Home

Rechtbank Noord-Holland, 24-07-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:7337, HAA 12/3703, 12/3704

Rechtbank Noord-Holland, 24-07-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:7337, HAA 12/3703, 12/3704

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
24 juli 2013
Datum publicatie
21 augustus 2013
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2013:7337
Zaaknummer
HAA 12/3703, 12/3704
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023]

Inhoudsindicatie

Het achterwege blijven van een adequate reactie van de inspecteur op een melding van een ontvoeging uit een fiscale eenheid in het aangiftebiljet van de dochter merkt de rechtbank niet aan als een verzuim dat navordering bij de moeder verhindert. Deinspecteur heeft niet heeft voldaan aan de bewijslast dat belanghebbende opzettelijk nalatig is geweest tot het voldoen aan de volgens de belastingwetgeving op haar rustende verplichting om aangifte te doen over 2007.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht, meervoudige kamer

Zaaknummers: AWB 12/3703 en 12/3704

Uitspraakdatum: 24 juli 2013

Uitspraak van de meervoudige kamer in de gedingen tussen

[X] B.V. te [Z], eiseres,

gemachtigden: mw. mr. P. de Haas en mr. M.B. Weijers (De Bont advocaten),

en

de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, verweerder.

12/3703

1. Ontstaan en loop van de gedingen

Navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2006 (AWB 12/3703)

1.1.1. Verweerder heeft aan eiseres, ook aangeduid als [X] BV, voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (hierna: vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.400.000. Daarbij heeft hij een vergrijpboete opgelegd van € 100.000 en een bedrag van € 86.018 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € [BEDRAG] en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. De vergrijpboete heeft hij gehandhaafd.

1.1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 30 juli 2012, ontvangen bij de rechtbank op 31 juli 2012, beroep ingesteld.

Aanslag vennootschapsbelasting 2007 (AWB 12/3704)

1.2.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2007 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.500.000. Daarbij heeft hij een vergrijpboete opgelegd van € 100.000 en een bedrag van € 87.026 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 83.281 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. De vergrijpboete heeft hij verminderd tot een bedrag van € 9.580 (50% van de te betalen belasting).

1.2.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 30 juli 2012, ontvangen bij de rechtbank op 31 juli 2012, beroep ingesteld.

1.3. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

1.4. Op 23 januari 2013 heeft de gemachtigde van eiseres een conclusie van repliek ingestuurd. Een afschrift daarvan is aan verweerder verstrekt.

1.5. Op 18 februari 2013 heeft verweerder een conclusie van dupliek ingestuurd. Een afschrift daarvan is aan eiseres verstrekt.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2013. Namens eiseres zijn haar gemachtigden verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mw. mr. M.D. Koolen en mr. drs. W. Garritsen.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

Eiseres is opgericht op 3 oktober 2001 en stond ingeschreven op het adres [adres 1]. Eiseres heeft tot 5 juli 2004 onderdeel uitgemaakt van de fiscale eenheid met [A BEDRIJF] BV als moedermaatschappij (hierna: de fiscale eenheid). Tot en met 2003 zijn de resultaten van eiseres bij [A BEDRIJF] BV aangegeven. Eiseres hield zich bezig met de exploitatie van horecaondernemingen en het beleggen van vermogen. Sinds het jaar 2004 hield eiseres zich ook bezig met vastgoedactiviteiten.

2.2.

[A BEDRIJF] BV heeft in de aangifte vpb 2004 vermeld dat eiseres per 5 juli 2004 geen onderdeel meer uitmaakte van de fiscale eenheid.

2.3.

[A] (hierna: [A]) heeft vanaf de oprichting tot aan heden indirect een aandeelhoudersbelang van 33% en later van 20% in eiseres gehad. Hij is sinds 18 juni 2004 directeur van eiseres. Mr. [B] (hierna: [B]) heeft eenzelfde indirect aandeelhoudersbelang als [A] in eiseres, met uitzondering van de periode juli 2004 tot 2007 toen hij geen aandeelhoudersbelang in eiseres had.

2.4.

Verweerder heeft in februari 2012 de beschikking gekregen over de jaarrekeningen 2006 en 2007 van eiseres. Daaruit blijkt dat eiseres met de verkoop van onroerende zaken in 2006 en 2007 een boekwinst heeft behaald van € 1.129.419, respectievelijk € 281.228. De jaarstukken over de jaren 2006 en 2007 vermelden een belastbaar bedrag (na verliesverrekening) van € 745.683, respectievelijk € 83.281 en voor beide jaren een berekening van de te betalen vennootschapsbelasting.

2.5.

In 2010 heeft eiseres de nog in haar bezit zijnde onroerende zaken verkocht.

2.6.

Eiseres heeft in 2006 € 495.000 en in 2007 ruim € 230.000 als dividend uitgekeerd. Zij heeft geen aangifte gedaan voor de dividendbelasting.

2.7.

Sinds de oprichting is [B] (verbonden aan [B BEDRIJF] te [vestigingsplaats]) belastingadviseur van eiseres. [B] heeft door middel van de Becon-regeling namens eiseres uitstel aangevraagd voor het indienen van de aangiften vpb 2005 tot en met 2008. Verweerder heeft deze uitstelverzoeken geweigerd omdat eiseres niet in de aangiftebestanden voorkwam.

2.8.

Op 10 januari 2008 heeft verweerder (als voorlopig oordeel) eiseres bericht dat zij aangifte zou moeten doen voor de loonbelasting en de vennootschapsbelasting.

Verweerder heeft eiseres niet uitgenodigd tot het doen van aangifte. Eiseres heeft niet uit eigen beweging aangifte gedaan.

2.9.

Op 25 november 2010 hebben medewerkers van de Belastingdienst Amsterdam [B] bezocht in het kader van contact met fiscale intermediairs. Daarbij is ook de actualisering van het belastingdossier van [B] aan de orde geweest. In aansluiting daarop heeft verweerder de positie van eiseres in beeld gekregen.

2.10.

Bij brief van 2 december 2010 heeft verweerder de aanslag vpb 2007 en de vergrijpboete over dat jaar aangekondigd en verzonden naar het adres [adres 1]. Op 6 december heeft eiser op basis van informatie van [B] een kopie van deze brief aan eiseres gestuurd op het adres van inschrijving van [A], te weten [adres 3].

2.11.

Verweerder heeft met dagtekening 24 december 2012 de aanslag vennootschapsbelasting 2007 opgelegd met als toezendadres[adres 2]. Op dat adres woonde [C], op enig moment mede-bestuurder van eiseres.

2.12.

Op 21 december 2010 heeft eiseres de adreswijziging naar de [adres 3] te Amsterdam in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel laten registreren. Op 27 december 2010 heeft verweerder deze adreswijziging in zijn systemen verwerkt.

2.13.

Een medewerker van de Belastingdienst heeft op 10 december 2012 systemen geraadpleegd en op basis daarvan gerapporteerd dat de aan eiseres met dagtekening 24 december 2010 opgelegde aanslag vpb 2007 was geregistreerd op 14 december 2010 en dat het aanslagbiljet was opgenomen in een specifieke partij documenten die op 22 december 2010 was aangeboden ter verzending aan TNT Post.

3 Geschil en standpunten van partijen

3.1.

In geschil is of:

- er enig feit is op grond waarvan verweerder de navorderingsaanslag vpb 2006 kon opleggen;

- de aanslag vpb 2007 tijdig is opgelegd, dan wel, zo deze als navorderingsaanslag moet worden aangemerkt, of er enig feit is op grond waarvan verweerder deze kon opleggen;

- of de opgelegde vergrijpboetes terecht zijn opgelegd;

- eiseres recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn omdat niet tijdig op het bezwaar en beroep voor het jaar 2007 is beslist.

Tussen partijen is geen geschil met betrekking tot de hoogte van de materieel verschuldigde vennootschapsbelasting.

3.2.

Eiseres heeft aangevoerd, kort samengevat:

Ten aanzien van de navorderingsaanslag vpb 2006:

- er is geen sprake van een nieuw feit, omdat verweerder de ontvoeging van eiseres uit de fiscale eenheid bekend had kunnen zijn.

Ten aanzien van de aanslag vpb 2007:

- de aanslag is niet tijdig opgelegd, omdat de aanslag naar een onjuist adres is toegestuurd en deze aanslag eiseres niet binnen de aanslagtermijn heeft bereikt;

- conversie naar een navorderingsaanslag is niet mogelijk wegens het ontbreken van een nieuw feit.

Ten aanzien van de opgelegde vergrijpboetes:

Het niet-melden van de ontvoeging van eiseres, het niet-reageren op de afwijzing voor de Becon-regeling en het niet verzoeken om uitreiking van een aangifte is niet te wijten aan opzet of grove schuld aan de zijde van eiseres. De opgelegde vergrijpboetes dienen te vervallen.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de belastingaanslagen tot nihil alsmede tot vernietiging van de heffingsrentebeschikkingen en de boetebeschikkingen.

3.3.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van de navorderingsaanslag 2006

4.1.1.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) is de inspecteur bevoegd de te weinig geheven belasting na te vorderen indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit dat hem bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

4.1.2.

Eiseres heeft het standpunt ingenomen dat het opleggen van de navorderingsaanslag niet mogelijk is wegens het ontbreken van een nieuw feit. Over de vraag of sprake is van een nieuw feit, overweegt de rechtbank als volgt.

4.1.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in de jaren 2004 tot en met 2008 geen aangiftes vpb heeft gedaan. Tussen partijen is ook niet in geschil dat eiseres in 2006 met de verkoop van onroerend goed een boekwinst van € 1.129.419 heeft behaald, uiteindelijk resulterende in een belastbaar bedrag van € 745.683. Verweerder is eerst op de hoogte gekomen van dit afzonderlijk bij eiseres te belasten bedrag als gevolg van een bezoek dat ambtenaren van de Belastingdienst op 25 november 2010 aan het kantoor van de belastingadviseur van eiseres, [B], brachten. Op grond daarvan is de navorderingsaanslag opgelegd.

4.1.4.

Gelet op het voorgaande beschikte verweerder naar het oordeel van de rechtbank over een navordering rechtvaardigend nieuw feit. De omstandigheid dat verweerder kon beschikken over WOZ-gegevens met betrekking tot het vastgoed is geen reden aan te nemen dat verweerder op de hoogte was of had moeten zijn van het feit dat eiseres over het jaar 2006 daadwerkelijk vennootschapsbelasting verschuldigd zou zijn.

4.1.5.

Terecht heeft eiseres gesteld dat verweerder anders had kunnen reageren op de vermelding van de ontvoeging in het aangiftebiljet 2004 van [A BEDRIJF] BV en op de door het kantoor van de adviseur gedane verzoeken tot het geven van uitstel voor het doen van aangifte over 2006 en 2007.

Het achterwege blijven van een adequate reactie van verweerder merkt de rechtbank echter niet aan als een verzuim dat navordering verhindert. Eiseres heeft verweerder immers niet op de hoogte gesteld van de tot navordering aanleiding gevende onroerend goedtransacties, en zij heeft evenmin voldaan aan haar verplichting op grond van artikel 6, derde lid, van de Awr om een uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken van welke bepaling haar adviseur op de hoogte was, dan wel had moeten zijn.

Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat hij op basis van de hem in de jaren als bedoeld in artikel 11, derde lid, Awr ter beschikking staande gegevens niet op de hoogte was of had moeten zijn van belast voordeel uit genoemde transacties, ook niet als ervan uit wordt gegaan dat verweerder bekend had moeten zijn met de ontvoeging.

4.1.6.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de bevoegdheid had de in geschil zijnde navorderingsaanslag op te leggen. In het midden kan nog blijven de stelling van de inspecteur dat eiseres te kwader trouw is geweest, dan wel dat de kwade trouw van haar adviseur voor haar rekening moet komen.

Ten aanzien van de aanslag vpb 2007

4.2.1.

Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aanslag buiten de termijn van artikel 11, derde lid, van de Awr is vastgesteld. Naar eiseres stelt, heeft zij deze aanslag vanwege de onjuiste adressering van deze aanslag op het adres [adres 1] in plaats van [adres 2] te [PLAATSNAAM], pas in 2011 ontvangen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslag op 24 december 2010 en dus binnen de driejaarstermijn is vastgesteld.

4.2.2.

Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Awr geschiedt de vaststelling van een belastingaanslag door het ter zake daarvan opmaken van een aanslagbiljet door de inspecteur.

4.2.3.

De rechtbank overweegt dat de bekendmaking van een belastingaanslag geen voorwaarde is voor de totstandkoming daarvan. Op grond van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bekendmaking slechts een voorwaarde voor de inwerkingtreding van het besluit, nadat het tot stand is gekomen. De enkele omstandigheid dat een aanslag niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, is geen grond voor de vernietiging van die aanslag en geeft evenmin grond om aan te nemen dat die aanslag van rechtswege nietig is (zie Hoge Raad 29 juni 2012, nr. 11/03759, LJN BW0194).

4.2.4.

Op basis van de op 10 december 2012 opgemaakte verklaring (zie onderdeel 2.13) acht de rechtbank aannemelijk dat de aanslag wel degelijk in december 2010 tot stand is gekomen (en verzonden) en dus binnen de wettelijke termijn van drie jaar is vastgesteld. De stelling van eiseres dat[C] op 26 december 2010, bij zijn vertrek op vakantie nog geen aanslagbiljet had aangetroffen maar dit pas op 7 januari 2011 aantrof, is zeker niet strijdig met de juistheid van de hiervoor beschreven en aannemelijk geachte gang van zaken.

Eiseres heeft voorts nog gesteld dat het aanslagbiljet naar het verkeerde adres is verzonden. Wat er zij van de juistheid van deze stelling (waarover de rechtbank opmerkt dat enige tijd gemoeid kan zijn met de verwerking van de door eiseres aan het handelsregister doorgegeven adreswijziging), zij doet niet af aan de rechtsgeldigheid van de aanslag.

Heffingsrente

4.3.

Het beroep tegen de beschikking heffingsrente heeft eiseres niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de in geschil zijnde aanslagen geen doel treffen, zal het beroep tegen de beschikking heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de opgelegde vergrijpboetes

4.4.

Ten aanzien van de vergrijpboetes rust op verweerder de last te bewijzen dat het aan opzet van eiseres is te wijten dat zij geen aangifte heeft gedaan voor het jaar 2007, dan wel dat aan haar opzet of grove schuld is te wijten dat aanvankelijk geen belasting is geheven over het jaar 2006. Daarbij is van belang dat de enkele omstandigheid dat een belastingplichtige een adviseur heeft ingeschakeld, wiens opzet of grove schuld wordt vastgesteld, niet het vermoeden rechtvaardigt dat ook bij de bestuurder van eiseres opzet of grove schuld aanwezig is geweest (zie Hoge Raad 1 december 2006, nr. 40369, LJN AU7741).

4.5.

Met betrekking tot deze bestuurder constateert de rechtbank dat de toenmalige adviseur een vermelding van ontvoeging in de aangifte van [A BEDRIJF] BV heeft verwerkt en voor eiseres uitstel heeft gevraagd voor het doen van aangifte. Daarnaast constateert de rechtbank dat verweerder eiseres niet heeft uitgenodigd aangifte te doen. Zo eiseres iets kan worden verweten, dan is dat het feit dat zij niet heeft verzocht om een uitnodiging als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Awr. Daarmee is evenwel niet komen vast te staan dat het aan haar opzet of grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven en dit leidt evenmin tot het oordeel dat opzettelijk geen (juiste) aangifte is gedaan. Een dergelijk verwijt leidt evenmin tot het aannemen van voorwaardelijk opzet met betrekking tot het te weinig heffen van belasting of het niet doen van aangifte nu niet is komen vast te staan dat eiseres met het achterwege laten van zo’n verzoek bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de gewraakte gevolgen zouden intreden. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur niet heeft voldaan aan de hiervoor beschreven bewijslast dat eiseres opzettelijk nalatig is geweest tot het voldoen aan de volgens de belastingwetgeving op haar rustende verplichting om aangifte te doen over 2007, dan wel dat het aan haar grove schuld of opzet te wijten is geweest dat over 2006 aanvankelijk te weinig belasting is geheven. De boetebeschikkingen moeten derhalve worden vernietigd.

Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn

4.6.

In zijn arresten van 10 juni 2011 (waaronder het arrest met zaaknummer 09/05112, LJN BO5080) heeft de Hoge Raad beslist dat in belastingzaken aanspraak kan bestaan op een schadevergoeding indien niet binnen een redelijke termijn op een ingesteld rechtsmiddel wordt beslist. De in aanmerking te nemen termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt. In casu is dat voor het bezwaarschrift tegen de aanslag 2007 op 27 januari 2011.

4.7.

Bij het antwoord op de vraag of sprake is van overschrijding van de redelijke termijn moeten de omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Zo kan de complexiteit van de zaak van belang zijn, maar ook de proceshouding van de betrokkenen.

4.8.

Vaststaat dat vanaf de ontvangst door verweerder op 27 januari 2011 van het bezwaarschrift tot de datum van de uitspraak op bezwaar van verweerder van 1 december 2012 één jaar en ruim 10 maanden zijn verstreken. Tot aan de uitspraak van de rechtbank zal een termijn van ongeveer 2 jaar en 6 maanden zijn verstreken. Verweerder voert aan dat de vertraging in de afhandeling van de zaak voor een gedeelte aan eiseres is toe te rekenen.

4.9.

De rechtbank constateert het volgende:

- [B] heeft op 27 januari 2011 bezwaar gemaakt, daarbij vermeld dat het bezwaar nog gemotiveerd zal worden en verwezen naar voorlopige resultaten over 2007 en de resultaten van 2008 en 2009;

- verweerder heeft op 1 februari 2011 een termijn gegeven voor het motiveren van het bezwaar;

- op 1 september 2011 heeft verweerder naar deze brief verwezen en een nadere termijn voor motivering geboden;

- op 21 september 2011 heeft mr. [D] (kantoor [NAAM]) als opvolgende gemachtigde verwezen naar een door hem met dagtekening 28 februari 2011 gedateerde motivering van het bezwaar; van deze brief heeft de inspecteur gesteld dat hij deze niet heeft gekregen; op 17 februari 2012 schrijft deze gemachtigde dat hij inmiddels beschikt over de jaarrekening 2007 en voegt hij deze bij; op 9 maart 2012 vindt een hoorgesprek met[D] plaats;

- op 13 januari 2012 maken de huidige gemachtigden bezwaar tegen de navorderingsaanslag 2006 en in de daaropvolgende contacten behandelen deze gemachtigden ook het bezwaar met betrekking tot het jaar 2007.

4.10.

Nog daargelaten de vraag of de inspecteur de motivering van het bezwaar van 28 februari 2011 heeft gekregen, verwees de eerste gemachtigde naar de van belang zijnde resultaten over 2007 en verstrekte de tweede gemachtigde de jaarstukken pas op 17 februari 2012 aan de inspecteur. Vervolgens heeft er een tweede wisseling van gemachtigde plaatsgevonden. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat tussen het moment van instellen van bezwaar en het doen van de uitspraak van de rechtbank weliswaar een periode van ongeveer twee jaar en zes maanden is verstreken maar dat daarmee geen redelijke termijn overschreden.

5 Proceskosten

6 Beslissing