Home

Rechtbank Noord-Holland, 11-09-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:8580, AWB 12/1342, 12/1343, 12/1351 en 12/1363 t/m 12/1370

Rechtbank Noord-Holland, 11-09-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:8580, AWB 12/1342, 12/1343, 12/1351 en 12/1363 t/m 12/1370

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
11 september 2013
Datum publicatie
24 september 2013
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2013:8580
Zaaknummer
AWB 12/1342, 12/1343, 12/1351 en 12/1363 t/m 12/1370
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023]

Inhoudsindicatie

Buitenlandse bankrekeningen. Navordering. Verweerder is voldoende voortvarend opgetreden. Geen reden voor matiging heffingsrente

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

Zaaknummers: AWB 12/1342, 12/1343, 12/1351 en 12/1363 tot en met 12/1370

Uitspraakdatum: 11 september 2013

Uitspraak in de gedingen tussen

[X] , wonende te [Z], eiser,

gemachtigde: mr. drs. S. Bharatsingh,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1 Ontstaan en loop van de gedingen

1.1.1.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV; zaaknummer 12/1342) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 268.850, en bij beschikking een bedrag van ƒ 12.367 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.2.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag IB/PVV (zaaknummer 12/1363) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 251.837, en bij beschikking een bedrag van ƒ 6.514 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.3.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag IB/PVV (zaaknummer 12/1364) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 111.503 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 67.024, en bij beschikking een bedrag van € 6.704 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.4.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag IB/PVV (zaaknummer 12/1365) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 90.217 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 56.276, en bij beschikking een bedrag van € 3.511 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.5.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag IB/PVV (zaaknummer 12/1366) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.453 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 51.245, en bij beschikking een bedrag van € 2.862 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.6.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag IB/PVV (zaaknummer 12/1367) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.120 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 55.044, en bij beschikking een bedrag van € 2.616 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.7.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag IB/PVV (zaaknummer 12/1368) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 107.900 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 62.866, en bij beschikking een bedrag van € 2.349 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.8.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag IB/PVV (zaaknummer 12/1369) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.586 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 69.707, en bij beschikking een bedrag van € 2.281 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.9.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag IB/PVV (zaaknummer 12/1370) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.241 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 71.860, en bij beschikking een bedrag van € 1.738 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.10.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag vermogensbelasting (VB; zaaknummer 12/1343) opgelegd naar een vastgesteld vermogen van ƒ 2.369.841, en bij beschikking een bedrag van ƒ 4.446 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.11.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag VB (zaaknummer 12/1351) opgelegd naar een vastgesteld vermogen van ƒ 3.914.000, en bij beschikking een bedrag van ƒ 6.947 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 27 februari 2012 de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.

1.3.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4.

Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft voor alle zaken gezamenlijk plaatsgevonden op 12 juni 2013. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen B. Swart, H.S. Heijkoop en mr. V.P. Wakkerman.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

Eiser heeft op 30 december 2009 een zogenoemde “Verklaring vrijwillige verbetering Buitenlands vermogen” ingediend bij verweerder, waarbij hij heeft verklaard gerechtigd te zijn geweest tot bankrekeningen in Zwitserland, Luxemburg en Oostenrijk.

2.2.

Met dagtekening 31 december 2009 heeft verweerder de navorderingsaanslag VB 1998 opgelegd naar een geschat bedrag.

2.3.

Op 8 januari 2010 heeft verweerder aan de gemachtigde een verzoek om nadere inlichtingen ten aanzien van het buitenlandse vermogen gezonden.

2.4.

Op 21 januari 2010 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag VB 1998.

2.5.

Op 28 januari 2010 heeft de gemachtigde aangegeven meer tijd nodig te hebben om het vragenformulier in te vullen. De gemachtigde geeft aan uiterlijk 31 maart 2010 het ingevulde vragenformulier vergezeld met de gevraagde bescheiden aan verweerder te doen toekomen.

2.6.

Op 29 maart 2010 heeft de gemachtigde namens eiser een aantal van de gevraagde bankbescheiden verstrekt. Gemachtigde schrijft verder dat eiser er niet afwijzend tegenover staat om middels een vaststellingsovereenkomst en het opleggen van een enkele navorderingsaanslag de over de in het geding zijnde jaren verschuldigde belasting te doen vaststellen.

2.7.

In een brief van 26 mei 2010 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de door verweerder gestelde vragen fiscaal relevant zijn. Eiser wordt hierbij gewezen op zijn verplichtingen ingevolge artikel 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Eiser wordt verzocht vóór 28 juni 2010 schriftelijk te reageren.

Verweerder heeft in de periode tussen 28 juni 2010 en 21 oktober 2010 een aantal maal telefonisch contact gehad met de gemachtigde over de stand van zaken met betrekking tot de beantwoording van deze brief.

2.8.

Op 21 oktober 2010 heeft gemachtigde, mede naar aanleiding van onder meer een drietal telefonische gesprekken die hij met verweerder heeft gevoerd, zo blijkt uit zijn brief, nadere gegevens verstrekt met betrekking tot de opbrengsten en het vermogen per bank per jaar.

2.9.

Op 2 november 2010 heeft gemachtigde een niet-ondertekende verklaring van eiser verstrekt waarin hij enkele vragen van de vragenbrief van 8 januari 2010 beantwoordt.

2.10.

In een brief met dagtekening 4 november 2010 wijst verweerder de gemachtigde op het ontbreken van de handtekening van eiser op de verklaring, en merkt verweerder verder op dat gegevens ontbreken over de periode vanaf 1997. Aan gemachtigde wordt gevraagd hierover inlichtingen te verschaffen. Gemachtigde heeft niet gereageerd op deze brief.

2.11.

Op 17 december 2010 heeft verweerder telefonisch contact met gemachtigde opgenomen in verband met de dreigende verjaring van de navorderingsaanslagen IB/PVV 1998 en VB 1999. Naar aanleiding van dit telefoongesprek heeft verweerder op dezelfde dag nog een brief gestuurd naar de gemachtigde.

2.12.

Op 23 december 2010 heeft verweerder telefonisch contact gehad met gemachtigde om een reactie van hem op de brief van verweerder van 17 december 2010 te krijgen.

2.13.

Bij brief van 31 maart 2011 vraagt verweerder nogmaals om de ondergetekende verklaring van eiser en om de gegevens over de jaren 1997 en 1998.

2.14.

In zijn brief van 7 april 2011 geeft gemachtigde onder meer aan dat hij het verzoek van 4 november 2010 met betrekking tot de gegevens van 1997 en 1998 onbegrijpelijk acht.

2.15.

Bij brief van 29 juni 2011 heeft verweerder aan gemachtigde bericht dat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge de artikelen 47 en 49 van de Awr. Daarbij heeft verweerder een concept-vaststellingsovereenkomst meegezonden.

2.16.

Op 8 juli 2011 bericht gemachtigde aan verweerder dat eiser bezwaar heeft tegen de toegezonden vaststellingsovereenkomst.

2.17.

Op 21 juli 2011 heeft verweerder aangegeven niet akkoord te gaan met de eis van eiser om de berekening van de heffingsrente te beperken. Gemachtigde wordt ervan op de hoogte gebracht dat alle jaren middels separate navorderingsaanslagen zullen worden afgedaan.

2.18.

De navorderingsaanslagen IB/PVV 1999 tot en met 2005 en VB 2000 zijn vastgesteld met dagtekening 5 augustus 2011. De navorderingsaanslagen IB/PVV 2006 en 2007 zijn vastgesteld met dagtekening 13 augustus 2011.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of verweerder bij het opleggen van de navorderingsaanslagen voldoende voortvarend heeft gehandeld in het kader van de toepassing van de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de Awr. Voorts zijn de bedragen van de in rekening gebrachte heffingsrente in geschil.

3.2.

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, en primair tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslagen en de heffingsrentebeschikkingen, en subsidiair tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de heffingsrente en vermindering van de berekende heffingsrente.

3.3.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

3.4.

Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing