Home

Rechtbank Noord-Holland, 30-07-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:6716, AWB-13_1695

Rechtbank Noord-Holland, 30-07-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:6716, AWB-13_1695

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
30 juli 2013
Datum publicatie
8 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2013:6716
Zaaknummer
AWB-13_1695
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Indeling polycarbonaten met vlamvertrager.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer: HAA 13/1695

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 januari 2015 in de zaak tussen

[X], gevestigd te [Z], eiseres,

(gemachtigde: mr. J.A.G. Winkels),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Rotterdam, verweerder.

Verweerder heeft op 7 augustus 2012 aan eiseres een bindende tariefinlichting (hierna: bti) met referentie NL [A NUMMER] afgegeven.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 februari 2013 de bti gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft verweerder met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) medegedeeld dat alleen de rechtbank kennis mag nemen van bijlage 6, een aanvraag die namens de Hongaarse douane bij de Commissie is ingediend. Gemachtigde heeft zich schriftelijk over het beroep op artikel 8:29 van de Awb uitgelaten.

Bij beslissing van 1 augustus 2013 heeft de rechtbank op de voet van artikel 8:29 van de Awb geoordeeld dat de beperking van de kennisneming van bijlage 6 gerechtvaardigd is. Op het verzoek van de rechtbank aan eiseres om kenbaar te maken of zij de rechtbank toestemming geeft mede op grondslag van bijlage 6 uitspraak te doen, heeft gemachtigde op 14 augustus 2013 schriftelijk laten weten daarvoor geen toestemming te geven.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2014 te Haarlem.

Namens eiseres zijn verschenen [A] en [B] (directeuren) en [C] en [D], bijgestaan door de gemachtigde, vergezeld van [E]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A. Kop en drs. W.J. Schipper.

1. Eiseres heeft op 30 mei 2012 een bti aangevraagd voor een product dat als volgt is omschreven:

“Polycarbonaten, niet meer dan 15% niet halogeen vlamvertrager en met een relatieve dichtheid van 1,20, t.w. grade [BENAMING PRODUCT].”

De handelsbenaming van het product volgens de aanvraag is: “[BENAMING PRODUCT]”. Volgens de ‘material safety data sheet’ die eiseres bij de aanvraag heeft overgelegd, is de naam van het product: “[BENAMING PRODUCT]”.

Eiseres heeft verweerder verzocht het product in te delen onder taric-code [A CODE].

2. Verweerder heeft op 7 augustus 2012 de bti afgegeven en het product ingedeeld onder taric-code [B CODE]. In de bti is het product als volgt omschreven:

“Polycarbonate resin 95-100, in primaire vorm met een dichtheid van 1,20 g/cm³. Het product wordt aangeboden in korrels.”

3. Het product bevat geen vlamvertrager.

Beoordeling van het geschil

5. Post 3907 (tekst 2012) luidt als volgt:

“3907 polyacetalen, andere polyethers en epoxyharsen, in primaire vorm; polycarbonaten, alkydharsen, polyallylesters en andere polyesters, in primaire vormen” en

Postonderverdeling [C CODE] luidt als volgt:

“[C CODE] polycarbonaten”

Op grond van Verordening (EU) Nr. 1344/2011 van 19 december 2011 houdende de schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde landbouw-, visserij-, en industrieproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1255/96 luidt de tekst van onderverdeling [A CODE] als volgt:

“[A CODE]

polycarbonaatpellets:

met niet meer dan 15 gewichtspercenten niet-halogeen vlamvertrager en

met een relatieve dichtheid van 1,20 (± 0,01)”

Op grond van Verordening (EU) nr. 626/2013 van de Raad van 27 juni 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1344/2011 houdende schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde landbouw-, visserij- en industrieproducten luidt de tekst van de taric-code [A CODE] met ingang van 1 juli 2013 als volgt:

“[A CODE] Polycarbonaatpellets: bevattende 7 of meer doch niet meer dan 15 gewichtspercenten niet-halogene vlamvertrager en met een relatieve dichtheid van 1,20 (± 0,01)”

De taric-code voor goederen waarvoor geen schorsing is ingesteld luidt zowel in 2012 als in 2013 als volgt:

“[B CODE] andere”

Op grond van Verordening (EU) nr. 1387/2013 van de Raad van 17 december 2013 houdende schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde landbouw- en industrieproducten en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1344/2011 luidt de taric-code met ingang van 1 januari 2014 als volgt:

“39074000 10 Polycarbonaatpellets of -korrels: bevattende 7 of meer doch niet meer dan 15 gewichtspercenten niet-halogene vlamvertrager en met een relatieve dichtheid van 1,20 (± 0,01) ”

6. Eiseres stelt dat het product moet worden ingedeeld onder taric-code

[A CODE], omdat het product voldoet aan de tekst van de post en aan het doel van Verordening 1344/2011. Het product bevat immers geen vlamvertrager en voldoet daarmee aan de bewoordingen van de taric-code [A CODE] dat het een product betreft “met niet meer dan 15 gewichtspercenten niet-halogeen vlamvertrager”. Uit andere onderverdelingen kan worden afgeleid dat als er een minimum is vereist dit zou zijn opgenomen in de tekst van de postonderverdeling. Eiseres verwijst in dit verband naar een in Duitsland afgegeven bti, referentie [REFERENTIE].

Verweerder stelt zich op het standpunt dat indeling onder de door eiseres voorgestane taric-code niet mogelijk is, omdat het product in het geheel geen vlamvertrager bevat en uit de tekst van de taric-code kan worden afgeleid dat dit wel is vereist. “Met” in de tekst van de onderverdeling duidt immers op de aanwezigheid van vlamvertrager en omvat volgens verweerder niet een product dat in het geheel geen vlamvertrager bevat. Hij wijst in dit verband op de Engelse, Franse en Duitse taalversies van de betreffende taric-code. Bovendien meent verweerder dat de indeling moet worden beoordeeld in het licht van de bedoeling van Verordening (EU) Nr. 1344/2011.

7. Bij Verordening (EU) Nr. 1344/2011 van 19 december 2011 is een schorsing van douanerechten ingesteld voor producten waarvan binnen de Europese Unie onvoldoende aanwezig is. Dit betreft, voor zover van belang, ‘polycarbonaatpellets met niet meer dan 15 gewichtspercenten niet-halogeen vlamvertrager en met een relatieve dichtheid van 1,20 (± 0,01)’. Aan deze producten is taric-code [A CODE] toegekend.

8. Tussen partijen is niet in geschil dat het product moet worden ingedeeld onder goederencode [C CODE]. Wat partijen verdeeld houdt, is het antwoord op de vraag of het product moet worden ingedeeld onder taric-code [A CODE], meer in het bijzonder of de in het geding zijnde bepaling aldus moet worden uitgelegd dat voor de schorsing van douanerechten vereist is dat het product vlamvertrager bevat.

9. Wat de bewoordingen van de in het geding zijnde bepaling betreft, rijst de vraag of met de woorden ‘met niet meer dan 15%’ bedoeld is uitsluitend een bovengrens te stellen of dat is vereist dat het product ook een zekere hoeveelheid vlamvertrager bevat. Anders dan verweerder ziet de rechtbank in de grammaticale analyse geen duidelijke aanwijzing. Andere taalversies geven naar het oordeel van de rechtbank geen uitsluitsel, omdat daaruit evenmin is af te leiden dat er een minimum geldt.

10. Nu uit de considerans en de tekst van Verordening (EU) Nr. 1344/2011 evenmin is af te leiden of enige aanwezigheid van vlamvertrager in vorenbedoelde producten is vereist, biedt een uitleg volgens de opzet en doel van de regeling waarvan zij deel uitmaakt eveneens geen uitkomst.

11. Gelet op vorenstaande en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat het product moet worden ingedeeld onder taric-code [A CODE]. Zij overweegt daartoe dat uit de tekst van de taric-code zoals die luidde ten tijde van de aanvraag niet zonder meer is af te leiden dat de aanwezigheid van een zekere hoeveelheid vlamvertrager is vereist, doch dat ook producten die geen of een weinig vlamvertrager bevat aldaar kunnen worden ingedeeld, voor zover de hoeveelheid vlamvertrager de bovengrens niet te boven gaat.

Verweerder stelt dat het van belang is dat er aantoonbaar vlamvertrager aanwezig moet zijn in het product en dat een product dat 1 deeltje per miljoen (ppm) vlamvertrager bevat in principe wel voldoet aan de tekst van de taric-code. Dat bij de indeling onder deze taric-code een onderscheid moet worden gemaakt tussen producten die geen en producten die (minimaal) 1 ppm of een zeer geringe hoeveelheid vlamvertrager bevatten, zoals verweerder voorstaat, komt de rechtbank niet logisch voor. Het ontbreken van een duidelijke ondergrens of minimumgrens betekent naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat het geheel afwezig zijn van vlamvertrager niet en een slechts verwaarloosbare doch aantoonbare hoeveelheid vlamvertrager wel onder de werking van Verordening (EU) Nr. 1344/2011 valt. De rechtbank merkt op dat de gewijzigde tekst van de betreffende taric-code, zoals deze per 1 juli 2013 luidt, geen steun biedt voor het standpunt van verweerder dat in de voorgaande periode een slechts zeer geringe hoeveelheid wel voldoende zou zijn. Uit de considerans van Verordening (EU) Nr. 626/2013 en de gewijzigde tekst van taric-code [A CODE] zou mogelijk kunnen worden afgeleid dat sprake was van een onbedoelde verschrijving in de tekst van de taric-code, doch dit kan eiseres niet worden tegengeworpen. Eiseres mocht er op vertrouwen dat de door haar beoogde taric-code ook voor haar producten gold. Nu niet in geschil is dat het product voldoet aan het andere vereiste als vermeld in de tekst van de taric-code moet het product worden ingedeeld onder taric-code [A CODE]. De in de bti opgenomen taric-code is gelet op het vorenstaande derhalve onjuist. De rechtbank zal verweerder opdragen de bti met terugwerkende kracht te wijzigen.

12. Tussen partijen is niet in geschil (eiseres heeft dit ter zitting ook expliciet erkent) dat na de wijziging van de tekst van taric-code [A CODE] per 1 juli 2013 op grond van Verordening (EU) Nr. 626/2013 het product van eiseres niet meer onder deze taric-code kan worden ingedeeld.

13. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). Voor de gemaakte reiskosten en kosten van het uittreksel uit het handelsregister kent de rechtbank een vergoeding toe voor een bedrag van respectievelijk

€ 47,40 en € 11. De verletkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking nu niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van inkomensderving voor [A] door het bijwonen van de zitting, die [A] in zijn hoedanigheid van directeur van eiseres heeft bijgewoond. Het totale bedrag van de proceskostenvergoeding komt daarmee op € 1002,40.

Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- gelast verweerder de bindende tariefindeling met terugwerkende kracht te wijzigen in die zin dat het product wordt ingedeeld onder taric-code [A CODE];

-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1002,40.

-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.A. Onderwater, voorzitter, mr. J.P.A. Boersma en mr. A.E. Keulemans, leden, in aanwezigheid van E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2014.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,

1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.