Rechtbank Noord-Holland, 17-07-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:11637, AWB-12_5127
Rechtbank Noord-Holland, 17-07-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:11637, AWB-12_5127
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 17 juli 2013
- Datum publicatie
- 5 december 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2013:11637
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2015:3996, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Zaaknummer
- AWB-12_5127
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024]
Inhoudsindicatie
Eiser heeft genoten inkomsten niet in zijn aangifte ib/pvv 2006 aangegeven. Terecht omkering bewijslast.
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/5127
Uitspraakdatum: 17 juli 2013
Uitspraak in het geding tussen
[X] , wonende te [Z], eiser,
gemachtigde: mr. M.B.C.R. Heemskerk,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, verweerder.
12/5127
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 met dagtekening 15 januari 2011 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 222.235 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.888. Gelijktijdig is aan eiser bij beschikking een bedrag van € 7.793 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 september 2012 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen op 5 november 2012 beroep ingesteld bij Rechtbank Arnhem. Rechtbank Arnhem heeft het beroep van eiser met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doorgezonden naar de rechtbank Haarlem. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2013. Namens eiser is daar de gemachtigde verschenen, bijgestaan door zijn kantoorgenoot M. van Viegen. Namens verweerder zijn verschenen mr. R. Moolenburgh, mr. M.S.L. Bos en A. van Alebeek.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Eiser is geboren op [geboortedatum] en was heel 2006 gehuwd met [A] (hierna: de echtgenote). Eiser en zijn echtgenote hebben een dochter, [B].
Eiser heeft met betrekking tot het jaar 2006 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 148.735 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.
Het aangegeven inkomen uit werk en woning is als volgt opgebouwd:
Inkomsten uit dienstbetrekking € 171.292
Inkomsten uit eigen woning € 18.275-/-
€ 153.017
Aftrekposten:
Premies voor lijfrenten, periodieke uitkeringen
en andere inkomensvoorzieningen € 4.282-/-
Totaal inkomen uit werk en woning € 148.735
Het aangeven inkomen uit sparen en beleggen is als volgt opgebouwd:
Gemiddelde bezittingen € 727.896
Gemiddelde schulden € 773.959
Totaal € 46.063-/-
De gemiddelde bezittingen zijn in de aangifte als volgt gespecificeerd:
- Bank-, giro- en spaartegoeden € 57.394
- Binnenlandse aandelen € 265.365
- Contant geld en vorderingen € 150.000
- Tweede woning (geen hoofdverblijf) € 255.138
Het bedrag van € 255.138 vermeld bij “Tweede woning” bestaat uit een bedrag van € 135.680 ([adres 1]) en € 119.458 ([adres 1]).
De primitieve aanslag met dagtekening 11 juni 2008 is overeenkomstig de aangifte vastgesteld en houdt in dat eiser in totaal € 70.704 aan ib/pvv is verschuldigd over het jaar 2006.
[AUTOMERK 1] kenteken [kenteken 1]
Een proces-verbaal van bevindingen, dossiernummer [NUMMER 1], codenummer [CODE 1], van de Belastingdienst/FIOD-ECD, houdt voor zover hier van belang, het volgende in:
“Kentekenregistratie
In proces-verbaal [CODE 1] van 7 september 2009 is onder meer vastgelegd dat een personenauto van het merk [AUTOMERK 1] met kenteken [kenteken 1], als volgt was geregistreerd:
(…)
- van 15-01-2003 tot 16-12-2005 op naam van [A BEDRIJF]
B.V., verder “[A BEDRIJF]” te noemen, en
- van 17-12-2005 tot 19-10-2006 op naam van Automobielbedrijf [B BEDRIJF]
B.V.
(…)
Onderzoek administratie [A BEDRIJF] Amsterdam BV
(…)
Doorzoeking
Op 10 februari 2010 werd onder leiding van rechter-commissaris mr. J.P.W. Helmonds een doorzoeking ter inbeslagneming ingesteld in het kantoorpand van [A BEDRIJF], [adres 2].
Bij nader onderzoek in de tijdens voornoemde doorzoeking inbeslaggenomen administratie trof ik een hoeveelheid bescheiden aan, waaronder betalingen van diverse bekeuringen, verzekering en motorrijtuigenbelasting van voornoemde [AUTOMERK 1], met kenteken [kenteken 1].
Zo zag ik onder meer dat:
- [A BEDRIJF] de [AUTOMERK 1] op 15-01-2003 te 12:33 uur op haar naam had geregistreerd;
- [A BEDRIJF] op 16 januari 2003 de [AUTOMERK 1] had verzekerd bij of via het bedrijf [C BEDRIJF] BV. Als nieuwwaarde van de auto was een bedrag vermeld van € 158.823,00 inclusief BTW;
- [A BEDRIJF] de motorrijtuigenbelasting voor deze auto in haar administratie heeft geboekt en ook heeft betaald over de periode van 18 januari 2004 tot en met 17 januari 2006;
(…)
Onderzoek administratie [X]
In de administratie van [X], welke tijdens de doorzoeking in zijn woonhuis op 5 november 2009 in beslag is genomen, trof ik met betrekking tot de personenauto [AUTOMERK 1] met kenteken [kenteken 1] een tweetal facturen aan van [D BEDRIJF] BV voor verricht onderhoud en reparaties.
Onderzoek [D BEDRIJF] BV
Vervolgens werd een onderzoek ingesteld bij [D BEDRIJF] BV in [plaats 1] en [plaats 2]. (…) Door het bedrijf zijn en 9-tal facturen uitgeleverd over de periode van 28-05-2003 tot en met 21 juni 2005 voor onderhoud en/of reparaties aan de [AUTOMERK 1], kenteken [kenteken 1]. Alle facturen zijn gericht aan [X], [adres 3] en zijn betaald vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [X], aangehouden bij [NAAM]-bank.
Opmerking verbalisant: Ik merk op dat:
- alle factuurdata van deze onderhouds- en reparatiekosten gelegen zijn in de periode dat de [AUTOMERK 1] geregistreerd was op naam van de [A BEDRIJF];
- op een viertal van deze facturen [X] als bestuurder van het voertuig is vermeld en
- (…)
- zoals eerder opgemerkt in dit proces-verbaal, de auto geregistreerd was op naam van [A BEDRIJF], de verzekering, motorrijtuigenbelasting en bekeuringen ter zake van begane verkeersovertredingen met deze auto zijn betaald door [A BEDRIJF], terwijl de onderhouds- en reparatiekosten in die periode betaald zijn door [X].
(…)
Inruil [AUTOMERK 1], kenteken [kenteken 1]
Door Automobielbedrijf [B BEDRIJF] B.V. is op daartoe gedane vordering onder meer een opdrachtbevestiging van 21 december 2005 uitgeleverd, gericht aan [A BEDRIJF] ter attentie van de heer [C] voor de aankoop van een [AUTOMERK 1], kenteken [kenteken 2], voor de prijs van € 124.750,01. Op de aanschaf van dit voertuig is de onderhavige [AUTOMERK 1], kenteken [kenteken 1] ingeruild voor een bedrag van € 58.500,00, waarna een bedrag verschuldigd bleef van € 66.250,01.
Kennelijk is alleen de opdrachtbevestiging aan [A BEDRIJF] gericht, immers de factuur voor de levering van de [AUTOMERK 1] is gedateerd 10-01-2006 en is gericht aan [A], eveneens voor een bedrag van € 124.750,00. Ook op deze factuur is vermeld dat een [AUTOMERK 1], kenteken [kenteken 1], is ingeruild voor een bedrag van € 58.500,00. Het resterende bedrag van € 66.250,00 is betaald door verdachte [X], waarvan € 65.000 afkomstig was van een in Spanje aangehouden bankrekening bij [E BEDRIJF] in [plaats 3] en € 1250,00 van rekening nummer [rekeningnummer 2] op naam van [X], aangehouden bij [NAAM]-bank.
[AUTOMERK 1] kenteken [kenteken 3]
Een proces-verbaal van bevindingen, dossiernummer [NUMMER 1], codenummer[CODE 2], van de Belastingdienst/FIOD-ECD houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
Onderzoek [AUTOMERK 1], kenteken [kenteken 3]
(…)
Deze auto is gedurende 6 maanden, van juni tot december 2006, gehuurd door [A BEDRIJF] B.V., verder “[A BEDRIJF]” te noemen, van Automobielbedrijf [B BEDRIJF] B.V., verder “[B BEDRIJF]” te noemen. In deze (huur)periode is de auto om niet ter beschikking gesteld aan verdachte [X] en heeft zijn dochter, [B], in de auto gereden. Vervolgens is de aankoopprijs van € 74.000,00 voor deze auto door [B BEDRIJF] op 20 april 2007 gefactureerd aan [B], maar op € 20.000 na, geheel betaald door verdachte [D] en [A BEDRIJF] B.V. Verdachte [X] heeft de auto eerst op 6 juni 2007 op zijn naam laten registreren. Op 19 oktober 2007 heeft verdachte [X] de auto verkocht aan [F BEDRIJF] BV te [plaats 4].
Kentekenregistratie
In proces-verbaal [CODE 1] van 7 september 2009 is onder meer vastgelegd dat een personenauto van het merk [AUTOMERK 1], kenteken [kenteken 3], als volgt was geregistreerd:
(…)
- 11 mei 2006 tot 9 juni 2006
[B BEDRIJF] B.V., [adres 4];
- 9 juni 2006 tot 6 juni 2007
[B BEDRIJF] B.V., [adres 4];
- 6 juni 2007 tot 15 oktober 2007
[X], [adres 3].
(…)
Huur [AUTOMERK 1], kenteken [kenteken 3]
Door [B BEDRIJF] zijn op daartoe gedane vordering gegevens uitgeleverd aangaande de [AUTOMERK 1], kenteken [kenteken 3], onder meer bestaande uit een zestal door [B BEDRIJF] aan [A BEDRIJF] gezonden facturen. Met deze facturen bracht het autobedrijf over de periode van juni 2006 tot en met november 2006 maandelijks aan [A BEDRIJF] de huur voor het gebruik van de [AUTOMERK 1], kenteken [kenteken 3], in rekening, zijnde een bedrag van € 2.000,00. Inclusief BTW bedroegen de facturen maandelijks € 2.380,00. Aan de hand van bankafschriften is vastgesteld dat deze maandelijkse facturen ook zijn betaald door [A BEDRIJF].
Gebruik [AUTOMERK 1] tijdens huurperiode
Op 19 oktober 2009 heeft getuige [E], indirect eigenaar van [B BEDRIJF], onder meer verklaard dat deze auto niet bestemd was voor [D] of zijn bedrijf [A BEDRIJF], maar dat voor zover hem bekend, de dochter van de heer [X] met deze [AUTOMERK 1] heeft gereden. Zij had in juni 2006 bij [B BEDRIJF] een [AUTOMERK 2], kenteken [kenteken 4], ingeruild en heeft de [AUTOMERK 1] meegenomen.
Verdachten [C] en [D] hebben beide verklaard dat [B] de [AUTOMERK 1] bij [B BEDRIJF] meegenomen heeft.
Met een factuur van 31-08-2006, nummer [NUMMER 2] van [B BEDRIJF] gericht aan [A BEDRIJF], belast zij aan [A BEDRIJF] een bedrag door van € 353,49 ter zake een bekeuring op 13 juli 2006 te Almere begaan met de [AUTOMERK 1]. Een aantekening op de betreffende factuur geeft aan dat deze rekening geboekt en betaald is door [A BEDRIJF].
Met factuur nummer [NUMMER 3], eveneens van 31-08-2006, belast [B BEDRIJF] een bekeuring van € 443,49 door aan [A BEDRIJF], begaan met automobiel [AUTOMERK 1] op 15-08-2006 te Naarden. Een aantekening op de factuur geeft aan dat deze rekening geboekt en betaald is door [A BEDRIJF].
(…)
Debiteurenoverzicht
Document [NUMMER 4] betreft een debiteurenoverzicht van [B BEDRIJF]. Het betreft hier debiteur nummer [NUMMER 5], [B]. Op dit overzicht zijn 4 detailregels afgedrukt betreffende financiële mutaties, voorafgegaan door een datum, te weten:
- 2 e regel 20-04-2007. Vermeld is onder andere “document [NUMMER 6], [X], kenteken [kenteken 3] en 74.000,00”. Document [NUMMER 6] betreft de verkoopfactuur aan [B] voor de levering van de [AUTOMERK 1], kenteken [kenteken 3](…);
(…)”
Spaanse bankrekening
Een bankafschrift van 8 augustus 2005 van [E BEDRIJF] met betrekking tot rekeningnummer [rekeningnummer 3] op naam van [X] vermeldt een positief saldo van € 200.000.
In een faxbericht van [E BEDRIJF] aan eiser is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“As confirmed by phone, we will go ahead and cancel your fixed account, [rekeningnummer 3], in order to transfer the amount of 65,000€ by Swift to Mr. [E].
The remaining 135,000€ will be set up as a new fixed account with a period of liquidation of 6 month.
(...)
In case that you agree with the previouse mentioned terms please sign this fax on the indicated spot (…)”
Het faxbericht is door eiser voorzien van zijn handtekening.
Een bankafschrift van 2 februari 2006 van [E BEDRIJF] met betrekking tot rekeningnummer [rekeningnummer 3] op naam van [X], vermeldt dat deze bankrekening is opgeheven.
Panden [adres 5] ( voorheen [adres 5]) en [adres 6]
Een door verweerder overgelegde uitdraai uit het Renseignementen Informatie Systeem van 14 januari 2013 houdt in dat de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2006 van de onroerende zaak [adres 5] € 308.000 bedraagt en dat eiser in 2006 de enige eigenaar is van deze onroerende zaak.
Een door verweerder overgelegde uitdraai uit het Renseignementen Informatie Systeem van 14 januari 2013 houdt in dat de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2006 van de onroerende zaak [adres 5] € 308.000 bedraagt en dat eiser in 2006 de enige eigenaar is van deze onroerende zaak.
Een door verweerder overgelegde uitdraai uit het Renseignementen Informatie Systeem van 14 januari 2013 houdt indat de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2006 van de onroerende zaak [adres 6] € 188.000 bedraagt en dat eiser in 2006 de enige eigenaar is van deze onroerende zaak.
Bij vaststelling van de onderhavige navorderingsaanslag is het belastbaar inkomen uit werk en woning verhoogd met € 73.500 tot € 222.235. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- Inruilwaarde [AUTOMERK 1], kenteken [kenteken 1] € 58.500
- Door [A BEDRIJF] betaalde huur en bekeuringen ter zake de
[AUTOMERK 1], kenteken [kenteken 3] € 15.000
Totaal € 73.500
Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is onder meer gecorrigeerd in verband met de (niet aangegeven) waarde van de onroerende zaken [adres 5] en de hogere waarde van de onroerende zaak [adres 6] en niet aangegeven bankrekeningen. Het voordeel uit sparen en beleggen is door verweerder op € 14.888 vastgesteld.
3 Geschil
In geschil is of eiser de vereiste aangifte heeft gedaan en of de navorderingsaanslag ib/pvv 2006 terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de vereiste aangifte is gedaan en dat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Eiser betwist dat hij de beschikking had over de voertuigen, dat hij de materiële eigenaar was van de onroerende zaken en dat hij de beschikking had over het saldo op de Spaanse bankrekening. Voor zover de onroerende zaken wel tot eisers inkomen uit sparen en beleggen gerekend moeten worden, is er ten onrechte geen rekening gehouden met de schulden die hierop rusten.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut (€ 6.371) als relatief (8,26%) bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Nu eiser niet heeft aangetoond dat de nagevorderde inkomensbestanddelen onjuist zijn, dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Verder is volgens verweerder geen sprake van een onredelijke schatting.
4 Beoordeling van het geschil
Ingevolge het bepaalde in artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) verklaart de rechtbank, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast (vgl. HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, BNB 2010/47, LJN BH1083).
De rechtbank acht gelet op de door verweerder in het geding gebrachte stukken vermeld onder 2.5.1 tot en met 2.5.3 aannemelijk dat eiser op 1 januari 2006 een bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 3] aanhield bij de Spaanse bank [E BEDRIJF] en dat op 1 januari 2006 op die rekening een positief saldo aanwezig was van
€ 200.000.
Voorts acht de rechtbank gelet op de door verweerder overgelegde uitdraaien uit het Renseignementen Informatie Systeem vermeld onder 2.6.1 tot en met 2.6.3 aannemelijk dat eiser heel 2006 volledig eigenaar was van de onroerende zaken [adres 5] en [adres 6] en dat de waarde van deze woningen voor het belastingjaar 2006 € 548.862 hoger is dan door eiser is aangegeven.
Eiser heeft het saldo op de Spaanse bankrekening niet en de (waarde van de) onroerende zaken niet volledig aangegeven in zijn aangifte ib/pvv 2006. Gelet op de aard van het vermogen moet eiser zich ervan bewust zijn geweest dat hij dit wel in zijn aangifte diende op te nemen. Tussen partijen is niet in geschil dat uitgaande van de door verweerder gestelde en door de rechtbank aannemelijk geoordeelde gebreken in de aangifte de volgens de aangifte verschuldigde belasting 8,26% (€ 6.371) lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Naar het oordeel van de rechtbank is dat zowel in absolute als in relatieve zin aanzienlijk.
Het voorgaande brengt mee dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan als bedoeld in artikel 27e van de AWR en dat de onder 4.1 genoemde bewijsregel toepassing vindt. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij de aan de in bezwaar gehandhaafde navorderingsaanslag ten grondslag liggende inkomsten niet heeft genoten en de vermogensbestanddelen niet (volledig) tot zijn inkomen uit sparen en beleggen moeten worden gerekend, maar heeft zijn stellingen op geen enkele wijze onderbouwd. Gelet hierop heeft eiser niet aan zijn verzwaarde bewijslast voldaan om overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Eisers stelling dat geen rekening is gehouden met de schulden die op de onroerende zaken rusten mist feitelijke grondslag, aangezien verweerder in zoverre de aangifte heeft gevolgd en eiser niet heeft doen blijken dat de omvang van die schulden het in de aangifte opgegeven bedrag overtreft.
De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder niet van de verplichting om aannemelijk te maken dat het door hem vastgestelde belastbare bedrag op een redelijke schatting berust (vgl. Hoge Raad 28 maart 2003, nr. 38039, BNB 2003/203, LJN AF6486).
Verweerder heeft de navorderingsaanslag gebaseerd op de onder 2.3 en 2.4 genoemde bevindingen van de Belastingdienst/FIOD-ECD. Op grond daarvan is aannemelijk dat de echtgenote van eiser in 2006 een aan een ander toebehorende maar bij eiser in gebruik zijnde [AUTOMERK 1] met het kenteken [kenteken 1] heeft ingeruild bij de aankoop van een nieuwe auto en daardoor een korting van € 58.500 op de aankoopprijs kreeg en dat [A BEDRIJF] in 2006 zes keer de maandhuur en twee keer een bekeuring heeft betaald (samen € 15.076,98) voor de [AUTOMERK 1] met het kenteken [kenteken 3] in de periode dat die bij de dochter van eiser in gebruik was. Deze voordelen dienen tot het belastbaar inkomen uit werk en woning van eiser te worden gerekend. De navorderingsaanslag is voorts gebaseerd op correcties in verband met het hiervoor reeds genoemde saldo op de Spaanse bankrekening en de waarde van de onroerende zaken in [plaats 5] en [plaats 6], waarvan de rechtbank onder 4.3.1 en 4.3.2 reeds heeft geoordeeld dat aannemelijk is dat die volledig tot het vermogen van eiser behoren. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat de navorderingsaanslag onredelijk is vastgesteld. Het beroep tegen de navorderingsaanslag dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Het beroep tegen de beschikking heffingsrente heeft eiser niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de navorderingsaanslag geen doel treffen, zal het beroep tegen de beschikking heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.