Home

Rechtbank Midden-Nederland, 21-07-2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:2911, UTR 19/3565

Rechtbank Midden-Nederland, 21-07-2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:2911, UTR 19/3565

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
21 juli 2020
Datum publicatie
7 september 2020
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2020:2911
Formele relaties
Zaaknummer
UTR 19/3565

Inhoudsindicatie

WOZ woning. Beroep gegrond. Verweerder bepleit in beroep een lagere waarde, maar onderbouwt deze niet. Eiser onderbouwt waarde ook niet. Rechtbank stelt waarde schattenderwijs vast.

(ZIE OOK: ECLI:NL:RBMNE:2020:2910 (UTR 19/3578))

Uitspraak

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummers: UTR 19/3565

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. W.G. Vos).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2019 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] in [plaatsnaam] (de woning) voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 388.000,-- naar de waardepeildatum 1 januari 2018. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.

In de uitspraak op bezwaar van 1 augustus 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.

De beroepen met zaaknummers UTR 19/3561, UTR 19/3565 en UTR 19/3578 zijn op dezelfde zitting behandeld. De zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2020. In verband met maatregelen in het kader van de Coronacrisis heeft de zitting plaatsgevonden via Skype. Gemachtigde van eiser, gemachtigde van verweerder en de taxateur van verweerder, [A] , hebben aan de Skypezitting deelgenomen.

Overwegingen

Aanvullende stukken

1. Eiser heeft met een brief van 4 juni 2020, binnengekomen bij de rechtbank op 8 juni 2020, nadere stukken (foto’s) overgelegd. Uit artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat nadere stukken tot tien dagen voor de zitting kunnen worden ingediend. De rechtbank is van oordeel dat het pas op de dag vóór de zitting indienen van stukken met zich meebrengt dat er voor verweerder, maar ook voor de rechtbank, onvoldoende gelegenheid was om op adequate wijze te reageren. Daardoor is de goede voortgang van de procedure belemmerd. Het is niet gebleken waarom eiser deze stukken niet eerder heeft kunnen indienen. De goede procesorde verzet zich ertegen dat de deze stukken bij de beoordeling van de bestreden uitspraak op bezwaar worden betrokken. De rechtbank heeft daarom beslist om deze stukken buiten beschouwing laten bij de beoordeling van het beroep.

Het geschil

2. De woning is een in 1990 gebouwde hoekwoning met een garage en dakterras. De woning heeft een woonoppervlakte van 186 m2 en ligt op een kavel van 117 m2.

3. Eiser bepleit een lagere waarde voor de woning. In reactie op het beroepschrift heeft verweerder eiser voorgesteld om de waarde van de woning voor het belastingjaar 2019 te verlagen naar € 376.000,--. Partijen hebben hierover echter geen overeenstemming bereikt, onder andere omdat zij het niet eens zijn geworden over de proceskosten. Vervolgens heeft eiser op de zitting het standpunt ingenomen dat de waarde van de woning € 368.000,-- is. De rechtbank moet de uitspraak op bezwaar beoordelen. De rechtbank zal hierna dan ook de beroepsgronden van eiser beoordelen uitgaande van de door verweerder in de uitspraak op bezwaar vastgestelde waarde van de woning van € 388.000,--.

Beoordeling van het geschil

4. Verweerder moet aannemelijk maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.

5. Naar het oordeel van de rechtbank maakt verweerder niet aannemelijk dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Dit volgt immers al uit het feit dat verweerder in beroep naar voren heeft gebracht dat de waarde van de woning te hoog is, doordat hij eiser heeft voorgesteld de waarde te verlagen naar € 376.000,--. Verweerder heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van € 388.000,-- niet te hoog is. De rechtbank verklaart het beroep van eiser daarom gegrond en vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar.

6. Ook de in beroep voorgestane waarde van € 376.000,-- heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt. Er is geen taxatiematrix en/of taxatierapport overgelegd om deze waarde te onderbouwen.

7. Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of eiser de door hem voorgestane waarde van € 368.000,-- aannemelijk heeft gemaakt. Eiser onderbouwt deze waarde met twee standpunten. In de eerste plaatst wijst eiser erop dat de gebruiksoppervlakte van een andere woning in de straat, te weten [straatnaam] [nummeraanduiding 2] . Verweerder zou bij die woning zijn uitgegaan van een oppervlakte van 181 m2, terwijl die volgens de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) 161 m2 is. Verder wijst eiser op de vastgestelde WOZ-waarde van € 323.000,-- voor [straatnaam] [nummeraanduiding 3] voor het belastingjaar 2020.

8.1

Naar het oordeel van de rechtbank maakt ook eiser de door hem voorgestane waarde niet aannemelijk. Voor zover de gebruiksoppervlakte van [straatnaam] [nummeraanduiding 2] niet zou kloppen in de BAG is dat niet relevant voor deze beroepsprocedure, omdat dit niet gaat over onderhavige woning. De rechtbank gaat daarom voorbij aan dit standpunt.

8.2

De rechtbank is verder van oordeel dat de voor 2020 vastgestelde WOZ-waarde van [straatnaam] [nummeraanduiding 3] geen betekenis heeft voor de WOZ-waarde van de onderhavige woning. Verweerder heeft hierover toegelicht dat dit een incidentele fout is. Bovendien gaat dit over een andere woning en een ander belastingjaar. De rechtbank volgt verweerder hierin.

9. Omdat partijen de door hen voorgestane waarden onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt, stelt de rechtbank zelf de waarde van de woning op de waardepeildatum schattenderwijs vast op € 373.000,--.

Proceskosten en griffierecht

10. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Daarbij beoordeelt de rechtbank de beroepen met zaaknummers UTR 19/3561, UTR 19/3565 en UTR 19/3578 als samenhangende zaken. In deze drie zaken heeft (gemachtigde van) eisers identieke bezwaarschriften en beroepschriften ingediend, waarvan alleen de namen van eisers en de adressen verschillen. In geen van deze geschriften zijn specifiek op de woning toegespitste gronden opgenomen. De zaken zijn daarnaast nagenoeg gelijktijdig behandeld tijdens de hoorzitting in bezwaar en tijdens de zitting bij de rechtbank in beroep. Op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)1 is er dan ook sprake van samenhangende zaken in het kader van een proceskostenveroordeling.

11. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.572,-- voor de drie zaken (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 261,--, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 525,-- en wegingsfactor 1). Per zaak komt de proceskostenveroordeling daarmee uit op € 524,-- (€ 1.572,--/3).

12. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 47,-- aan eiser vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:

 verklaart het beroep gegrond;

 vernietigt de uitspraak op bezwaar;

 stelt de WOZ-waarde van de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] in [plaatsnaam] voor het belastingjaar 2019 vast op € 373.000,-- naar de waardepeildatum 1 januari 2018, en bepaalt dat de aanslag onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing dienovereenkomstig dient te worden verminderd;

 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 524,--;

 draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 47,-- aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan op 21 juli 2020 door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

De rechter is verhinderd deze

uitspraak te ondertekenen.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?