Home

Rechtbank Midden-Nederland, 14-03-2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:966, C/16/588537 / KL ZA 25-31

Rechtbank Midden-Nederland, 14-03-2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:966, C/16/588537 / KL ZA 25-31

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
14 maart 2025
Datum publicatie
14 maart 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2025:966
Zaaknummer
C/16/588537 / KL ZA 25-31

Inhoudsindicatie

Kort geding. Verstekprocedure. Eiser vordert nakoming van de informatieverplichtingen op grond van artikel 47 en 49 AWR, op straffe van een dwangsom. Toewijzing vordering: spoedeisend belang aanwezig en de vordering is niet kennelijk onrechtmatig of ongegrond. De voorzieningenrechter bepaalt dat wilsafhankelijk materiaal alleen mag worden gebruikt voor de belastingheffing en niet voor eventuele bestuurlijke boeteopleggingen en/of strafvervolging. De hoogte van de dwangsom is gelet op de toelichting van eiser gerechtvaardigd.

Uitspraak

Civiel recht

Zittingsplaats Lelystad

Zaaknummer: C/16/588537 / KL ZA 25-31

Vonnis in kort geding van 14 maart 2025

in de zaak van

DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst,

te 's-Gravenhage,

eisende partij,

hierna te noemen: de Belastingdienst,

advocaat: mrs. S. Heeroma en L.J. Overwater,

tegen

[gedaagde] ,

te [woonplaats] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

niet verschenen.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

De dagvaarding van 12 februari 2025 met 24 producties,

-

De mondelinge behandeling van 28 februari 2025.

1.2.

[gedaagde] is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, zodat de voorzieningenrechter verstek heeft verleend tegen [gedaagde] .

2 De vordering en de grondslag daarvan

2.1.

De Belastingdienst vordert - samengevat - dat [gedaagde] wordt veroordeeld om binnen twee weken volledig en onvoorwaardelijk mee te werken aan het verstrekken van informatie. De Belastingdienst vraagt bijvoorbeeld - maar niet uitsluitend - een ingevulde Verklaring vermogen in het buitenland van [gedaagde] met de daarbij behorende bewijsstukken, alsook een mondelinge toelichting op vragen over de (buitenlandse) bankrekeningen, over een effectentransactie en de inkomstenbronnen van [gedaagde] . De Belastingdienst vordert daarbij om een dwangsom op te leggen van € 5.000,00 per (gedeelte van de) dag dat [gedaagde] niet aan de veroordeling voldoet, met een maximum van
€ 500.000,00. Ten slotte vordert de Belastingdienst om [gedaagde] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, en de nakosten te veroordelen.

2.2.

Aan haar vordering legt de Belastingdienst kort gezegd ten grondslag dat [gedaagde] als belastingplichtige op grond van artikel 47 lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) verplicht is om gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de belastingheffing van belang kunnen zijn. Ook stelt de Belastingdienst dat deze informatie op grond van artikel 49 lid 1 AWR stellig, duidelijk en zonder voorbehoud moet worden verstrekt. Ten slotte stelt zij dat de gegevens en inlichtingen mondeling, schriftelijk of op andere wijze - ter keuze van de inspecteur - binnen de door de inspecteur gestelde termijn moeten worden verstrekt.

3 De beoordeling

3.1.

Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. Dat betekent dat de Belastingdienst een spoedeisend belang moet hebben bij haar vordering. In dit geval is het spoedeisend belang aanwezig. De Belastingdienst vraagt namelijk al vanaf 13 augustus 2020 aan [gedaagde] om informatie te verstrekken over haar inkomen en vermogen, maar aan dat verzoek heeft [gedaagde] tot op de dag van de mondelinge behandeling niet (volledig) voldaan. Het gevolg is dat de Belastingdienst geen belasting kan heffen of kan navorderen, omdat daarvoor de gevraagde informatie vereist is. De bewaartermijn van bepaalde informatie verstrijkt bovendien naarmate de tijd vordert. Het spoedeisend belang is gelet op het voorgaande gegeven.

3.2.

De vordering komt de voorzieningenrechter voor het overige voor het overgrote deel niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze zal worden toegewezen op de wijze die in de beslissing staat. Daarbij heeft de voorzieningenrechter drie kanttekeningen:

  1. [gedaagde] zal een en twintig (21) dagen of - als het gaat om de mondelinge toelichting en eventuele vervolgvragen - een door de inspecteur bepaalde termijn de tijd krijgen om de informatie te verstrekken.

  2. De toevoeging ‘waaronder maar niet uitsluitend’ bij het opsommen van de informatie - zoals door de Belastingdienst gevorderd - laat de voorzieningenrechter achterwege, omdat deze toevoeging te onbepaald is.

  3. De voorzieningenrechter zal bepalen dat wilsafhankelijk materiaal alleen mag worden gebruikt voor de belastingheffing en niet voor een eventuele bestuurlijke boeteoplegging en/of strafvervolging (zie onder andere ECLI:NL:HR:2013:BZ3640).

3.3.

[gedaagde] moet meewerken aan het verstrekken van de in de beslissing genoemde gegevens of inlichtingen. Als zij daaraan niet meewerkt, dan verbeurt zij een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte van de dag dat zij de gegevens en inlichtingen niet (volledig) verstrekt. De dwangsom die [gedaagde] maximaal kan verbeuren is
€ 500.000,00. De hoogte van de gevorderde dwangsom acht de voorzieningenrechter redelijk, nadat de Belastingdienst deze hoogte desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht. De Belastingdienst ziet in de praktijk regelmatig dat informatie niet verstrekt wordt en er meerdere kort gedingprocedures gevoerd moeten worden, als er geen of een te lage dwangsom opgelegd wordt. Gelet op het aanzienlijke tijdsverloop sinds de Belastingdienst voor het eerst aan [gedaagde] om informatie heeft gevraagd, heeft de Belastingdienst belang bij een dwangsom die voldoende effectief is. Als [gedaagde] aan de veroordelingen voldoet, heeft zij van die dwangsom bovendien geen last.

De proceskosten

3.4.

[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van De Belastingdienst worden begroot op:

- kosten van de dagvaarding

145,45

- griffierecht

714,00

- salaris advocaat

1.107,00

- nakosten

178,00

(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

2.144,45

4 De beslissing