Rechtbank Midden-Nederland, 19-04-2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:1636, UTR 17/4237
Rechtbank Midden-Nederland, 19-04-2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:1636, UTR 17/4237
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 19 april 2018
- Datum publicatie
- 30 april 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2018:1636
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:3987, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- UTR 17/4237
Inhoudsindicatie
Bouwleges en termijn vaststelling bestemmingsplan artikel 3.1, vierde lid, Wro. Artikel 7c, tweede lid, en artikel 7g Besluit uitvoering Chw (Besluit).
Met de inwerkingtreding van de veertiende tranche van het Besluit uitvoering Chw is artikel 7g van dit Besluit vanaf 28 oktober 2016 van toepassing op de gemeente Utrecht, waardoor op grond van artikel 7c, tweede lid, van dit Besluit de periode waarbinnen de bestemming van gronden binnen de gemeente Utrecht wordt vastgesteld, twintig jaar bedraagt.
De rechtbank volgt eiseres niet dat artikel 7g, tweede lid, van het Besluit pas geldt na een herziening van het vastgestelde bestemmingsplan. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor onverbindend/ buiten toepasssingverklaring van bepalingen van het Besluit. Heffingsambtenaar bevoegd tot legesheffing
Uitspraak
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/4237
(gemachtigden: mr. D.C.E. de Haas en mr. A.T. Tsheichvili),
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] ).
Procesverloop
Verweerder heeft eiseres een legesaanslag opgelegd, met dagtekening 21 april 2017 voor onder meer de behandeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning, ter hoogte van een bedrag van € 19.345,90 (de aanslag).
Bij uitspraak op bezwaar van 1 september 2017 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar directeur, [A] , bijgestaan door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
Eiseres heeft op 19 januari 2017 een bouwaanvraag tweede fase ingediend voor de locatie [straatnaam] [nummeraanduiding] - [nummeraanduiding] te [woonplaats] (de aanvraag). De aanvraag heeft betrekking op de bouw van
16 woningen. Bij besluit van 10 april 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en aanleggen of wijzigen uitrit verleend. Daarbij is vermeld dat voor de verrichte werkzaamheden leges is verschuldigd, waarvoor eiseres een aparte rekening ontvangt.
De omgevingsvergunning heeft betrekking op percelen die zijn gelegen binnen het gebied waarvoor ten tijde van de aanvraag het bestemmingsplan [naam] (bestemmingsplan [naam] ) gold. Het bestemmingsplan [naam] is door de raad van de gemeente Utrecht vastgesteld op 2 februari 1999.
Ten tijde van het in behandeling nemen van de aanvraag waren meer dan tien jaren verstreken sinds de vaststelling van het bestemmingsplan [naam] .
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres leges is verschuldigd voor de behandeling van de aanvraag. De aanslag is opgelegd aan de hand van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Besluit uitvoering Chw), geldend vanaf
28 oktober 2016.
3. In geschil is alleen of verweerder bevoegd is leges te heffen voor het in behandeling nemen van de bouwaanvraag tweede fase, ter hoogte van een bedrag van € 19.055,25.
4. Eiseres voert aan dat verweerder niet bevoegd is tot legesheffing omdat de heffing is gebaseerd op een bestemmingsplan dat meer dan tien jaar geleden door de raad is vastgesteld. De langere termijn van twintig jaar waarbinnen het bestemmingsplan geactualiseerd moet zijn, bedoeld in artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw, is niet van toepassing op de legesheffing voor de behandeling van de aanvraag. Op grond van artikel 7g, tweede lid, van het Besluit uitvoering Chw is artikel 7c alleen van toepassing op nieuwe bestemmingsplannen, als een vaststelling van een bestemmingsplan of een herziening van een bestemmingsplan heeft plaatsgevonden. Volgens eiseres wordt deze uitleg ondersteund door de Nota van toelichting bij artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw. Het bestemmingsplan [naam] is na de inwerkingtreding van het Besluit uitvoering Chw niet herzien en opnieuw vastgesteld, zodat de termijn van twintig jaar niet geldt.
Op grond van artikel 229, aanhef en eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 2 van de Verordening Leges Omgevingsvergunning 2017 van de gemeente Utrecht worden onder de naam ‘leges omgevingsvergunning’ rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Op grond van artikel 3.1, eerste en tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), voor zover van belang, stelt de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast en wordt de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw vastgesteld.
Op grond van artikel 3.1, vierde lid, van de Wro vervalt de bevoegdheid tot het invorderen van rechten terzake van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan, indien niet voor het verstrijken van de periode van tien jaar, de raad opnieuw een bestemmingsplan heeft vastgesteld dan wel een verlengingsbesluit heeft genomen. Dit wordt ook wel de legessanctie genoemd.
In artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder l, van de Crisis- en herstelwet (Chw) is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur bij wege van experiment kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de Wro.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, van dit artikel, wordt bij de algemene maatregel van bestuur de ten hoogste toegestane tijdsduur van de afwijking of afwijkingen bepaald.
Ingevolge artikel 7c, tweede lid, van het Besluit uitvoering Chw wordt, in afwijking van artikel 3.1, tweede lid, van de Wro, de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van twintig jaar opnieuw vastgesteld. Artikel 3.1, derde tot en met vijfde lid, van de Wro is niet van toepassing.
Ingevolge artikel 7g, eerste lid, van het Besluit uitvoering Chw (Stb. 2014, 331), gelden de voor het grondgebied van een gemeente vastgestelde bestemmingsplannen als één bestemmingsplan voor het gehele grondgebied.
Op grond van het tweede lid van artikel 7g van het Besluit uitvoering Chw is artikel 7c van overeenkomstige toepassing op een gehele of gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan voor het gehele grondgebied, bedoeld in het eerste lid.
Op grond van het derde lid van artikel 7g van het Besluit uitvoering Chw maakt een bestemmingsplan voor een gedeelte van het grondgebied van een gemeente dat na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit onherroepelijk wordt, vanaf het tijdstip waarop dit bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, deel uit van het bestemmingsplan voor het gehele grondgebied, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 7g is na de inwerkingtreding van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet veertiende tranche op 28 oktober 2016 (Stb. 2016, 381) van toepassing op de gemeente Utrecht. Dit volgt uit het vierde lid, onder p, van artikel 7g.
Op grond van het vijfde lid, onder e van artikel 7g van het Besluit uitvoering Chw kan voor de gemeente Utrecht van de in artikel 7g bedoelde bevoegdheid gebruik worden gemaakt vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet veertiende tranche) voor de duur van vijf jaar.
6. In geschil is of artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw van toepassing is op het bestemmingsplan [naam] , waardoor artikel 3.1, vierde lid, van de Wro buiten toepassing blijft en de bevoegdheid van verweerder tot het invorderen van leges niet is vervallen.
7. Verweerder heeft hierover in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat op grond van artikel 7g, eerste en vierde lid, onder p, van het Besluit uitvoering Chw alle vastgestelde bestemmingsplannen voor het grondgebied van de gemeente Utrecht gelden als één bestemmingsplan. Het vastgestelde bestemmingsplan [naam] behoort daarom tot het bestemmingsplan voor het grondgebied van de gemeente Utrecht en valt daardoor onder de werking van artikel 7g, tweede lid, van het Besluit uitvoering Chw. Daarmee geldt de actualiseringstermijn van twintig jaar als bedoeld in artikel 7c.
Het derde lid van artikel 7g ziet alleen op bestemmingsplannen die in oktober 2016 nog niet onherroepelijk waren en houdt geen beperking in van het eerste lid van artikel 7g.
De rechtbank volgt deze uitleg van verweerder en overweegt daartoe het volgende. Op grond van het eerste lid van artikel 7g gelden reeds vastgestelde bestemmingsplannen als één bestemmingplan voor het gehele grondgebied. Bestemmingsplan [naam] , dat op het moment van inwerkingtreding van de veertiende tranche van het Besluit uitvoering Chw op 28 oktober 2016 al was vastgesteld, is daardoor vanaf deze datum gaan behoren tot het bestemmingsplan voor het gehele grondgebied van de gemeente Utrecht. Het derde lid van artikel 7g ziet op een bestemmingsplan voor een gedeelte van het grondgebied van een gemeente dat pas ná het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit onherroepelijk wordt. Het Besluit uitvoering Chw is op 20 september 2014 (Stb. 2014, 331) in werking getreden. Bestemmingsplan [naam] was al vóór die datum vastgesteld en onherroepelijk geworden. Het derde lid van artikel 7g is daarom hier niet van toepassing.
De rechtbank heeft bij haar beoordeling in aanmerking genomen dat de besluitgever uitdrukkelijk heeft bepaald en beoogd dat voor gemeenten die experimenteren met een bredere reikwijdte van het bestemmingsplan, de actualiseringsplicht binnen een termijn van tien jaar, niet geldt. De rechtbank wijst daartoe op wat hierover wordt vermeld in de Nota van toelichting (Nvt) bij de invoering van artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw (Stb. 2014, 168) (blz. 11/12):
“Voor een negental gemeenten (..) zijn gebieden aangemeld om te experimenteren met een bredere reikwijdte van het bestemmingsplan. ..
In het kader van dit experiment mag worden afgeweken van de aangegeven onderdelen van de Wro. ..”
en
“Voor deze bestemmingsplannen geldt niet de actualiseringsplicht ex artikel 3.1, tweede lid, Wro. Voor de looptijd van deze bestemmingsplannen is aangesloten bij het in de zesde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet opgenomen experiment met een looptijd van twintig jaar.”
Verder wordt in de Nvt bij de invoering van de veertiende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Stb. 2016, 331) (blz. 47) over ‘onderdeel K (aanvulling artikel 7g; één bestemmingplan voor het gehele grondgebied)’ (blz. 42) vermeld:
“Artikel 7g van het Bu Chw maakt het mogelijk dat gemeenten via een gehele of gedeeltelijke herziening van de bestemmingsplannen die op grond van het eerste lid gelden als één bestemmingsplan voor het gehele grondgebied, toewerken naar een bestemmingsplan met een verbrede reikwijdte voor het gehele grondgebied van de gemeente. .. De gemeenten (..), Utrecht en (..) hebben zich aangemeld om deel te nemen aan dit bestaande experiment. ..
Voor de toegevoegde gemeenten wordt in onderdeel e van het vijfde lid een termijn van vijf jaar na inwerkingtreding van dit besluit gesteld waarbinnen het bestemmingsplan voor het gehele grondgebied geheel of gefaseerd kan worden herzien.”
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat artikel 7g, tweede lid, pas geldt na een (gedeeltelijke) herziening van het bestemmingplan [naam] . Anders dan eiseres stelt, ziet de rechtbank geen bevestiging van de stellingen van eiseres in de aangehaalde nota’s van toelichting.
9. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat artikel 7c, tweede lid, van het Besluit uitvoering Chw van overeenkomstige toepassing is op het bestemmingsplan [naam] en dat voor het actualiseren van dit bestemmingsplan een termijn van twintig jaar geldt. Op het moment van in behandeling nemen van de vergunningaanvraag was deze termijn nog niet verstreken, zodat verweerder bevoegd was voor de behandeling van de aanvraag leges te heffen.
10. Eiseres voert verder aan dat het in strijd met de rechtszekerheid zou zijn als alle bepalingen van artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw zonder meer van toepassing zijn op alle bestemmingsplannen voor het grondgebied van de gemeente. Door het Besluit uitvoering Chw zouden dan bestemmingsplannen, ook als deze al jarenlang niet voldoen aan de actualiseringstermijn, weer herleven. Eiseres wijst er daarbij op dat zij de aanvraag net twee maanden na inwerkingtreding van de veertiende tranche van het Besluit uitvoering Chw heeft ingediend. Dat het bouwproject lang heeft geduurd is met name te wijten aan het handelen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht.
11. Voor zover eiseres hiermee pleit voor het onverbindend verklaren dan wel buiten toepassing laten van (artikel 7c van) het Besluit uitvoering Chw, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AR3495) volgt dat voor onverbindendverklaring eerst plaats is in het geval een regeling zou zijn getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel, of waarvan het duidelijk is (in de zin dat het op voorhand duidelijk moet zijn geweest) dat zij moet leiden tot een legesheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van leges niet op het oog kan hebben gehad.
De rechtbank is van oordeel dat voor onverbindend- of buiten toepassingverklaring van het Besluit uitvoering Chw wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel geen grond bestaat. De veertiende tranche van het Besluit uitvoering Chw is voorafgaand aan de inwerkingtreding bekendgemaakt. De omstandigheid dat verweerder na het verstrijken van de actualiseringstermijn tot 28 oktober 2016 langere tijd niet bevoegd is geweest voor de behandeling van een aanvraag in verband met het bestemmingsplan [naam] leges te heffen, betekent niet dat het eiseres ten tijde van de indiening van de aanvraag niet duidelijk kon zijn dat zij voor de behandeling daarvan leges verschuldigd zou zijn.
Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat de inwerkingtreding van de veertiende tranche van het Besluit uitvoering Chw leidt tot een legesheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Uit artikel 2.4 van de Chw volgt dat de wetgever uitdrukkelijk heeft bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Hieronder valt ook de termijn die wordt vermeld in artikel 3.1, vierde lid, van de Wro.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wat eiseres aanvoert, geen aanleiding vormt om bepalingen van het Besluit uitvoering Chw onverbindend te verklaren of buiten toepassing te laten. Wat eiseres nog heeft gesteld over de voorgeschiedenis van de aanvraag, leidt ook niet tot de conclusie dat verweerder niet bevoegd was tot heffing van de leges voor de verstrekte diensten.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: