Rechtbank Midden-Nederland, 22-03-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:1112, UTR 20/3454
Rechtbank Midden-Nederland, 22-03-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:1112, UTR 20/3454
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 22 maart 2021
- Datum publicatie
- 1 april 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2021:1112
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:5098, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- UTR 20/3454
Inhoudsindicatie
Wet woz, beroep ongegrond
Uitspraak
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3454
(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en
(gemachtigde: B.A. Schras).
Procesverloop
In de beschikking van 29 februari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op
€ 187.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
In de uitspraak op bezwaar van 26 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2021 via Skype for Business. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door taxateur [taxateur] .
Overwegingen
1. De woning is een in 1953 gebouwde portiekflat. De woning heeft een inhoud van 190 m3 en heeft een gebruiksoppervlakte van 58 m2.
2. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.
3. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 156.000,-. Verweerder handhaaft in beroep de door hem vastgestelde waarde.
4. Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder erin is geslaagd om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Verweerder heeft bij de waardebepaling gebruik gemaakt van het eigen aankoopcijfer van de woning. Volgens een voorlopig koopcontract van 26 april 2018 is de woning aangekocht voor € 175.000. Daarin was volgens de uitspraak op bezwaar een aandeel in de VVE-reserve van € 3.367,10 verdisconteerd. Verder heeft verweerder aan de hand van verkopen van vijf vergelijkbare panden, alle in de [adres] gelegen, geconstateerd dat het eigen aankoopcijfer een reëel beeld geeft. De gegevens van die andere verkopen heeft verweerder verwerkt in een taxatiematrix. In het verweerschrift heeft verweerder tot slot toegelicht dat het eigen aankoopcijfer op grond van gegevens uit permanente marktanalyse naar de waardepeildatum is geïndexeerd met 1,5% per maand.
Volgens vaste rechtspraak kan het rond de waardepeildatum gerealiseerde eigen aankoopcijfer van een woning worden aangemerkt als het beste marktgegeven om de waarde op te baseren. Uitgaande van het eigen aankoopcijfer, verminderd met het aandeel in de VVE-reserve, en uitgaande van een stijgende markt tussen aankoop en waardepeildatum, is de rechtbank van oordeel dat de waarde van € 187.000,- niet te hoog is. Dit heeft verweerder ook nog nader onderbouwd met andere verkoopcijfers.
Eiser heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel door te verwijzen naar de WOZ-waardes van andere woningen in de [adres] . Dit beroep kan echter niet slagen. Alleen al omdat de woning is gewaardeerd aan de hand van zijn eigen aankoopcijfer, is geen sprake van identieke gevallen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: