vorderingen toegewezen die betrekking hebben op de onderwerpen waarvan de ontneming in de posten 15 (aankopen [naam bedrijf 9] ), 16 (donaties) en 17 (ontslagvergoeding [T. 1] ) wordt gevorderd.17 Die bedragen hebben betrekking op feiten die niet ten laste zijn gelegd en dus ook niet bewezen zijn verklaard. De rechtbank kan beantwoording van de vraag of sprake is van andere, soortgelijke feiten waarvan voldoende aannemelijk is dat [naam verdachte] ze gepleegd heeft, onbeantwoord laten, omdat de toewijzing van die vorderingen in de civiele procedure reeds tot afwijzing van deze onderdelen van de vordering moet leiden.

3.12.

Post 14 ziet op de ontneming van de bedragen die [naam verdachte] heeft ontvangen als gevolg van een besluit tot salarisverhoging, waarvoor de toestemming van de Raad van Toezicht ontbrak. Het herziene rapport (pagina 38) beschouwt deze salarisverhoging met verwijzing naar het vonnis van de kantonrechter als verduistering. De rechtbank stelt vast dat dit feit in de strafprocedure niet ten laste is gelegd en ook niet bewezen is verklaard. Daarom dient onderzocht te worden of hier sprake is van een soortgelijk feit waarvan voldoende aannemelijk is dat verdachte het heeft gepleegd. Vastgesteld kan worden dat de kantonrechter nog tot toewijzing van dit deel van de vordering kwam18. In hoger beroep is echter in het tussenarrest (zie dictum) aan [naam bedrijf 2] opgedragen om te bewijzen dat de Raad van Toezicht niet van de salarisverhoging op de hoogte was. In het eindarrest is vervolgens geoordeeld (r.o.7.5 tot en met 7.8) dat [naam bedrijf 2] in dat bewijs niet is geslaagd en wordt het vonnis van de kantonrechter op dat punt vernietigd (zie dictum). Daarmee volgt uit de civiele procedure dat niet vaststaat dat [naam verdachte] zich deze bedragen zonder rechtsgrondslag heeft toegeëigend. De motivering tot deze ontneming van de officier van justitie beperkt zich tot verwijzing naar die civiele procedure. In het dossier bevinden zich geen bewijsmiddelen die erop wijzen dat de conclusie van het gerechtshof in de civiele procedure onjuist of onvolledig is. Daarom acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat het op dit punt gevorderde bedrag het resultaat is van een strafbare gedraging en zal de vordering op dit punt worden afgewezen.

3.13.

Over post 22 (aanstelling trainer) is in het strafvonnis bewezen verklaard dat [naam verdachte] samen met [T. 1] de kosten voor de betaling van de trainer van [L.] verduisterd heeft. De netto loonkosten van € 22.794,00 zijn als wederrechtelijk verkregen voordeel in dit deel van de vordering opgenomen. Hoewel [naam verdachte] deze verduistering samen met [T. 1] gepleegd heeft, wordt in de vordering het gehele voordeel dat daarmee verkregen is, aan [naam verdachte] toegerekend. De rechtbank acht dit juist, omdat [L.] de dochter is van [naam verdachte] en niet is gebleken dat [T. 1] er ook zelf voordeel aan heeft ontleend. De rechtbank zal het voordeel daarom op het volledige bedrag van € 22.794,00 vaststellen.

3.14.

Over post 20 (aankoop [naam bedrijf 11] ) is in het strafvonnis bewezen verklaard dat [naam verdachte] samen met [T. 1] dit paard verduisterd heeft door het uitsluitend voor zijn dochter [L.] aan te schaffen, die het vervolgens vanaf de dag van aanschaf als haar eigen paard is gaan gebruiken. De aankoopwaarde van dit paard van € 36.000,00 is als wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd. Ook hier acht de rechtbank het redelijk om het genoten voordeel geheel aan [naam verdachte] toe te rekenen, omdat [L.] de dochter is van [naam verdachte] en niet is gebleken dat [T. 1] er ook zelf voordeel aan heeft ontleend.

3.15.

Een ander punt is dat [naam verdachte] heeft aangevoerd dat dit paard juridisch eigendom is gebleven van [T-m] en door [T-m] is verkocht. De rechtbank volgt het betoog van [naam verdachte] dat het onredelijk is om in dat geval de totale aankoopwaarde als door hem genoten voordeel te bestempelen. Dit ‘probleem’ doet zich ook voor bij de nog te bespreken punten 13, 23 en 26, nu dit investeringen zijn in onroerend goed waarvan de eigendom niet berust bij [naam verdachte] of [T. 1] . De rechtbank acht het in al deze gevallen redelijk om het voordeel te schatten op een gebruiksvergoeding per jaar dat het exclusieve gebruik geduurd heeft. Daarbij zal bij wijze van schatting uitgegaan worden van een vergoeding van 10% per jaar. Als in aanmerking te nemen periode acht de rechtbank het redelijk aan te sluiten bij de tenlastegelegde periode eindigend op 31 december 2011. [naam bedrijf 11] is aangeschaft in juli 2007 (pagina 38 strafvonnis). Rekenend tot en met 31 december 2011 kan de gebruiksduur gesteld worden op 4 jaar en 5 maanden (4,4 jaar). Tegen 10% per jaar leidt dit tot een gebruiksvergoeding van € 15.840,00. De rechtbank zal het voordeel op dit bedrag schatten.

3.16.

Over post 26 (opknapkosten [N.] 60) is in het strafvonnis bewezen verklaard dat [naam verdachte] samen met [T. 1] het bedrag van € 10.792,28 heeft verduisterd dat gemoeid is geweest met het opknappen van de woning voor [L.] . Het betreft de kosten van schilderwerk en gordijnen. De vordering heeft de strekking om dit voordeel te ontnemen. Hoewel [naam verdachte] deze verduistering samen met [T. 1] heeft gepleegd, wordt in de vordering het gehele voordeel dat daarmee verkregen is aan [naam verdachte] toegerekend. De rechtbank acht dit juist omdat [L.] de dochter is van [naam verdachte] en niet is gebleken dat [T. 1] er ook zelf voordeel aan heeft ontleend. Ook voor dit voordeel acht de rechtbank het (nu de woning niet aan [naam verdachte] en/of [T. 1] toebehoorde) redelijk het voordeel te schatten op 10% van de investering per jaar. Uit het strafvonnis en de daarin genoemde facturen (par. 4.21) blijkt dat de facturen in het eerste halfjaar van 2009 zijn opgemaakt. De rechtbank zal voor het begin van de periode uitgaan van 1 juli 2009 en als einddatum weer 31 december 2011 aannemen (zie hiervoor onder 3.15). Daarmee kan de gebruiksduur voor de berekening van het voordeel gesteld worden op 2 jaar en 6 maanden (2,5 jaar). Tegen 10% per jaar leidt dit tot een gebruiksvergoeding van € 2.698,07. De rechtbank zal het voordeel op dit bedrag schatten.

3.17.

Over post 21 (privékosten paarden [T-m] ) is in het strafvonnis bewezen verklaard dat [naam verdachte] samen met [T. 1] het bedrag van € 86.655,38 heeft verduisterd dat besteed is aan de kosten (verzekering, dierenarts en stalling) van privépaarden van [naam verdachte] en [T. 1] . De vordering heeft de strekking om dit voordeel te ontnemen, waarbij de helft van dit voordeel is toegerekend aan [naam verdachte] en de helft aan [T. 1] . De verdediging heeft gesteld dat de verdeling van dit voordeel naar rato van inkomen zou moeten, waarbij ervan uitgegaan zou moeten worden dat [naam verdachte] drie keer zoveel verdient dan [T. 1] . De rechtbank veronderstelt dat de verdediging dit argument alleen in de zaak van [T. 1] heeft willen voeren, omdat anders (in de zaak van [naam verdachte] ) hogere bedragen zouden moeten worden toegekend (namelijk 75% van het totaalbedrag) dan is gevorderd (50%). Uitgaande van de vordering die uitgaat van dit lagere percentage zal de rechtbank het voordeel op dit bedrag schatten.

3.18.

Over post 13 (aanleg tuin [T. 2] ) en 23 (aanschaf keukenapparatuur [naam bedrijf 12] ) is in het strafvonnis bewezen verklaard dat [naam verdachte] samen met [T. 1] bedragen van respectievelijk € 93.744,- (de tuin) en € 34.456,46 (keukenapparatuur) heeft verduisterd die besteed zijn aan de verfraaiing en inrichting van de door [naam verdachte] en [T. 1] in gebruik genomen villa. De vordering heeft tot doel dit voordeel te ontnemen, waarbij de helft van het voordeel is toegerekend aan [naam verdachte] en de helft aan [T. 1] . In de vordering wordt echter voor de aanschafwaarde van keukenapparatuur uitgegaan van een hoger bedrag van € 41.650,00. Omdat de rechtbank niet begrijpt waarom het te ontnemen bedrag afwijkt van het bedrag dat in de strafprocedure is opgevoerd, zal de rechtbank uitgaan van het bewezen verklaarde bedrag van € 34.456,46. [naam verdachte] en [T. 1] hebben samen in de woning in Schinnen gewoond. De rechtbank acht het daarom redelijk aan te nemen dat zij dat voordeel gezamenlijk genoten hebben. Voor wat [naam verdachte] betreft, zal de rechtbank er daarbij vanuit gaan dat de helft van het voordeel aan hem toegerekend kan worden (zie ook de vorige alinea). Dit komt erop neer dat uitgegaan kan worden van het in post 13 genoemde bedrag van € 46.872,00 en van een bedrag van € 17.228,23 voor post 23.

3.19.

Ook op dit onderdeel ziet de rechtbank, omdat het geen eigen woning van [naam verdachte] en/of [T. 1] betreft, aanleiding het voordeel te schatten aan de hand van de duur dat van deze voorzieningen gebruik is gemaakt. Uit het strafvonnis (pagina’s 73 en 74) blijkt dat de tuinfacturen van [D.] in december 2007 zijn verzonden en die van [naam bedrijf 12] in februari 2008. Daarvan uitgaande (en die maanden niet meetellend) en wederom rekenend tot en met 31 december 2011 zijn dit periodes van 4 jaar en van 3 jaar en 10 maanden (3,8 jaar). Tegen 10% per jaar leidt dit tot gebruiksvergoedingen van € 18.748,80 voor de tuin (post 13) en van € 6.546,73 voor de keuken (post 23). De rechtbank zal het voordeel voor deze posten op deze bedragen schatten.

3.20.

Posten 24 en 25 betreffen voordeel dat is genoten door [naam verdachte] en [T. 1] en de dochter van [naam verdachte] als gevolg van de omstandigheid dat zij geen woonkosten en/of energiekosten betaalden voor de door hen bewoonde woningen [T. 2] 17a in Schinnen en [N.] 63 in Wijnandsrade. [naam verdachte] en [T. 1] is de verduistering van deze gelden niet tenlastegelegd. Daarom zal moeten worden bezien of sprake is van andere, soortgelijke feiten waarvan voldoende aannemelijk is dat zij door [naam verdachte] al dan niet samen met [T. 1] zijn begaan.

3.21.

Beide woningen zijn aangekocht door de [naam stichting] , met hypotheken bezwaard en onmiddellijk na aankoop verhuurd aan [T-m] .19 Het complex [N.] , waar [N.] 63 onderdeel van uitmaakte, is op 10 april 2007 gekocht door [naam stichting] voor € 1.925.000,. [T-m] betaalde in 2010 voor het complex [N.] € 315.000,- huur. Het pand [N.] 63 had op 1 december 2010 een waarde van € 226.500,-.20 Het pand [T. 2] 17a in Schinnen is op 9 augustus 2007 gekocht voor € 880.000,- exclusief overname van roerende zaken ad € 20.000,.21 Voor het pand in Schinnen is in 2010 door [T-m] € 153.000,- aan huur betaald. Het pand [T. 2] 17a in Schinnen had blijkens een taxatie uitgevoerd door de belastingdienst op 1 december 2010 een waarde van € 895.100,00. De huurwaarde van het privégedeelte van de woning bedroeg € 33.000,- op jaarbasis.22

3.22.

Na aankoop van het complex [N.] is verkoper [naam verkoper] tot begin 2009 in de woning [N.] 63 blijven wonen. Met hem was een huurprijs inclusief gas, water, licht, overeengekomen van € 970,- per maand.23 [L.] [naam verdachte] heeft op 4 juli 2012 verklaard dat zij vanaf begin 2009 woonde op nummer 63. Zij is daar op voorstel van haar vader gaan wonen. Met ingang van september 2011 is zij € 600,- gaan betalen voor de woning, de periode daarvoor betaalde zij niets.24 Op 11 maart 2009 is [T. 1] namens [naam stichting] met [L.] [naam verdachte] overeengekomen dat zij met ingang van 15 maart 2009 de woning [N.] 63 kosteloos kon betrekken.25 Op grond van de stukken kan dus worden vastgesteld dat [L.] [naam verdachte] 29,5 maand de beschikking heeft gehad over de woning [N.] 63 zonder dat zij daar iets voor betaalde.

3.23.

[T. 1] en [naam verdachte] zijn eind 2007 in de woning in Schinnen gaan samenwonen. [naam verdachte] stond met ingang van 30 november 2007 ingeschreven in de woning.26 [naam stichting] is met [T. 1] met ingang van 1 december 2007 overeengekomen dat zij voor het gebruik van de woning maandelijks € 500,- aan huur en € 200,- aan gas, water, licht betaalt. Dit bedrag werd ingehouden op haar salaris.27 Overigens hebben [naam verdachte] en/of [T. 1] geen betalingen gedaan voor het gebruik van de woning, ook niet achteraf. In een e-mail van 18 april 2012 doet [naam verdachte] voorkomen dat hij over de jaren 2008 tot en met 2011 alsnog € 1.000,- per maand voor het gebruik van de woning heeft betaald.28 De gestelde betaling heeft echter nooit plaatsgevonden.

3.24.

[T-m] heeft voor de panden [N.] 63 en [T. 2] 17a aanzienlijke kosten moeten maken. De woningen zijn privé bewoond door respectievelijk de dochter van [naam verdachte] en door [naam verdachte] en [T. 1] . [naam verdachte] en [T. 1] hebben dus privékosten ten laste gebracht van [T-m] . Ook wanneer in aanmerking wordt genomen dat de huurkosten die [T-m] betaalde aan de [naam stichting] te hoog waren29 en er rekening wordt gehouden met de door [T. 1] betaalde bedragen voor de bewoning van het pand in Schinnen, kan worden aangenomen dat de (reële) huurkosten en kosten van gas water en licht de thans als voordeel gevorderde bedragen in ruime mate overtreffen. Uit het vonnis in de strafzaak blijkt dat [naam verdachte] en [T. 1] het formeel en feitelijk voor het zeggen hadden binnen [T-m] en [naam stichting] . Ook hier is dus sprake geweest van het gezamenlijk verduisteren van gelden van [T-m] die [T. 1] aanvankelijk als manager backoffice en later als directrice onder zich had. Hoewel [naam verdachte] en [T. 1] er samen de hand in hebben gehad dat [L.] gratis heeft kunnen wonen op de manege, wordt in de vordering het gehele voordeel dat daarmee verkregen is, aan [naam verdachte] toegerekend. De rechtbank acht dit juist, omdat [L.] de dochter is van [naam verdachte] en niet is gebleken dat [T. 1] er ook zelf voordeel aan heeft ontleend. [naam verdachte] heeft over post 24 aangevoerd dat [T-m] een vordering op hem heeft en dat van wederrechtelijk verkregen voordeel geen sprake is. De rechtbank passeert dit verweer. Hiervoor is vastgesteld dat voordeel is verkregen uit een strafbaar feit en niet gebleken is dat [T-m] [naam verdachte] heeft aangesproken voor deze ten onrechte ten laste van [T-m] gebrachte kosten, laat staan dat deze vordering in rechte is komen vast te staan. De eventueel door [naam verdachte] te betalen belasting over (een deel van) het voordeel staat niet aan toewijzing van de bedragen in de weg. De rechtbank zal het voordeel gevorderd onder de posten 24 en 25 dan ook schatten op de door de officier van justitie gevraagde bedragen.

3.25.

Resumerend kan uit de bespreking van de verschillende posten van de vordering de volgende rekenstaat gemaakt worden van de schatting van de rechtbank:

01. De aankoopprijs van [naam bedrijf 3] € 15.000,00

02. De aankoopprijs van [naam bedrijf 4] € 22.000,00

04. De aankoopprijs voor [naam bedrijf 5] € 7.700,00

05. De aankoopprijs voor [naam bedrijf 6] € 14.840,00

06. Kosten van [naam bedrijf 7] € 20.554,99

07. Terugstorting bedoeld voor [naam bedrijf 2] € 3.140,56

10. Inventaris [T. 2] Schinnen van [G.] € 60.000,00

11. Audiovisuele apparatuur € 14.034,00

12. Fitnessapparatuur € 1.494.50

13. Aanleg tuin ( [D.] ) [T. 2] Schinnen € 18.748,80

20. [naam bedrijf 11] € 15.840,00

21. Privékosten paarden [T-m] € 43.327,69

22. Aanstelling Trainer € 22.794,00

23. Keukenapparatuur [naam bedrijf 12] € 6.546,73

24. Woonvergoeding [T. 2] € 24.000,00

25. Misgelopen huur [N.] 63 € 23.000,00

26. Opknapkosten [N.] 63 € 2.698,07

__________ +

Totaal € 315.719,34

3.26.

De rechtbank ziet geen aanleiding om het te ontnemen voordeel lager vast te stellen dan het geschatte bedrag van € 315.719,34. De rechtbank is van oordeel dat de gemaakte schattingen realistisch en redelijk zijn en het berekende voordeel ook echt genoten is. Vastgesteld kan worden dat dit voordeel niet meer (direct) aanwezig is en vooral is genoten in de vorm van een luxe levensstijl. Dat is echter geen reden om af te zien van ontneming ervan. Daarbij komt dat uit een bijlage bij het herziene ontnemingsrapport blijkt (pagina 55) dat op goederen ter waarde van € 321.853,07 conservatoir beslag is gelegd. Uit het merendeel van de zaken waarop op dit moment conservatoir beslag is gelegd (bankrekeningen en levensverzekeringen) kan worden afgeleid dat [naam verdachte] wellicht op zijn toekomstvoorzieningen moet interen om zijn excessieve levensstijl uit het verleden te compenseren. Gelet op het strafbare karakter van zijn handelen ziet de rechtbank geen aanleiding om hem daarin tegemoet te komen. Ook de overschrijding van de redelijke termijn, die ook in de ontnemingszaak aan de orde is nu in juli 2012 conservatoir beslag is gelegd, geeft geen aanleiding het te ontnemen bedrag lager vast te stellen. Hiervoor heeft reeds compensatie plaatsgevonden bij de oplegging van de straf. Het voordeel zal dan ook worden vastgesteld op het geschatte bedrag.

4 De beslissing