Home

Rechtbank Noord-Holland, 18-04-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:2996, AWB-12_4502

Rechtbank Noord-Holland, 18-04-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:2996, AWB-12_4502

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
18 april 2013
Datum publicatie
3 februari 2014
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2013:2996
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-12_4502
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027]

Inhoudsindicatie

Douane. Antidumpingrechten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 12/4502

Uitspraakdatum: 18 april 2013

Uitspraak in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

gemachtigde: C. van Oosten,

en

de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Roosendaal, verweerder.

12/4502

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) voor een bedrag van

€ 4.673,70 aan douanerechten en € 241.227,10 aan antidumpingrechten opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 augustus 2012 de utb gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2013.

Namens eiseres is gemachtigde verschenen, bijgestaan door [A] en [B]. Namens verweerder is verschenen drs. H.G. van Empel, bijgestaan door

C.L. Niekerk en M.A.A.G. van de Wassenberg.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

Eiseres heeft voor haar opdrachtgever [A BEDRIJF] B.V. te [PLAATS 1] (hierna: [A BEDRIJF]) op eigen naam en voor eigen rekening op 18 mei, 11 juni en 15 augustus 2007 aangiften voor het brengen in het vrije verkeer, met respectievelijk de nummers [NUMMERS], gedaan van partijen okoumé multiplexhout uit China (hierna: de goederen) bestemd voor [B BEDRIJF] B.V. te [PLAATS 2].

2.2.

Verweerder heeft een controle na invoer (hierna: cni) op grond van artikel 78 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) ingesteld bij [B BEDRIJF] B.V. te [PLAATS 2] over de periode 1 september 2006 tot en met 31 december 2008. In het kader van deze cni heeft verweerder tevens onderzoek verricht bij [A BEDRIJF] en bij eiseres. In het naar aanleiding van de cni opgestelde controlerapport van 16 april 2010 staat onder meer het volgende vermeld:

2. Administratieve organisatie en interne beheersmaatregelen

2.1.

Opzet/wijziging van de ao/ib

(…)

In een groot aantal gevallen wordt gebruik gemaakt van de diensten van het gelieerde bedrijf [A BEDRIJF] B.V. te [PLAATS 1], welke alle inkoopgelieerde activiteiten voor haar rekening neemt.

(…)

5 Controlebevindingen

5.1.

Derdenonderzoeken

In relatie tot deze CNI is, zoals in de controleopdracht al aangegeven, derdenonderzoek ingesteld bij aangever [C BEDRIJF] te [PLAATS 3], bij het gelieerde bedrijf [A BEDRIJF] te [PLAATS 1] alsmede bij enkele groothandels in bouwmaterialen.

Het onderzoek bij [C BEDRIJF] had in hoofdzaak ten doel het verzamelen van (aangifte-)gegevens, teneinde binnen de onderscheiden bedrijfsadministraties aansluiting met relevante documenten en vastleggingen tot stand te kunnen brengen.

Het onderzoek bij [A BEDRIJF] had in hoofdzaak ten doel het raadplegen van boeken en bescheiden welke bij [B BEDRIJF] niet voorhanden waren, dit omdat betreffende goederen ex warehouse [PLAATS 3] werden gekocht van [A BEDRIJF] (…).

(…)

5.3.2.

Toepassing Verordening (EG) 1942/2004

(…)

Uit onderzoek van de aan de relevante transacties ten grondslag liggende bescheiden (bij [A BEDRIJF]) is ten aanzien van drie (3) aangiften vastgesteld dat deze afkomstig zijn van een andere producent dan, bij het (laten) doen van de aangiften, is voorgesteld.

Uit het onderzoek moet de conclusie worden getrokken dat niet [D BEDRIJF] bij de relevante transacties als producent is betrokken, doch een andere producent.

Deze producent wordt als onderneming niet specifiek in de Verordening genoemd en wordt daardoor automatisch aangemerkt als “andere onderneming”, aanvullende Tariccode A999, tarief ADH 66,7%.

(…)”

2.3.

In de bijlage “motivering UTB [C BEDRIJF] B.V. [NUMMER 1] d.d. 19 mei 2010” bij de brief van 17 augustus 2010 (als ook in het concept-controlerapport dat ten name van [B BEDRIJF] B.V. is opgesteld) is de motivering van de utb als volgt omschreven:

“Bij controle van de aan de relevante transacties ten grondslag liggende bescheiden (bij

[A BEDRIJF]) is ten aanzien van drie (3) aangiften vastgesteld dat deze afkomstig zijn van een

andere producent dan, bij het (laten) doen van de aangiften, is voorgesteld.

Volgens de bij de aangiften overlegde facturen zou het betreffende Okumé plywood in China zijn gefabriceerd door [D BEDRIJF] Ltd. (hierna te noemen

“[D BEDRIJF]”).

Ten aanzien van [D BEDRIJF] is in de Verordening een percentage ADH vastgesteld van 6,5 %

van de CIF invoerprijs.

Bij de drie genoemde aangiften is door de aangever een factuur overlegd van [D BEDRIJF], door deze voorzien van de in artikel 1, lid 3 van de Verordening bedoelde verklaring.

Bij diepgaander onderzoek van de in de dossiers aanwezige documenten is vastgesteld dat de goederen zijn geproduceerd door de Chinese onderneming [E BEDRIJF]. Ltd. (hierna te noemen “[E BEDRIJF]”).

De transacties zijn als volgt te reconstrueren.

Het koopcontract is afgesloten tussen [A BEDRIJF] en [E BEDRIJF]. Dit betreft doorgaans een door beide partijen getekende “pro-forma factuur”.

Voor de kwaliteitscontrole en de logistieke support is de door [A BEDRIJF] op commissiebasis

betaalde agent [I BEDRIJF] verantwoordelijk.

[A BEDRIJF] krijgt een door beiden partijen ondertekende versie van de pro-forma factuur

vergezeld van een paklijst via de fax.

Voor de verscheping van de goederen worden deze betaald, dit via een door [A BEDRIJF] ter

zake geopend documentair accreditief.

Betrokken zijn [F BEDRIJF] B.V. te [PLAATSNAAM 1] en [G BEDRIJF], eveneens te [PLAATSNAAM 1]

gevestigd.

Beide partijen maken melding van [H BEDRIJF] Ltd. (hierna te

noemen “[H BEDRIJF]”) te [PLAATSNAAM 2] als begunstigde.

Dat [H BEDRIJF] in voorkomend geval de begunstigde is, is contractueel vastgelegd door

[A BEDRIJF] en [E BEDRIJF].

Als additionele conditie is hierin opgenomen: “third part documents acceptable” (documenten

van derden acceptabel).

Uit E-mailverkeer tussen [I BEDRIJF] en [A BEDRIJF] blijkt duidelijk dat laatstgenoemde uitdrukkelijk

instructies heeft gegeven m.b.t. de factuur van [D BEDRIJF] (gebruikt bij de inklaring van de

goederen) én de wijze waarop deze moet worden voorzien van de in artikel 1, lid 3, van de

Verordening bedoelde verklaring (aanvankelijk op een separate bijlage bij de factuur,

uiteindelijk, zoals in de Verordening voorgeschreven, op de factuur zelf).

Overigens is het wél zo dat [D BEDRIJF] wel partij is in het geheel, echter niet als producent.

[D BEDRIJF] stuurt facturen en paklijsten en staat ook als “shipper” op de BL’s.

Één en ander is ook zo voorzien in de tussen [E BEDRIJF] en [A BEDRIJF] afgesloten contracten, waarin

o.a. is opgenomen “shipper must be [D BEDRIJF]”.

In de financiële administratie van [A BEDRIJF] zijn de relevante transacties verantwoord in o.a. de

sub-administratie crediteuren rekeningnummer [NUMMER 2] (rekeningkaart crediteuren

rekeningnaam [D BEDRIJF]). Betreffende [D BEDRIJF] facturen zijn geboekt, betaling vond plaats aan [H BEDRIJF].

Desgevraagd verklaarde dhr. [C], directeur van [A BEDRIJF], ten aanzien van de

betreffende transacties begin 2007 gesprekken te hebben gevoerd met [D BEDRIJF].

Hij heeft hiertoe het bedrijf bezocht en de producten van [D BEDRIJF] bekeken.

De kwaliteit die door [D BEDRIJF] geleverd kon worden voldeed echter niet aan de “[A BEDRIJF]

standaard”.

Het zusterbedrijf van [D BEDRIJF], [E BEDRIJF]. Ltd, is eveneens bezocht, waarbij is

gebleken dat haar producten wel voldeden.

Vervolgens zijn (prijs) afspraken gemaakt volgens de standaard van [A BEDRIJF].

De geleverde producten zijn geproduceerd door [E BEDRIJF], echter prijsafspraken, het “regelwerk”

en de logistieke afhandeling is verzorgd door [D BEDRIJF].

[I BEDRIJF] heeft haar kwaliteitscontroles in het kader van de relevante transacties uitgevoerd bij

[E BEDRIJF].

Uit het vorenstaande moet de conclusie worden getrokken dat niet [D BEDRIJF] bij de relevante

transacties als producent is betrokken is, doch [E BEDRIJF].

[E BEDRIJF] wordt als onderneming niet specifiek in de Verordening genoemd en wordt daardoor

automatisch aangemerkt als “andere onderneming”, aanvullende Tariccode A999, tarief

ADH 66,7%.

Betreffende aangiften zullen worden herzien.

Hierbij wordt als grondslag voor de correctie genomen de aangegeven douanewaarde.

Correctie 4:

IM-A nummer

CIF w €

Versch.ADH €

Afgedr. ADH €

Correctie ADH €

[NUMMER 3]

190.157

126.834,80

12.360,20

114.474,60

[NUMMER 4]

23.726

15.825,30

1.542,20

14.283,10

[NUMMER 5]

183.432

122.349,20

11.923,10

110.426,10

Correctie 4

239.183,80

(…)”

2.4.

Tot de stukken van het geding behoren voorts onder meer de volgende bescheiden, te weten:

-

behorende bij de aangifte [NUMMER 6]:

-

een “debit note” van [I BEDRIJF] aan [A BEDRIJF] van 17 april 2007 waarin onder meer het volgende is vermeld: “[NUMMER 7] shipment is from [E BEDRIJF]”;

- een door partijen ondertekend document “Proforma Invoice”, bestaande uit twee pagina’s met als seller [E BEDRIJF]., LTD en als buyer [A BEDRIJF] en ordernummer [NUMMER 7] en een bedrag van $ 29.144,58;

- een verzoek tot opening van documentair accreditief met daarin onder meer vermeld de omschrijving van de goederen: “OKOUME B/BB, PLYWOOD, 1220 x 2500 MM CONTRACT NR. [NUMMER 7]” en met als begunstigde [H BEDRIJF]. LTD en een bedrag van USD 29.144,58;

-

behorende bij de aangifte [NUMMER 5]:

-

een door partijen ondertekend document “Proforma Invoice”, bestaande uit twee pagina’s met als seller [E BEDRIJF]., LTD en als buyer [A BEDRIJF] en ordernummer [NUMMER 7] en een bedrag van $ 222.924,47;

- een verzoek tot opening van documentair accreditief met daarop handgeschreven “[TEKST] please check this aplication [D]” en waarin onder meer is vermeld als begunstigde [H BEDRIJF] LTD en een bedrag van USD 222.924,47;

- een verzoek tot opening van documentair accreditief met daarin onder meer vermeld de omschrijving van de goederen: “OKOUME B/BB, PLYWOOD, 1220 x 2500 MM and 950 x 2150 MM. CONTRACT NR. [NUMMER 8]”;

- een viertal e-mails van 8 en 9 mei 2007 tussen [I BEDRIJF] en [D] (werkneemster van [A BEDRIJF]) met als onderwerp RE: [TEKST];

-

behorende bij de aangifte [NUMMER 3]:

-

een “debit note” van [I BEDRIJF] aan [A BEDRIJF] van 17 april 2007 waarin onder meer het volgende is vermeld: “[TEKST]”;

- een door partijen ondertekend document “Proforma Invoice” met als seller [E BEDRIJF]., LTD en als buyer [A BEDRIJF], ordernummer [NUMMER 9] en een bedrag van $ 233.550,46;

- een bescheid met vermelding van contractnummer [NUMMER 9], aflader [E BEDRIJF], koper [B BEDRIJF], volume 386 m³ en ordernummer [NUMMER 10];

- een verzoek tot opening van documentair accreditief met daarin onder meer vermeld de omschrijving van de goederen: “OKOUME B/BB, PLYWOOD, 1220 x 2500 MM and 950 x 2150 MM. CONTRACT NR. [NUMMER 9]”, met als begunstigde[H BEDRIJF] LTD en een bedrag van USD 233.550,46;

- een brief van [G BEDRIJF] van 26 juni 2007 met daarop in de rechterhoek handgeschreven de tekst “[NUMMER 9] [E BEDRIJF]-[B BEDRIJF]”;

- een proces-verbaal van ambtshandeling van een opsporingsambtenaar van de Belastingdienst/FIOD van 11 februari 2011, [NUMMER 11], met betrekking tot de vertaling van de hiervoor opgenomen “proforma invoices”, waarin onder meer is vermeld dat de proforma invoices kunnen worden beschouwd als getekende contracten betreffende de fabricage en levering van multiplex van Okumé-hout en waarin de tussen [A BEDRIJF] en [E BEDRIJF]., Ltd. overeengekomen voorwaarden met betrekking tot de fabricage en levering zijn opgenomen;

- een proces-verbaal van bevinding, DFB-nummer [NUMMER 12], waarin opgenomen een verklaring van [C], directeur van [A BEDRIJF], van 25 februari 2010, die het volgende heeft verklaard:

“Ten aanzien van de betreffende transacties zijn door mij begin 2007 gesprekken gevoerd met [D BEDRIJF]. Ik heb hiertoe het bedrijf [D BEDRIJF] bezocht en haar producten bekeken. De kwaliteit die door [D BEDRIJF] geleverd kon worden voldeed echter niet aan de “[A BEDRIJF] standaard”. Een zusterbedrijf van [D BEDRIJF], [E BEDRIJF]. Ltd, is eveneens door mij bezocht, waarbij mij is gebleken dat haar producten wel voldeden. Vervolgens zijn door mij (prijs) afspraken gemaakt volgens de standaard van [A BEDRIJF]. De geleverde producten zijn geproduceerd door [E BEDRIJF], echter prijsafspraken, het “regelwerk”en de logistieke afhandeling is verzorgd door [D BEDRIJF]. [I BEDRIJF] heeft haar kwaliteitscontroles in het kader van de relevante transacties uitgevoerd bij [E BEDRIJF]”;

- ( delen van) het proces-verbaal van verhoor van de Belastingdienst/FIOD waarin [C] onder meer het volgende heeft verklaard:

“Ja, daar werden contracten van gemaakt. De contracten werden opgesteld tussen [D BEDRIJF] en [A BEDRIJF]. Deze contracten moeten in de files zitten die op kantoor aanwezig waren. Ik hoor van u dat u deze niet hebt aangetroffen in de inbeslaggenomen administratie. Ik zou niet weten waar deze contracten dan nu wel zouden zijn. Ik ga dat zeker nakijken. Misschien zitten ze nog wel in de verhuisdozen. Ik ga op zoek. Ze moeten zeker ergens zijn.”

en

“Ik ben het daar niet mee eens. Ik ga er nog steeds van uit dat [D BEDRIJF] dit geproduceerd heeft. Ik kan me best voorstellen dat u het anders ziet aan de hand van de bescheiden die u hebt gezien. Ik ben daar naar toe geweest en alles gezien. Ik heb steeds verteld dat [D BEDRIJF] moest produceren en ik heb bij [E BEDRIJF] gesproken over te leveren kwaliteit van het fineer gelet op het te leveren eindproduct.”

2.5.

Op 2 november 2004 heeft de Europese Raad Verordening (EG) Nr. 1942/2004 (hierna: de Verordening) vastgesteld. Deze verordening is op 12 november 2004 gepubliceerd in Publicatieblad L 336. In artikel 1 van deze verordening is bepaald dat een definitief antidumpingrecht wordt ingesteld op multiplex van okouméhout uitsluitend bestaande uit lagen van hout, waarvan elke laag niet meer dan 6 mm dik is, waarvan ten minste één buitenlaag van okouméhout is die niet met een permanente folie van ander materiaal is bedekt, ingedeeld onder de GN-code ex 4412 13 10 (Taric-code 4412 13 10 10), uit de Volksrepubliek China. Het definitieve recht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Gemeenschap vóór de inklaring is 66,7 %. Het individuele antidumpingrecht voor de onderneming [D BEDRIJF]. Ltd. is 6,5%, mits bij de douane van de lidstaten een handelsfactuur wordt overgelegd die voldoet aan de in de bijlage vermelde eisen. Blijkens artikel 3 van deze verordening is deze in werking getreden op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, derhalve op 13 november 2004.

2.6.

Naar aanleiding van de cni en met inachtneming van de onder 2.5 vermelde verordening heeft verweerder de utb opgelegd. De uitspraak op bezwaar is (mede) namens de Minister van Economische Zaken gedaan.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de utb, voor zover het de antidumpingrechten betreft, terecht is opgelegd. Niet in geschil is derhalve de oplegging van de utb voor de douanerechten en evenmin is in geschil de hoogte van het opgelegde bedrag aan antidumpingrechten. Het geschil is beperkt tot het bedrag van € 239.183,80 aan antidumpingrechten dat is gemoeid met de onder 2.1 opgenomen drie aangiften.

3.2.

Eiseres stelt primair dat de utb onbevoegd is opgelegd nu uit de utb niet blijkt dat deze namens de Minister van Economische zaken is opgelegd. Subsidiair stelt eiseres dat de utb ten onrechte is opgelegd, omdat verweerder niet onomstotelijk heeft aangetoond dat de ingevoerde goederen niet door [D BEDRIJF]Ltd. (hierna: [D BEDRIJF]) zijn vervaardigd. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de utb voor wat betreft het bedrag aan antidumpingrechten.

3.3.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de utb bevoegd is opgelegd en dat een eventueel vormgebrek in de bezwaarfase is hersteld en dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de ingevoerde goederen niet door [D BEDRIJF] zijn vervaardigd. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

6 Beslissing