Home

Rechtbank Noord-Holland, 12-11-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:10805, HAA 13/164, 13/165, 13/238 t/m 13/245, 13/248 t/m 13/256

Rechtbank Noord-Holland, 12-11-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:10805, HAA 13/164, 13/165, 13/238 t/m 13/245, 13/248 t/m 13/256

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
12 november 2013
Datum publicatie
13 november 2013
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2013:10805
Zaaknummer
HAA 13/164, 13/165, 13/238 t/m 13/245, 13/248 t/m 13/256
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023]

Inhoudsindicatie

Eiser ontkent niet rekeninghouder bij KB-Lux te zijn geweest. De navorderingsaanslagen ib/pvv 1991 t/m 1997 en vb 1992 t/m 1998 zijn niet met voldoende voortvarendheid opgelegd en moeten vernietigd.

Met betrekking tot de overige jaren heeft verweerder terecht een matiging voor de boetes van 20% toegepast. Voor een verdere matiging is geen reden. Eiser heetf recht op immateriele schadevergoeding van éénmaal

€ 500 per half jaar.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

Zaaknummers: AWB 13/164, 13/165, 13/238 t/m 13/245 en 13/248 t/m 13/256

Uitspraakdatum: 12 november 2013

Uitspraak van de meervoudige kamer in de gedingen tussen

[X] , wonende te [Z], eiser,

gemachtigde: mr.drs. S. Bharatsingh,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Midden, kantoor Hoofddorp, verweerder.

1 Ontstaan en loop van de gedingen

1.1.

Verweerder heeft aan eiser over de jaren 1991 tot en met 2000 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd. In de navorderingsaanslagen is telkens een verhoging begrepen van 100% van het nagevorderde bedrag, waarvan 50% kwijtschelding is verleend, dan wel zijn tegelijkertijd bij beschikkingen boetes opgelegd van 50% van het nagevorderde bedrag. De verhogingen met kwijtscheldingsbesluiten zullen hierna ook boetes worden genoemd. Gelijktijdig heeft verweerder bij beschikkingen bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Verweerder heeft aan eiser voorts over de jaren 1992 tot en met 2000 navorderingsaanslagen vermogensbelasting (vb) opgelegd. Gelijktijdig heeft verweerder bij beschikkingen bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht. Bij de navorderingsaanslagen vb 1992 tot en met 1995 en 2000 is telkens een boete van 50% van de nagevorderde belasting opgelegd.

1.3.

Verweerder heeft op 30 november 2012 uitspraak op bezwaar gedaan en heeft daarbij de navorderingsaanslagen (enkelvoudige belasting) en de beschikkingen heffingsrente in stand gelaten, en de boetes met 20% verminderd vanwege undue delay. Aangezien bij de navorderingsaanslagen vb 1996 tot en met 1999 geen boetes zijn opgelegd is het bezwaar voor die jaren afgewezen.

1.4.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaken gesplitst.

1.5.

Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overlegd en verweerschriften ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2013. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. T.V. van der Veen en L. Nijmijer.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Bijzondere belastinginspectie van het Koninkrijk België aan de Nederlandse Belastingdienst spontaan inlichtingen verstrekt over financiële rekeningen bij de Kredietbank Luxemburg. De informatie bevatte circa 20.000 bankrekeningen van circa 10.200 Nederlandse rekeninghouders, waarvan een aantal codenamen gebruikte.

2.2.

Op 8 januari 2002 is aan eiser een vragenbrief verzonden met het verzoek voor 17 januari 2002 een verklaring buitenlandse bankrekeningen in te vullen en retourneren.

2.3.

Op 17 januari 2002 is door eiser de verklaring ingediend. Daarop is een KBL rekening vermeld onder vermelding van het rekeningnummer.

2.4.

Bij brief van 18 januari 2002 zijn aan eiser vragen gesteld over de Luxemburgse rekening met het verzoek deze voor 5 februari 2002 te beantwoorden, waarna door eiser bij brief van 4 februari 2002 stukken zijn overlegd. Daarbij heeft eiser verzocht met hem een schikking te treffen.

2.5.

Op 25 maart 2002 zijn aan eiser een vaststellingsovereenkomst en een toelichting daarop verzonden, met het verzoek de overeenkomst vóór 10 april 2002 ondertekend terug te zenden. Op 22 april 2002 heeft verweerder van de gemachtigde van eiser een brief ontvangen (gedateerd 19 april 2002) waarin deze aangaf twee weken nodig te hebben om het dossier te bestuderen. Bij brief van 28 mei 2002 heeft gemachtigde van eiser te kennen gegeven dat eiser zijn medewerking zal verlenen nadat hij antwoorden heeft gekregen op door hem aan de staatssecretaris van Financiën gestelde vragen.

2.6.

Bij brief van 1 oktober 2002 is door verweerder aan de gemachtigde van eiser een (concept-)vaststellingsovereenkomst gezonden met het verzoek deze vóór 15 oktober 2002 getekend te retourneren. In de brief staat voorts vermeld dat eiser in aanmerking komt voor genoemde vaststellingsovereenkomst daar hij “alle benodigde gegevens heeft aangeleverd om tot de juiste bepaling van de verschuldigde belasting te komen.”.

2.7.

Dit voorstel is bij brief van 14 oktober 2002 door de gemachtigde van eiser afgewezen.

2.8.

Bij brief van 25 oktober 2002 heeft de gemachtigde wederom aangegeven dat eiser niet tot ondertekening van de vaststellingsovereenkomst zal overgaan, en heeft hij aan verweerder desondanks verzocht hem aan te geven wat de voordelen voor eiser zouden zijn om de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen en één aanslag te ontvangen. Verweerder heeft niet op deze brief gereageerd. Op de brief staat als datum van ontvangst 30 oktober 2002 en daarbij is door een medewerker van de belastingdienst handgeschreven de volgende aantekening gemaakt:

“Al eerder besproken met Fred. Hier doe ik niets meer mee”.

2.9.

Op 24 april 2003 is de gemachtigde in kennis gesteld van het voornemen van verweerder navorderingsaanslagen ib/pvv 1991 tot en met 2000 en vb 1992 tot en met 2000 met boetes op te leggen. Eiser is daarbij in de gelegenheid gesteld te reageren op het voornemen. Na het uitblijven van een reactie is vervolgens bij brief van 19 mei 2003 medegedeeld dat de navorderingsaanslagen (met verhogingen) en boetes zullen worden opgelegd. In de brief is aangegeven dat overleg wordt gevoerd tussen de Belastingdienst en Nauta Dutilh N.V. Advocaten Notarissen Belastingadviseurs teneinde op een zo kort mogelijke termijn een aantal genoemde geschilpunten voor te leggen aan de fiscale rechter. In de brief is voorts aangegeven hoe bezwaar kan worden gemaakt. Indien bezwaar wordt gemaakt kan volgens de brief worden volstaan met het maken van bezwaar tegen de belastingaanslagen en boetebeschikkingen zoals opgenomen in de mededeling van 19 mei 2003 onder vermelding van de dagtekening van die brief. Voorts verzoekt verweerder in het bezwaarschrift te berichten of eiser/gemachtigde instemt met het aanhouden van de bezwaren totdat op de genoemde procedures onherroepelijk uitspraak is gedaan. De brief vervolgt:

“Indien u instemt met het aanhouden van uw bezwaar zal ik u na het onherroepelijk worden van de uitspraken van voornoemde procedures in de gelegenheid stellen om te worden gehoord. In dat kader kunt u dan uw bezwaar nader toelichten.”.

2.10.

Op 20 mei 2003 reageert de gemachtigde van eiser op deze brief en geeft hij aan dat hij voornemens is tot indiening van een bezwaarschrift. Alvorens tot indiening over te gaan verzoekt hij verweerder aan te geven binnen welk tijdsbestek na ontvangst van het bezwaarschrift hij een beslissing zal nemen. Voorts heeft hij medegedeeld dat indien hij niet binnen veertien dagen na dato bericht ontvangt van verweerder, hij er vanuit gaat dat verweerder binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift een beslissing zal nemen.

2.11.

De inspecteur heeft met diverse dagtekeningen in mei en juni 2003 de navorderingsaanslagen opgelegd.

2.12.

Op 3 juli 2003 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen. Daarbij heeft hij aangegeven de gronden van het bezwaar in te zullen dienen na ontvangst van een bericht van verweerder binnen welke termijn deze voornemens is uitspraak te doen.

2.13.

Bij brief van 4 juli 2003 bevestigt verweerder aan de gemachtigde van eiser de ontvangst van een pro-forma bezwaarschrift. Daarin staat voorts:

“Ik begrijp uit uw brief dat u in beginsel akkoord kunt gaan met het aanhouden van het bezwaarschrift nu reeds een procedure loopt. Ik verneem graag of u dit wenselijk acht. Indien dat het geval is behoeft het bezwaarschrift vooralsnog niet te worden gemotiveerd.”.

2.14.

Op 25 februari 2010 heeft de Hoge Raad, nadat hij eerder prejudiciële vragen had gesteld, arrest gewezen in de hiervoor genoemde (proef-)procedures. Daarbij heeft ten aanzien van een zaak verwijzing plaatsgevonden, in verband met een onderzoek naar de vraag of de navorderingsaanslagen met voldoende voortvarendheid waren opgelegd.

2.15.

Op 30 november 2012 zijn aan eiser in één geschrift de uitspraken op het bezwaar verzonden.

3 Geschil

3.1.

Met betrekking tot de navorderingsaanslagen is in geschil of verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in het kader van de toepassing van de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Voorts is in geschil of en zo ja in hoeverre de boetes moeten worden verminderd en of eiser recht heeft op een immateriële schadevergoeding.

3.2.

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en de navorderingsaanslagen en tot vermindering van de boetes. Tevens verzoekt hij om toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden in overeenstemming met de jurisprudentie van de Hoge Raad.

3.3.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen en bij betwist het toekennen van een immateriële schadevergoeding aan eiser.

3.4.

Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing