Rechtbank Noord-Holland, 18-07-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:8012, AWB 13/1264
Rechtbank Noord-Holland, 18-07-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:8012, AWB 13/1264
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 18 juli 2013
- Datum publicatie
- 6 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2013:8012
- Zaaknummer
- AWB 13/1264
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024]
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De effectenportefeuille is door het OM in beslag genomen. Dat tijdens de periode van inbeslagname verlies is geleden op deze beleggingen is niet veroorzaakt door handelen van de belastingdienst. Niet is aannemelijk geworden dat de inspecteur met het opleggen van de naheffingsaanslag een beschikking heeft gegeven waarvan duidelijk was dat deze in een daartegen ingestelde procedure geen stand zou houden. Het verzoek om veroordeling van verweerder in de werkelijke proceskosten wordt ook afgewezen.
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/1264
Uitspraakdatum: 18 juli 2013
Uitspraak door de meervoudige kamer in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te[Y], eiseres,
gemachtigden:[A] en[B],
en
de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Midden, kantoor Haarlem, verweerder.
12/2452
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres over de periode maart 2007 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 264.100.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 februari 2013 het tegen deze naheffingsaanslag gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd.
1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2013. Namens eiseres zijn verschenen gemachtigden voornoemd. Namens verweerder is verschenen mr. [C] en mr.[D].
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Eiseres heeft op 2 april 2007 aangifte gedaan voor de omzetbelasting over het tijdvak maart 2007 en daarbij verzocht om teruggaaf van € 264.100. Bij beschikking van 19 mei 2007 is verweerder aan dit verzoek tegemoetgekomen.
De teruggaaf heeft betrekking op een overeenkomst van 21 december 2004 tussen eiseres en [E]B.V. waarbij eiseres zich heeft verplicht vergoedingen te betalen in verband met door [E]B.V. te verrichten diensten. Bij factuur van 15 maart 2007 heeft [E]B.V. eiseres € 1.654.100, inclusief € 264.100 omzetbelasting, in rekening gebracht.
Aangezien bij verweerder twijfel is ontstaan over de juistheid van de teruggaaf, heeft hij de ontvanger van de belastingdienst verzocht de uitbetaling van het bedrag te blokkeren.
Vervolgens heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd om de in 2.1 genoemde teruggaaf ongedaan te maken. Naar aanleiding van het tegen deze aanslag gemaakte bezwaar heeft verweerder vragen gesteld, die eiseres bij brief van 6 november 2007 heeft beantwoord. Bij brief van 14 november 2007 informeert verweerder eiseres dat het bezwaar wordt aangehouden in afwachting van een reactie op een verzoek om informatie. Op 6 februari 2008 heeft verweerder per fax meegedeeld dat de afhandeling van het bezwaar wordt overgedragen aan een ander kantoor. Nadien is tot 13 november 2013 geen contact meer geweest over het bezwaar.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 februari 2013 heeft verweerder de naheffingsaanslag verminderd tot € 19.016. Het resterende bedrag is verschuldigd omdat een deel van de vordering waarop de teruggevraagde omzetbelasting betrekking heeft niet is betaald. Bij de uitspraak heeft verweerder geen beslissing genomen op het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
3 Geschil
In geschil is tot welk bedrag eiseres recht heeft op vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, alsmede of eiseres recht heeft op vergoeding van schade.
4 Beoordeling van het geschil
Eiseres stelt dat zij recht heeft op vergoeding van schade als gevolg van onrechtmatig handelen van de belastingdienst. Zij is van mening dat verweerder de uitspraak op haar bezwaarschrift onnodig lang heeft opgehouden. Uiteindelijk is verweerder bij zijn uitspraak aan het bezwaar tegemoetgekomen, omdat [E]B.V. de omzetbelasting heeft afgedragen, echter dit was verweerder reeds bekend in 2007. Daarnaast heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld door eerst bij beschikking een teruggaaf te verlenen, deze niet uit te betalen en vervolgens een naheffingsaanslag op te leggen voor hetzelfde bedrag waardoor eiseres in wezen dubbel werd belast. Eiseres acht de wijze waarop zij is behandeld onaanvaardbaar. Zij heeft hierdoor veel kosten gemaakt voor rechtsbijstand en ook schade geleden. Zij verzoekt om vergoeding van de gemaakte kosten die eiseres heeft berekend op € 441.493,56. Dit bedrag bestaat uit kosten voor rechtsbijstand en/of fiscaal advies ad € 80.830,27 en de daarmee samenhangende reiskosten ad € 825,84. De schade betreft een verlies op de effectenportefeuille van € 359.837,45.
Verweerder is van mening dat eiseres recht heeft op de forfaitaire vergoeding voor de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit). Hij berekent de vergoeding op € 588. Voor een afwijking van de forfaitaire bedragen en een schadevergoeding acht hij geen grond aanwezig.
Op grond van artikel 2, lid 3 van het Besluit kan worden afgeweken van de forfaitair bepaalde vergoedingen voor kosten in geval van bijzondere omstandigheden. Voor toekenning van een (proces)kostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in de daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (zie HR 13 april 2007, nr. 41235, LJN BA2802, BNB 2007/260). Daarnaast kan de omstandigheid dat de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld grond zijn voor een hogere vergoeding dan de forfaitaire bedragen.
Verweerder heeft een naheffingsaanslag opgelegd omdat hij van mening was dat eiseres geen recht op aftrek van omzetbelasting had. Hij betwijfelde of aan de factuur van [E]B.V. een prestatie ten grondslag lag. Verweerder wijst erop dat de factuur onduidelijk is, dat in de onderliggende overeenkomst ook geen duidelijke diensten van [E]B.V. zijn vermeld en dat eiseres nauwelijks omzet heeft behaald. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de naheffingsaanslag uiteindelijk is verminderd omdat de omzetbelasting door [E]B.V. is afgedragen en de termijn voor het terugvragen door [E]B.V., vanwege het ten onrechte in rekening brengen van deze belasting, bij het doen van de uitspraak op bezwaar was verstreken.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verweerder met het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag een beschikking heeft gegeven waarvan duidelijk was dat deze in een daartegen ingestelde procedure geen stand zou houden. Weliswaar valt verweerder aan te rekenen dat hij in de periode van 6 februari 2008 tot 12 november 2012 eiseres in het ongewisse heeft gelaten omtrent de afhandeling van haar bezwaarschrift, maar de rechtbank acht dit handelen niet dermate onzorgvuldig dat dit een bijzondere omstandigheid oplevert in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, er een strafrechtelijk onderzoek liep en het dan onbehoorlijk wordt geacht om met betrekking tot de afhandeling van het bezwaarschrift nadere vragen aan eiseres te stellen.
Voor vergoeding van andere schade acht de rechtbank evenmin grond aanwezig. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het door haar gestelde verlies op haar effectenportefeuille is veroorzaakt door het handelen van verweerder. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het beslag dat is gelegd op de portefeuille verband hield met het strafrechtelijk onderzoek en niet met de onderhavige naheffingsaanslag. Een eventueel verlies valt daarom niet toe te rekenen aan verweerder.
Aangezien verweerder bij zijn uitspraak het bezwaar gegrond heeft verklaard en eiseres in bezwaar heeft verzocht om vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Voor een afwijking van de forfaitaire vergoedingen is gelet op het overwogene onder 4.4 geen plaats. De rechtbank stelt de kosten overeenkomstig het standpunt van verweerder vast op € 588.