Rechtbank Midden-Nederland, 23-12-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:6314, UTR 21/3156
Rechtbank Midden-Nederland, 23-12-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:6314, UTR 21/3156
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 23 december 2021
- Datum publicatie
- 29 augustus 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2021:6314
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:494, Niet bevoegd
- Zaaknummer
- UTR 21/3156
Inhoudsindicatie
Beroep betreft een niet tijdige aanvraag van Kinderopvangtoeslag in het kader van de Catshuisregeling. Ingebrekestelling prematuur. Het beroep is niet-ontvankelijik.
Uitspraak
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3156
en
(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om een tegemoetkoming in het kader van de Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2021 met behulp van een beeld/telefonische verbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen aannemelijk te maken dat hij zijn aanvraag op 17 januari 2021 heeft ingediend.
Eiser heeft op 15 september 2021 per e-mailbericht nadere stukken naar de rechtbank gestuurd.
Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 30 september 2021.
Op diezelfde datum heeft eiser de rechtbank gewraakt.
Bij beslissing van 26 oktober 2021 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek.
Op 2 november 2021 heeft de rechtbank aangekondigd dat zij de nadere zitting in de zaak achterwege wilde laten. Daarbij heeft zij partijen de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te laten weten of zij alsnog op een zitting willen worden gehoord.
Namens eiser heeft zich vervolgens mr. W.G. ten Have als gemachtigde gesteld. Na toezending van (de meest relevante stukken uit) het dossier, heeft mr. Ten Have de rechtbank bij brief van 25 november 2021 bericht dat hij geen behoefte heeft om op een nadere zitting te worden gehoord.
Verweerder heeft ook niet aangegeven dat hij op een nadere zitting wil worden gehoord.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 29 november 2021 gesloten.
Ontvangen op 7 december 2021 heeft eiser de rechtbank voor de tweede maal gewraakt. Op 16 december 2021 heeft eiser dat wrakingsverzoek weer ingetrokken.
Bij e-mailbericht van 20 december 2021 heeft mr. W.G. te Have de rechtbank bericht dat hij zich, om hem moverende redenen, terugtrekt als raadsman van eiser.
Overwegingen
1. Tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank1. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen2.
Wanneer heeft eiser zijn aanvraag ingediend?
2. Eiser stelt dat hij op 17 januari 2021 een aanmelding heeft gedaan voor de Catshuisregeling. Verweerder heeft zich in eerste instantie op het standpunt gesteld dat pas op 7 juli 2021 een melding is binnengekomen bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT). In zijn brief van 30 september 2021 heeft verweerder gesteld dat de aanvraag van eiser gedateerd kan worden op 3 juni 2021, omdat gebleken is dat er toen telefonisch contact is geweest met eiser.
3. De rechtbank ziet voldoende reden om uit te gaan van de door eiser genoemde datum van 17 januari 2021 als aanvraagdatum. Eiser heeft met printscreens voldoende aannemelijk gemaakt dat het aanmeldproces niet erg duidelijk was en dat hij in de veronderstelling verkeerde en ook mocht verkeren dat hij zich had aangemeld. Verweerder heeft ook geen duidelijkheid kunnen geven over de eerdere contacten van eiser met medewerkers van verweerder (die er zijn geweest) en wat daarin is besproken. De rechtbank houdt het er daarom op dat eiser op 17 januari 2021 een aanvraag heeft ingediend zoals hij heeft gesteld.
Wanneer moet verweerder uiterlijk op deze aanvraag beslissen?
4. Eiser heeft een beroep gedaan op (één van) de herstelregelingen die in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag in het leven zijn geroepen3. Op zo’n aanvraag moet verweerder binnen zes maanden beslissen, tenzij hij de termijn met nog eens zes maanden verlengt. In dit geval heeft verweerder de termijn van zes maanden niet verlengd. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 17 juli 2021 op eisers aanvraag had moeten beslissen.
5. Uit het dossier blijkt dat eiser verweerder op 12 juni 2021 in gebreke heeft gesteld. Op dat moment was de beslistermijn nog niet verstreken. Dit betekent dat de ingebrekestelling van eiser prematuur, met andere woorden te vroeg, is ingediend.
6. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten overvloede
7. Op 4 oktober 2021 heeft verweerder eiser laten weten dat er een lichte toets is uitgevoerd op zijn aanvraag en dat hij nu nog geen reden ziet om aan eiser € 30.000,- uit te betalen. Dit is echter nog geen definitief besluit op eisers aanvraag, zoals ook in de brief staat vermeld. Het definitieve besluit moet verweerder dus nog steeds nemen en de rechtbank gaat ervan uit dat verweerder hiertoe zo snel als mogelijk over zal gaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.
|
griffier |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: