Rechtbank Noord-Holland, 17-07-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:7282, AWB-12_5781
Rechtbank Noord-Holland, 17-07-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:7282, AWB-12_5781
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 17 juli 2013
- Datum publicatie
- 6 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2013:7282
- Zaaknummer
- AWB-12_5781
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Levering van kweekvloeistof voor paddo’s valt niet onder het verlaagde tarief.
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/5781
Uitspraakdatum: 17 juli 2013
Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
[X] h.o.d.n.[X2]., wonende te [Y], eiser,
gemachtigde:[A] RA,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
12/5781
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 juni 2009 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [#]) omzetbelasting opgelegd van
€ 605, alsmede bij beschikking een boete van € 60. Tevens is bij beschikking met dezelfde dagtekening € 26 heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 2 november 2012 de naheffingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift over en weer aan partijen verstrekt.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2013.
1.6. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. [B], bijgestaan door drs.[C] en mr. drs.
[D].
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Eiser drijft onder de handelsnaam[X2]. een eenmanszaak die zich bezighoudt met detailhandel via postorder en internet van voedingsmiddelen en drogisterijwaren en gespecialiseerde groothandel in overige voedings- en genotmiddelen n.e.g.
Eiser produceert onder meer kweekvloeistof bestaande uit paddenstoelensporen met gedistilleerd water. Daartoe importeert eiser gekweekte sporen van diverse paddenstoelen die zijn aangebracht op een plaatje van metaal. De sporen worden in een steriele omgeving van het plaatje geschraapt en vermengd met gedestilleerd water. Dit mengsel (hierna: kweekvloeistof) wordt verpakt in een injectiespuit, die vervolgens door eiser te koop wordt aangeboden (het product). De afnemer moet de kweekvloeistof uit de injectiespuit in een voedingsbodem injecteren en onder de juiste condities verzorgen. Na ongeveer een maand ontstaat er dan een schimmelachtige substantie (mycelium), waaruit paddenstoelen groeien. Ter zitting heeft eiser het product getoond en toegelicht dat het onderhavige product sporen van zogenaamde paddo’s (rb: psilocybine- en psilocinehoudende paddenstoelen) en gedestilleerd water bevat.
Verweerder heeft bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2009 tot en met 31 december 2009. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek is een controlerapport opgesteld met datum 12 augustus 2011. In het controlerapport is opgenomen dat eiser ten aanzien van de kweekvloeistof het verlaagde omzetbelastingtarief heeft toegepast. In bijlage 1 bij dit controlerapport is een tariefbeoordeling opgenomen, waarbij verweerder zich op het standpunt stelt dat op de levering van kweekvloeistof voor paddenstoelen het algemene omzetbelastingtarief van toepassing is. Dit heeft geleid tot de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslag.
3 Geschil
In geschil is of eiser terecht het verlaagde omzetbelastingtarief heeft toegepast op de levering van kweekvloeistof voor paddenstoelen. Eiser betoogt dat het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing is op grond van post a.1, post a.3 of post a.41 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) behorende tabel I, hetgeen verweerder bestrijdt. Indien het gelijk op het eerste punt aan verweerder is, is voorts in geschil of het verlaagde tarief toepassing vindt op grond van het gelijkheidsbeginsel of neutraliteitsbeginsel. Eiser meent dat het product gelijk behandeld moet worden als “growsetjes” voor champignons.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4 Beoordeling van het geschil
Verweerder stelt zich in zijn brief van 21 februari 2013 thans op het standpunt dat de kleine ondernemingsregeling moet worden toegepast, hetgeen tot gevolg heeft dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd met een bedrag van € 229, tot een bedrag van
€ 376. Ter zitting heeft verweerder erkend dat ook de boete en de heffingsrente moeten worden verminderd, omdat de hoogte ervan procentueel is vastgesteld. Gelet op dit gewijzigde standpunt zal het beroep reeds hierom gegrond moeten worden verklaard.
Uit artikel 98, derde lid, van richtlijn 2006/112/EG (hierna: de Btw-richtlijn 2006) volgt dat de lidstaten een of twee verlaagde tarieven kunnen toepassen. Deze tarieven worden vastgesteld op een percentage van de maatstaf van heffing dat niet lager mag zijn dan 5% en zijn uitsluitend van toepassing op de in bijlage III genoemde categorieën goederen en diensten.
Bijlage III bij de Btw-richtlijn 2006 bevat een lijst van de leveringen van goederen en de diensten waarop verlaagde btw-tarieven mogen worden toegepast. In onderdeel 1 vermeldt deze bijlage: levensmiddelen (met inbegrip van dranken, maar met uitsluiting van alcoholhoudende dranken) voor menselijke en dierlijke consumptie; levende dieren, zaaigoed, planten en ingrediënten welke gewoonlijk bestemd zijn voor gebruik bij de bereiding van levensmiddelen; producten die gewoonlijk bestemd zijn ter aanvulling of vervanging van levensmiddelen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet OB bedraagt de belasting in het jaar 2009
negentien percent. Ingevolge het tweede lid van dit artikel bedraagt, in afwijking van het eerste lid, de belasting zes percent voor leveringen van goederen en diensten genoemd in de bij die wet behorende tabel I. In artikel 9, tweede lid, juncto tabel I van de Wet OB is uitvoering gegeven aan artikel 98, derde lid van de Btw-richtlijn 2006 en aan onderdeel 1 van bijlage III behorende bij die richtlijn.
Tabel I onderscheidt hierbij onder a - voor zover hier van belang – :1. voedingsmiddelen, te weten: a. eet- en drinkwaren die plegen te worden aangewend voor menselijke consumptie;b. producten die kennelijk zijn bestemd om te worden aangewend voor de bereiding van de onder a bedoelde eet- en drinkwaren en daarin geheel of ten dele opgaan;c. producten die zijn bestemd om te worden aangewend als aanvulling op dan wel ter vervanging van de onder a bedoelde eet- en drinkwaren; met dien verstande dat tot de
voedingsmiddelen niet worden gerekend alcoholhoudende dranken;
(…)3. pootgoed bestemd voor de teelt van groenten en fruit; (…)
41. land- en tuinbouwzaden voor zover dienende voor de teelt van de in deze tabel genoemde produkten en oliehoudende zaden;
(…)
Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moeten de bepalingen op grond waarvan een verlaagd tarief kan worden toegepast, die een afwijking vormen op het beginsel dat het normale tarief van toepassing is, strikt worden uitgelegd. Het doel van bijlage III bij de Btw-richtlijn 2006 is om bepaalde bijzonder noodzakelijk geachte goederen goedkoper te maken en dus toegankelijker voor de eindconsumenten, die de btw uiteindelijk draagt (HvJ 17 januari 2013, Commissie/Spanje, C-360/11, punten 20 en 48).
Eiser stelt, met een verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden
(26 februari 2013, LJN BZ2640), dat de kweekvloeistof kwalificeert voor post a.1, omdat de kweekvloeistof als eetwaren is te beschouwen voor menselijke consumptie, danwel dat het een ingrediënt is voor de bereiding van eetwaren; in dit geval voor mycelium en/of truffels. Voorts stelt eiser dat de kweekvloeistof kwalificeert voor post a.41, omdat de vloeistof sporen (zaden) van schimmels bevat, die in eerste instantie leidt tot broed/mycelium dat voor verschillende toepassingen kan worden gebruikt. Tot slot stelt eiser dat de uit de kweekvloeistof ontstane mycelium (samenhangende massa van ragfijne celdraden) is aan te merken als pootgoed voor groente en fruit van post a.3. Ter onderbouwing van zijn standpunt voert eiser aan dat volgens de toelichting op post a.3 champignonmycelium ook onder post a.3 valt.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het product van eiser niet is aan te merken als voedingsmiddel of ingrediënt voor voedingsmiddelen van post a.1. Evenmin is volgens verweerder sprake van pootgoed als bedoeld in post a.3. Het product betreft een injectiespuit met sporen van paddenstoelen en sporen zijn niet gelijk te stellen met pootgoed. Er is geen sprake van (champignon)mycelium dat wel als pootgoed is aangemerkt. Bovendien moet het product bestemd zijn voor de teelt van groente en fruit, omdat post a.3 is bedoeld als faciliteit voor de landbouw. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het product bestemd is voor de teelt van groente en fruit. Post a.41 is volgens verweerder niet van toepassing, omdat geen sprake is van land- en tuinbouwzaad. Eiser heeft dit volgens verweerder niet gesteld noch onderbouwd.
De tabelposten die eiser voorstaat, betreffen een afwijking van het normale tarief en moeten overeenkomstig de onder 4.5 vermelde jurisprudentie derhalve strikt worden uitgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het product niet worden gekwalificeerd als voedingsmiddel of ingrediënt daarvoor van tabelpost a.1. Hoewel paddo’s eetbaar zijn, dienen zij niet als voedsel of voedingsmiddel doch vormen zij een middel waarmee geestverruimende stoffen in het lichaam kunnen worden gebracht. Het enkele feit dat paddo’s eetbaar zijn, maakt echter nog niet dat ze daarom zijn te kwalificeren als voedingsmiddel als bedoeld onder post a.1. Gelet op de strekking van het verlaagde tarief is geen sprake van een voor de consument essentieel goed waarvoor het verlaagde tarief is bedoeld. Op grond van het vorenstaande kunnen de sporen evenmin worden aangemerkt als voedingsmiddel of ingrediënt voor voedingsmiddelen als bedoeld onder post a.1. Deze grond faalt.
De kweekvloeistof in het product is niet gelijk te stellen met de land- en tuinbouwzaden opgenomen onder post a.41. Eiser verkoopt het product aan een detailhandelaar die het product zonder enige be- of verwerking doorverkoopt aan de consument die daarmee zelf paddo’s kan kweken. Bovendien dient de kweekvloeistof in het product, mede gelet op het onder 4.8.2 overwogene, niet voor de teelt van de in deze tabel genoemde producten. Gelet hierop kan niet worden gesproken van land- en tuinbouwzaden bedoeld in post a.41. Ook deze grond wijst de rechtbank af.
Het product bevat sporen die zich nog niet in de fase van mycelium bevinden. De door eiser gemaakte vergelijking met mycelium of broed voor champignons gaat daarom niet op. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat het product is bestemd voor de teelt van groenten en fruit. De kweekvloeistof in het product is derhalve evenmin gelijk te stellen met pootgoed van post a.3, zodat post a.3 niet van toepassing is. Deze grond faalt eveneens.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel/neutraliteitsbeginsel wijst de rechtbank af. Voor zover al sprake zou zijn van enig beleid van de zijde van de belastingdienst, hetgeen niet aannemelijk is gemaakt, betreft het product een ander goed dan het “growsetje” voor champignons waar eiser zich op beroept, zodat van gelijke gevallen geen sprake is. Een “growsetje” voor champignons wordt voor andere doeleinden aangewend en concurreert niet met het product, zodat van enige schending van het neutraliteitsbeginsel geen sprake is.
Gelet op het onder 4.1 overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.414 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het deelnemen aan een (telefonische) hoorzitting met een waarde per punt van € 235 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1).