Home

Rechtbank Limburg, 02-10-2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:5825, ROE 22/2535

Rechtbank Limburg, 02-10-2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:5825, ROE 22/2535

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
2 oktober 2023
Datum publicatie
10 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2023:5825
Zaaknummer
ROE 22/2535

Inhoudsindicatie

Uitspraak op verzet. Uit navraag bij PostNl blijkt dat nog steeds feitelijk juist is het uitgangspunt dat de datum van de poststempel op een ter post bezorgd poststuk, in beginsel de datum is waarop de terpostbezorging heeft plaatsgevonden. Beroepschrift niet tijdig ingediend. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

Zaaknummer: ROE 22/2535 V

Procesverloop

Opposant heeft tegen de beslissing op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen (de heffingsambtenaar) van 15 september 2022 beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 3 februari 2023 heeft de rechtbank dat beroep nietontvankelijk verklaard.

Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.

De rechtbank heeft het verzet op 30 augustus 2023 op zitting behandeld. Opposant is verschenen, de heffingsambtenaar is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het beroep te laat is ingesteld.

2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.

3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post heeft bezorgd.

4. De rechtbank heeft in deze zaak aanleiding gezien om nader onderzoek te verrichten naar het uitgangspunt dat sinds lange tijd in de rechtspraak wordt gehanteerd, namelijk dat als bewijsrechtelijk uitgangspunt de datum van de poststempel op een ter post bezorgd poststuk, de datum is waarop de terpostbezorging heeft plaatsgevonden.1 Concreet en toegespitst op onderhavige zaak betekent deze rechtspraak dat ervan wordt uitgegaan dat als het beroepschrift op een bepaalde dag, voor de laatste lichting van die dag, in de straatbrievenbus van PostNL is gedeponeerd, het de poststempel krijgt met de datum van die dag. De rechtbank heeft aan de juridische afdeling van PostNL vragen gesteld om te verifiëren of dit uitgangspunt nog steeds feitelijk juist is. PostNL heeft in antwoord op deze vragen het volgende aangegeven (uitgaande van een straatbrievenbus in [woonplaats] ): “Na de brievenbuslichting gaat alle post naar het sorteercentrum (in 'sHertogenbosch) voor verwerking. Vanuit daar wordt de post gesorteerd en weer verspreid naar de verschillende bezorgingsgebieden voor bezorging de eerstvolgende bezorgdag. (…) Niet alle poststukken worden gestempeld, enkel de stukken gefrankeerd met een postzegel. Poststukken gefrankeerd met de frankeermachineafdruk bevatten een eigen datum op moment van frankeren. Poststukken gefrankeerd met port betaald krijgen in principe geen dagstempel. Ook kan het stempelen zich na 0:00 uur voordoen aangezien de post in de avond en nacht wordt verwerkt voor de volgende dag. Daarbij is het ook mogelijk dat post in sommige gevallen vertraging oploopt in ons proces. (…) Wanneer na 0:00 uur wordt gesorteerd, houdt de dagstempel de datum van de avond ervoor. Deze wordt niet aangepast na middernacht.” Voor het voorgaande maakt het niet uit in welk vak in de straatbrievenbus (lokale of overige postcodes) het poststuk is gedeponeerd. Op basis van deze reactie van PostNL concludeert de rechtbank dat het voormelde uitgangspunt, in ieder geval bij postbezorging door PostNL, nog steeds kan worden gehanteerd. De rechtbank ziet namelijk geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen PostNL in dit verband heeft verklaard.

5. Nog meer toegepast op onderhavige zaak betekent hetgeen hiervoor onder 4. is overwogen het volgende. De uiterste datum waarop opposant het beroepschrift ter post had moeten bezorgen – dat wil in dit geval (gelet op opposants keuze om het beroepschrift via de straatbrievenbus te verzenden) zeggen de uiterste datum waarop opposant, voor de laatste lichting,2 het beroepschrift in de straatbrievenbus had moeten deponeren – was 27 oktober 2022. Op het poststuk staat de dagstempel van 28 oktober 2022. Dat betekent gelet op hetgeen hiervoor onder 4. is overwogen en gelet op de daar aangehaalde rechtspraak, dat ervan moet worden uitgegaan dat opposant het beroepschrift ofwel op 27 oktober 2022 na de laatste lichting, ofwel op 28 oktober 2022 ter post heeft bezorgd. Opposant kan echter bewijs leveren van het tegendeel. Opposant heeft hiertoe aangevoerd dat hij het beroepschrift vóór 27 oktober 2022 in de straatbrievenbus heeft gedaan en dat hij navraag heeft gedaan bij PostNL. Hem is medegedeeld dat na middernacht de datum automatisch wordt aangepast zodat post die op 27 oktober 2022 voor de laatste buslichting is gepost een poststempel van 28 oktober 2022 kan krijgen. Dat is een ander antwoord dan de rechtbank op dezelfde vraag heeft gekregen. Het antwoord dat de rechtbank heeft gekregen komt overeen met het uitgangspunt dat de rechtspraak al lange tijd hanteert. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding uit te gaan van het beweerdelijk door opposant gekregen antwoord, te meer daar opposant geen bewijzen heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij het antwoord heeft gekregen zoals hij het heeft verwoord. De rechtbank acht daarmee onvoldoende aannemelijk gemaakt dat opposant het beroepschrift uiterlijk op 27 oktober 2022 voor de laatste lichting in de straatbrievenbus heeft gedeponeerd.

6. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de ontvangsttheorie3 hier niet aan de orde is, omdat die pas aan bod komt als sprake is van tijdige terpostbezorging. Dat het beroepschrift binnen een week na afloop van de beroepstermijn is ontvangen, doet niet af aan het vereiste van tijdige indiening en daarvan is hier dus geen sprake geweest.

7. In de uitspraak van 3 februari 2023 is het beroep gelet op het voorgaande terecht kennelijk afgedaan en is terecht geconcludeerd dat beroepschrift – gelet op van voornoemde vaste jurisprudentie – te laat is ingediend. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2023.

de griffier is verhinderd deze

uitspraak te ondertekenen

rechter

Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaak op: 2 oktober 2023

Rechtsmiddel