Home

Rechtbank Midden-Nederland, 08-04-2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:2410, 16/994257-13 (P)

Rechtbank Midden-Nederland, 08-04-2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:2410, 16/994257-13 (P)

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
8 april 2015
Datum publicatie
9 april 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2015:2410
Zaaknummer
16/994257-13 (P)

Inhoudsindicatie

De rechtbank veroordeelt een man tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur met een proeftijd van twee jaar voor het niet verstrekken van bepaalde stukken aan de Belastingdienst, terwijl hij hiertoe wel verplicht was.

Uitspraak

Afdeling Strafrecht

Zittingslocatie Utrecht

Parketnummer: 16/994257-13 (P)

Vonnis van de meervoudige strafkamer van 8 april 2015

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren op [1970] te [geboorteplaats],

wonende te [adres] [woonplaats].

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2015. Op die datum is de zaak inhoudelijk behandeld. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. S.L.J. Janssen, advocaat te Amsterdam.

Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 25 maart 2015. Tijdens deze zitting zijn de verdachte en de raadsman niet verschenen.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

Feit 1: opzettelijk bepaalde stukken niet aan de Belastingdienst heeft verstrekt in de periode van 1 december 2010 tot en met 2 oktober 2013;

Feit 2: aangiften omzetbelasting onjuist heeft gedaan in de periode van 1 april 2009 tot en met 1 mei 2011.

3 Voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding

De rechtbank leest de dagvaarding, in samenhang met het dossier, op dezelfde wijze als door de officier van justitie en de verdediging is gedaan: feit 2 betreft de op pagina 45 en 46 in paragraaf 2.2.1 van het aanvangsproces-verbaal genoemde aankopen/factuurnummers. De dagvaarding is daarmee voldoende feitelijk en dus geldig.

De bevoegdheid

Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van feit 2 voor zover dit feit ziet op het onjuist toepassen van de margeregeling om andere redenen dan dat er sprake is van leveringen afkomstig van buiten de Europese Unie. De raadsman heeft dit verweer onderbouwd door te verwijzen naar de beslissing die is genomen in het tripartite overleg.

De rechtbank stelt vast dat hier sprake is van een onjuiste lezing van de beslissing die in het tripartite overleg is genomen, namelijk dat het strafrechtelijk onderzoek voor de toepassing van de margeregeling wordt beperkt tot de inkopen van goederen van leveranciers afkomstig van buiten de Europese Unie. Hieronder kunnen dus ook aankopen binnen de Europese Unie vallen van niet Europese leveranciers, zijnde aankopen als waarop de tenlastelegging doelt. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer.

De raadsman heeft voorts aangevoerd dat er sprake is van een schending van het nemo tenetur-beginsel, omdat verdachte fiscaalrechtelijk gezien verplicht was de informatie te verstrekken, maar strafrechtelijk gezien niet hoefde mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Daarnaast is de gegeven informatiebeschikking vernietigd, en heeft er dus volgens de raadsman nooit een plicht voor verdachte bestaan om de informatie als bedoeld in feit 1 te verstrekken. Dit maakt dat er sprake is van een schending van de beginselen van een behoorlijk proces. In samenhang bezien dient dit volgens de raadsman te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.

De rechtbank overweegt dat het nemo tenetur-beginsel samenhangt met het zwijgrecht. Dit brengt met zich dat het verbod op gedwongen zelfincriminatie zich niet uitstrekt tot het gebruik in strafzaken van materiaal dat bestaat onafhankelijk van de wil van de verdachte. In dit geval is daarvan sprake nu de Belastingdienst heeft verzocht om het verstrekken van de administratie van het bedrijf en bankafschriften van verdachte. Indien verdachte de stukken aan de Belastingdienst had verstrekt, hadden deze stukken dus gebruikt mogen worden voor een eventuele strafzaak.

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte de stukken helemaal niet had hoeven verstrekken, omdat hij zich had mogen beroepen op het nemo tenetur-beginsel. De rechtbank overweegt daarover dat er geen rechtsregel bestaat die een verdachte in een strafzaak van zijn informatieplicht op grond van artikel 47 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen ontslaat. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er voor verdachte wel een informatieplicht bestond en dat hij zich tegenover de Belastingdienst niet met succes kon beroepen op het nemo tenetur beginsel. Het verkregen materiaal kan dan ook in deze strafzaak bijdragen tot het bewijs.

Ten aanzien van de vernietigde informatiebeschikking overweegt de rechtbank dat verdachte door de Belastingdienst ook bij brieven van 13 december 2010, 17 januari 2011 en 10 augustus 2011 is verzocht om stukken te verstrekken, zodat op grond daarvan al een informatieplicht bestond. Dat de informatiebeschikking is vernietigd maakt dit oordeel niet anders.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde en verwerpt het verweer.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Redenen voor schorsing

Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Waardering van het bewijs

5 Bewezenverklaring

6 De strafbaarheid van het feit

7 De strafbaarheid van verdachte

8 Motivering van de straffen en maatregelen

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

10 Beslissing