Rechtbank Noord-Holland, 25-04-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:10914, HAA 12/2384
Rechtbank Noord-Holland, 25-04-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:10914, HAA 12/2384
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 25 april 2013
- Datum publicatie
- 14 november 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2013:10914
- Zaaknummer
- HAA 12/2384
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
Bijstand in de vorm van renteloze geldlening die later is omgezet in bedragen om niet vormen uitkeringen of verstrekkingen in de zin van de Wet IB 2001. Deze uitkeringen of versstrekkingen zijn periodiek indien na de eerste omzetting van de geldlening in een bedrag om niet redelijkerwijs te verwachten is dat deze zou worden gevolgd door een volgende uitkering/verstrekking die wordt omgezet in een bedrag om niet.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 12/2384
Uitspraakdatum: 25 april 2013
Uitspraak in het geding tussen
[X] , wonende te [Z], eiser,
gemachtigde: mr. P.A. Caljé
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Midden, kantoor Hoofddorp, verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.068. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 17 aan heffingsrente aan eiser vergoed.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 april 2012 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2013. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Namens verweerder zijn verschenen T.V. van der Veen en A. Berkhuizen.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Eiser dreef vanaf 2008 een onderneming. Deze onderneming is in 2010 gestaakt. Aan eiser met ingang van 1 mei 2008 op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (hierna: Bbz) bijstand verleend voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De bijstand is (voorlopig) verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening en werd in 2008 en 2009 in maandelijkse termijnen uitbetaald.
De bijstand voor de jaren 2008 en 2009 is in het jaar 2010 bij beschikkingen van 15 april 2010 en 16 november 2010 definitief vastgesteld. Volgens de beschikking van 15 april 2010 is de bijstand voor het jaar 2008 definitief vastgesteld op € 1.782,72 en heeft eiser nog recht op een nabetaling van € 374,75, aangezien hij een bedrag van € 1.407,07 heeft ontvangen. Volgens de beschikking van 16 november 2010 is de bijstand voor het jaar 2009 definitief vastgesteld op € 10.831,53 en heeft eiser nog recht op een nabetaling van € 23,53, aangezien hij een bedrag van € 10.807,98 heeft ontvangen.
Eiser heeft over het jaar 2010 aangifte ib/pvv gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.068. De aangifte vermeldt bij de inkomsten uit vroegere dienstbetrekking een bedrag van € 28.657 aan uitkering van de Gemeente [Z] (en een bedrag aan loonheffing van € 8.427). Hiervan heeft € 19.361 betrekking op de in 2008 en 2009 toegekende bijstand (inclusief de in 2010 afgedragen loonheffing van € 5.693). De aanslag ib/pvv 2010 is overeenkomstig de aangifte opgelegd.
3 Geschil
In geschil is of de door eiser ontvangen bijstand die betrekking heeft op de jaren 2008 en 2009 belast is voor de ib/pvv in het jaar 2010. Ter zitting is komen vast te staan dat in de onderhavige procedure niet (meer) in geschil is of eiser recht heeft op middeling, aangezien middeling pas aan de orde is op het moment dat (in ieder geval) de onderhavige aanslag onherroepelijk is komen vast te staan.