Home

Rechtbank Middelburg, 13-09-2011, BU2786, 11/2680

Rechtbank Middelburg, 13-09-2011, BU2786, 11/2680

Gegevens

Instantie
Rechtbank Middelburg
Datum uitspraak
13 september 2011
Datum publicatie
31 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:RBMID:2011:BU2786
Zaaknummer
11/2680

Inhoudsindicatie

Reclamebelasting.

Belasting op vlaggen. De hoogte van de heffing staat los van het profijt dat een individuele ondernemer heeft bij zijn reclame/openbare aankondiging.

Voor de beperking van de heffing van reclamebelasting tot een bepaald gedeelte van de gemeente Middelburg bestaat een objectieve en redelijke grond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/2680

Uitspraakdatum: 13 september 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg,

de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 2 mei 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag reclamebelasting van € 187,96 over het jaar 2011.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2011 in Middelburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar partner [partner ], en namens de heffingsambtenaar, [gemachtigden].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1. De raad van de gemeente Middelburg heeft op 7 november 2005 de Verordening reclamebelasting 2006 (de Verordening) vastgesteld. De Verordening is op 8 november 2010 gewijzigd met ingang van 1 januari 2011. Blijkens de Verordening wordt de reclamebelasting geheven binnen de grenzen van de binnenstad van Middelburg en wel van degene van wie, dan wel ten behoeve van wie, openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg worden aangetroffen. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Verordening wordt reclamebelasting geheven naar de maatstaven en de tarieven opgenomen in de bij de Verordening behorende tarieventabel. Volgens de tarieventabel is het tarief voor een vlag € 93,98.

2.2.Belanghebbende exploiteert een galerie, [galerie], in een pand aan de [adres]. Tijdens openingstijden zijn aan het pand twee vlaggen bevestigd met de naam van de galerie. Aan belanghebbende is een aanslag reclamebelasting voor het jaar 2011 opgelegd van tweemaal € 93,98 of € 187,96.

2.3.In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd.

2.4.Belanghebbende heeft gesteld dat de gemeente met betrekking tot het gebruik maken van vlaggen kan kiezen uit precariobelasting en reclamebelasting en dat ten onrechte is gekozen voor het opleggen van de aanslag reclamebelasting.

2.5.Precariobelasting wordt op grond van artikel 1 van de Verordening precariobelasting Middelburg 1998 geheven ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond of water. Niet in geschil is dat de vlaggen niet hangen boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond of water, maar boven eigen grond. Heffing van precariorechten is dan niet mogelijk.

2.6.Niet in geschil is dat de vlaggen moeten worden aangemerkt als een openbare aankondiging ten behoeve van de galerie van belanghebbende. De aanslag reclamebelasting is dan terecht opgelegd. Daaraan doet niet af dat de galerie niet altijd open is en de vlaggen dus niet altijd buiten hangen. De Verordening gaat uit van een tarief op jaarbasis zonder rekening te houden met de exacte tijden waarop de reclame-uitingen te zien zijn, en dat acht de rechtbank vanuit de optiek van eenvoud van de regeling niet onredelijk. De rechtbank acht niet van belang dat de galerie van belanghebbende op zondagen onderdeel is van de door de gemeente gesubsidieerde Kunst- en Cultuurroute, nu subsidiëring de heffing van reclamebelasting niet uitsluit. Tussen partijen is bovendien blijkbaar niet in geschil dat voor de vlag die belanghebbende speciaal uithangt voor de Kunst- en Cultuurroute niet wordt geheven.

2.7.De stelling van belanghebbende dat - zeer kort weergegeven - sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing faalt. De hoogte van de heffing staat los van het profijt dat een individuele ondernemer heeft bij zijn reclame/openbare aankondiging. Voorts acht de rechtbank het niet onredelijk dat de Gemeenteraad bij de vaststelling van de Verordening er voor heeft gekozen alleen belasting te heffen in de binnenstad, nu uit het Raadsvoorstel tot invoering van een reclamebelasting blijkt dat de opbrengst met name geïnvesteerd wordt in de economische infrastructuur van het centrum van de stad. Het staat een gemeente vrij om de heffing van reclamebelasting te beperken tot een bepaald gedeelte van de gemeente, mits daarvoor een objectieve en redelijke grond bestaat (vgl. Hoge Raad van 21 juni 2000, nr. 33 816, LJN AA6253). Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke objectieve en redelijke grond in dit geval aanwezig.

2.8.Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de aanslag reclamebelasting terecht is opgelegd. Het beroep is ongegrond verklaard.

2.9.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr. M.J. van Balkom, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 27 september 2011.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch. Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch behandelt het hoger beroep namens het gerechtshof te ‘s-Gravenhage.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.