Rechtbank Noord-Holland, 09-04-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:7321, HAA 12/2672, 12/2673
Rechtbank Noord-Holland, 09-04-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:7321, HAA 12/2672, 12/2673
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 9 april 2013
- Datum publicatie
- 20 augustus 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2013:7321
- Zaaknummer
- HAA 12/2672, 12/2673
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Vertrouwensbeginsel.
Eiseres meende ten onrechte dat zij bij gegrondverklaring van het door haar tegen de afdrachten loonbelasting ingestelde beroep ook de volgens haar mening de ten onrechte betaalde omzetbelasting zou worden teruggegeven. Uit het systeem van de Awb en Awr volgt dat tegen iedere belastingaanslag (of daarmee gelijkgestelde gebeurtenis) apart bezwaar moet worden gemaakt. Van concrete toezegging is niet gebleken. Bovendien zou concrete toezegging niet hebben gebaat, gelet op HR 20 november 2000, nr. 35.601.
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 12/2672 en 12/2673
Uitspraakdatum: 9 april 2013
Uitspraak in de gedingen tussen
[eiseres] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde: mr. J.G.M. de Koning,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, verweerder.
12/2672
1. Ontstaan en loop van de gedingen
Eiseres heeft voor de tijdvakken gelegen in het jaar 2010 in totaal € 88.807 omzetbelasting voldaan.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 mei 2012 het bezwaar tegen de voldoening op aangifte niet-ontvankelijk verklaard en na een ambtshalve beoordeling besloten geen teruggaaf te verlenen.
Eiseres heeft voor de tijdvakken gelegen tussen 1 januari 2011 tot en met 30 september 2011 in totaal € 70.795 omzetbelasting op aangifte voldaan.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 mei 2012 het bezwaar tegen de voldoening op aangifte niet-ontvankelijk verklaard en na een ambtshalve beoordeling besloten geen teruggaaf te verlenen.
Eiseres heeft voor het vierde kwartaal van 2011 in totaal € 17.246 omzetbelasting op aangifte voldaan.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 mei 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Het beroep tegen de uitspraken van 4 mei 2012 is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/2672. Het beroep tegen de uitspraak van 19 mei 2012 is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/2673.
Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2013.
Namens eiseres is verschenen de gemachtigde, bijgestaan door [A], directeur-grootaandeelhouder van eiseres, [B], administrateur van eiseres, en [C], medewerker van eiseres. Namens verweerder zijn verschenen mr. F.W. Visser, mr. H.R. Groen en mr. drs. W. Garritsen.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Aan de[adres] is in het pand op nummer[NUMMER] een massagesalon gevestigd. Het pand bestaat uit een entree, een woonkamer, een keuken en vijf werkkamers. Boven het pand hangt een lichtbak met daarop: ‘Thaise massage’. In de werkkamers verrichten de masseuses arbeid.
Voorafgaand aan het gaan verrichten van arbeid houdt (de bestuurder van) eiseres een kennismakingsgesprek met elke masseuse. De bestuurder controleert dan de identiteit en geeft aan wat toegelaten is in de massagesalon. Hij wijst er met name op, dat het verrichten van seksuele handelingen verboden is vanwege het ontbreken van de daarvoor vereiste vergunning. De tussen eiseres en de masseuses geldende afspraken zijn niet op papier gezet.
Per werkdag is een aantal masseuses aanwezig. Per maand wordt een rooster opgesteld waarin de masseuses per dag worden ingedeeld. Ingeval van verhindering van een ingeroosterde masseuse zoekt de desbetreffende masseuse uit de bij de massagesalon bekende masseuses een andere masseuse als vervangster aan.
In de salon hangt een prijslijst die sedert vele jaren niet is gewijzigd. Op de prijslijst staan tarieven voor de onderscheiden (duur van) massages vermeld. De masseuses plegen in de relatie met de klanten niet van die tarieven af te wijken.
De van de klanten ontvangen vergoedingen worden verzameld in één centrale kassa. De omzet wordt per dag per masseuse per klant (met de tijdsduur van de massage) op één gezamenlijke dagstaat geadministreerd. Per dag rekent eiseres met de masseuses af. Van de omzet van elke masseuse ontvangt eiseres 50%. De andere 50% is voor de masseuse.
Op 15 september 2009 is een bedrijfsbezoek aan eiseres gebracht. Van dit bezoek is een rapport opgemaakt met dagtekening 30 september 2009.
Bij uitspraak van 8 december 2011 heeft de rechtbank Haarlem geoordeeld dat tussen eiseres en de masseuses geen sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking.
Eiseres heeft op aangifte omzetbelasting voldaan over de totale ontvangsten. Eiseres heeft naar aanleiding van een telefoongesprek met [D], medewerker van verweerder, bij brief van 18 februari 2012, door verweerder ontvangen op 21 februari 2012, suppletieaangiften omzetbelasting ingediend voor de jaren 2010 en 2011 en hierin om teruggaaf verzocht van de omzetbelasting die is begrepen in het aandeel dat zij aan de masseuses heeft betaald.
3 Geschil
In de zaak AWB 12/2672 is in geschil of eiseres erop mocht vertrouwen dat aan haar de gevraagde teruggaven zouden worden verleend, indien zij in de procedure over de loonheffingen in het gelijk zou worden gesteld.
In de zaak AWB 12/2673 is in geschil of eiseres omzetbelasting is verschuldigd over het aandeel dat aan de masseuses toekomt.
4 Beoordeling van het geschil
Zaak AWB 12/2672
Artikel 22j, aanhef en onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), bepaalt dat de termijn voor het instellen van bezwaar aanvangt met ingang van de dag na die van de voldoening. In verbinding met artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken na de voldoening op aangifte. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Niet in geschil is dat de omzetbelasting is voldaan op 7 mei 2010 (eerste kwartaal 2010), 29 juli 2010 (tweede kwartaal van 2010), 18 oktober 2010 (derde kwartaal 2010), 26 april 2011 (eerste kwartaal 2011), 27 juli 2011 (tweede kwartaal 2011) en 24 oktober 2011 (derde kwartaal 2011). Voor het vierde kwartaal 2010 is op 28 februari 2011 een naheffingsaanslag opgelegd. Het bezwaarschrift is ontvangen na het einde van de voor de hiervoor genoemde voldoeningen en naheffingsaanslag geldende termijnen, te weten 21 februari 2012. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij ervan uit mocht gaan dat bij gegrondverklaring van het door haar tegen de afdrachten loonheffingen voor de tijdvakken januari en februari 2010 ingestelde beroep alle ten onrechte betaalde belastingen zouden worden teruggegeven. Eiseres verwijst naar het telefoongesprek van 18 februari 2012, waarin haar desgevraagd werd geadviseerd om suppletieaangiften in te dienen voor de omzetbelasting. Verweerder bestrijdt dit standpunt onder verwijzing naar de termijn voor het indienen van bezwaar. De uitspraak van de rechtbank van 8 december 2011 is geen reden om alsnog de gevraagde teruggaaf te verlenen. Indien en voor zover eiseres een ambtshalve tegemoetkoming wenst, verwijst verweerder naar het Besluit ambtshalve verminderen of teruggeven (besluit van 16 december 2010, nr. DGB2010/6799M). Nieuwe jurisprudentie is aangemerkt als een geval waarin geen teruggave of vermindering wordt verleend (§ 5 van het besluit).
Nog afgezien van het antwoord op de vraag of eiseres inderdaad ten onrechte omzetbelasting heeft voldaan over het aan de masseuses toekomende aandeel van de omzet, kan voornoemd standpunt van eiseres niet worden gevolgd. Uit het systeem van de Awb en de Awr volgt dat een belanghebbende tegen iedere belastingaanslag, voor bezwaar vatbare beschikking of daarmee gelijkgestelde gebeurtenis apart bezwaar moet maken. Eiseres heeft desgevraagd alleen aangevoerd dat zij uit het telefoongesprek had begrepen dat zij suppletieaangiften kon indienen voor de voorafgaande jaren. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is, omdat eiseres geen concrete toezegging is gedaan dat deze suppletieaangiften als tijdig ingediende bezwaarschriften zouden worden aangemerkt. Bovendien zou een concrete toezegging eiseres niet hebben gebaat, omdat na het verstrijken van de bezwaartermijn gewekt vertrouwen, dat alsnog een ontvankelijk bezwaarschrift ingediend kan worden, de wettelijke regeling over de ontvankelijkheid van bezwaarschriften niet doorkruist (HR 20 november 2000, nr. 35.601, en HR 2 november 2001, nr. 36.157). De termijnen van bezwaar en beroep zijn immers van openbare orde. Eiseres heeft het bezwaar tegen de onder 4.2 genoemde gebeurtenissen te laat ingesteld, zodat de rechtbank aan een inhoudelijke behandeling van de zaak AWB 12/2672 niet toekomt. De rechtbank is niet bevoegd om verweerder op te dragen eiseres een ambtshalve teruggave te verlenen. Verweerder heeft de bezwaren tegen de voldoening c.q. de naheffingsaanslag voor de tijdvakken tussen 1 januari 2010 en 1 oktober 2011 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep op de jurisprudentie over ten onrechte op een factuur vermelde omzetbelasting kan eiseres niet baten. Eiseres heeft, zo is niet in geschil, geen facturen uitgereikt met omzetbelasting zodat het standpunt dat de op een factuur vermelde omzetbelasting onder voorwaarden kan worden herzien, feitelijke grondslag ontbeert. Indien en voor zover eiseres het standpunt inneemt dat deze jurisprudentie moet worden doorgetrokken naar de voldoening op aangifte, verwerpt de rechtbank dit. Voor de voldoening op aangifte gelden de onder 4.1 genoemde bepalingen voor wat betreft de ontvankelijkheid van een daartegen gericht bezwaar. Eiseres miskent met haar standpunt dat de door haar genoemde jurisprudentie is voortgekomen uit de bijzondere rol die de factuur binnen de omzetbelasting heeft. In de onderhavige zaak spelen facturen geen rol.
AWB 12/2673
Voor de beantwoording van de vraag welke prestatie voor de omzetbelasting wordt verricht dient te worden uitgegaan van de afnemer van de prestatie, in het voorliggende geval de klant. Op grond van de feiten en omstandigheden, zoals de presentatie van het bedrijf van eiseres tegenover (potentiële) klanten, de samenstelling van het dienstenaanbod en de gang van zaken binnen de massagesalon - die bij de klant redelijkerwijze niet de indruk wekt dat sprake zou zijn van een dienst door een zelfstandige masseuse, die los staat van de dienst van eiseres -, is de rechtbank van oordeel dat eiseres een prestatie verricht aan de klant, welke prestatie bestaat uit het gelegenheid geven tot het ondergaan van een massage in een door eiseres geëxploiteerde en ingerichte onderneming. Het gehele bedrag dat de klant ter zake van die prestatie voldoet vormt de vergoeding voor die prestatie, te meer daar de klant het gehele bedrag voor die dienst volgens de prijslijst in één keer afrekent met de masseuse. De feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dat de masseuse een overeenkomst sluit met de klant en op basis van deze overeenkomst diensten verricht jegens deze klant en dat zij in dat kader een dienst afneemt van eiseres. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de klant zowel een overeenkomst tot het verrichten van de dienst sluit met de masseuse als een overeenkomst met eiseres. Dat de masseuse een huurovereenkomst zou afsluiten met eiseres is wel gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting terecht afgewezen.
Eiseres heeft desgevraagd geen concrete feiten of omstandigheden genoemd die bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen hebben gewekt dat een gunstige uitkomst van het beroep inzake de loonheffingen mede voor de omzetbelasting zou gelden. Tijdens het telefoongesprek van 18 februari 2012 is haar geen concrete toezegging gedaan dat de in te dienen suppletieaangiften daadwerkelijk tot de gevraagde teruggaven zouden leiden. Omdat voor de kwalificatie van een prestatie voor de omzetbelasting niet van belang is of een (fictieve) dienstbetrekking bestaat tussen de exploitant van de onderneming en de persoon die de dienst feitelijk uitvoert, kan hetgeen partijen overigens met betrekking tot de onder 2.7 bedoelde uitspraak hebben aangevoerd onbesproken blijven.
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard. Het subsidiaire standpunt van verweerder hoeft geen behandeling.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen aanleiding aanwezig voor een proceskostenveroordeling.