Home

Rechtbank Noord-Holland, 21-03-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:1923 BZ5571, 12/4782

Rechtbank Noord-Holland, 21-03-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:1923 BZ5571, 12/4782

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
21 maart 2013
Datum publicatie
26 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ5571
Zaaknummer
12/4782

Inhoudsindicatie

Een vrijgevallen herinvesteringsreserve kan niet worden gebruikt om een pensioenvoorziening te vormen, nu in dat jaar er geen pensioentoezegging door eiseres aan haar directeur-grootaandeelhouder is gedaan en evenmin is gebleken dat eiseres een stellig voornemen had tot het doen van pensioenuitkeringen in de toekomst.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 12/4782

Uitspraakdatum: 21 maart 2013

Uitspraak in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2010 met dagtekening 26 november 2011 een aanslag vennootschapsbelasting (aanslagnummer [NUMMER]) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 112.350. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 540 heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 september 2012 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2013. Namens eiseres is daar verschenen [A]. Namens verweerder zijn verschenen M. Ramhit en F.G. van Pelt.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres is opgericht op [DATUM]. Enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres is de heer [A].

2.2. In 2007 heeft eiseres een tot het ondernemingsvermogen behorend pand verkocht. Met de behaalde boekwinst ten bedrage van € 246.070 is een herinvesteringsreserve gevormd.

2.3. Bij de behandeling van de aangifte vennootschapsbelasting 2010 bleek dat de herinvesteringsreserve per 31 december 2010 nog op de balans van eiseres stond.

2.4. Bij brief van 6 oktober 2011 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld voornemens te zijn om, gelet op het bepaalde in artikel 3.54 van de Wet IB 2001, de herinvesteringsreserve toe te voegen aan de winst.

2.5. Bij brief van 22 oktober 2011 heeft de heer [A] namens eiseres in reactie op het voornemen van verweerder, voor zover van belang, het volgende geschreven:

“(…) Door de slechte situatie op de onroerend goed markt ben ik helaas niet in staat geweest een redelijk goede aankoop te verrichten. Aangezien het er niet naar uit ziet dat deze situatie op korte termijn verandert heb ik voor de herinvesteringsreserve een reservering voor mijn pensioenuitkering gekozen.

De bedoeling was deze op de balans van het volgende jaar op te voeren, indien dit niet mogelijk is verzoek ik u mij toe te staan dat dit alsnog op de balans van 2010 te verantwoorden. (…)”

2.6. Bij brief van 31 oktober 2011 heeft verweerder, voor zover van belang, het volgende geantwoord:

“(…) Volgens artikel 3.54 van de wet inkomsten belasting mag de herinvesteringsreserve worden afgeboekt op een bedrijfsmiddel met een zelfde economische functie. Omdat de herinvesteringsreserve is behaald met de verkoop van het pand op de [adres], kan de herinvesteringsreserve niet worden aangewend voor een pensioenuitkering. (…)”

2.7. Bij het opleggen van de aanslag is rekening gehouden met de vrijval van de herinvesteringsreserve.

3. Geschil

3.1. Tussen partijen is in geschil of eiseres alsnog over het jaar 2010 een pensioenvoorziening ten laste van de winst mag vormen.

3.2. Eiseres beantwoordt die vraag bevestigend. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de in 2010 in aanmerking genomen winst die mede is ontstaan als gevolg van de vrijval van de herinvesteringsreserve, door het vormen van een pensioenvoorziening dient te worden verminderd met € 120.000. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van het belastbaar bedrag.

3.3. Verweerder beantwoordt die vraag ontkennend. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De vrijval van de herinvesteringsreserve in 2010 is tussen partijen niet in geschil.

4.2. Vast staat dat eiseres bij brief van 22 oktober 2011 aan verweerder heeft verzocht toe te staan alsnog een reservering voor een pensioenuitkering aan haar directeur-grootaandeelhouder ten laste van de winst over 2010 – welke winst grotendeels is ontstaan door vrijval van de herinvesteringsreserve – te vormen. Verweerder heeft voorts onweersproken gesteld dat op of vóór 31 december 2010 geen sprake was van een pensioentoezegging aan de directeur-grootaandeelhouder, noch dat er sprake was van een stellig voornemen tot het doen van pensioenuitkeringen in de toekomst.

4.3. Gelet op het voorgaande dient ervan te worden uitgegaan dat eiseres eerst na afloop van het kalenderjaar 2010 het voornemen heeft opgevat een reservering ten behoeve van een pensioenuitkering ten behoeve van haar directeur-grootaandeelhouder te treffen. Een dergelijke reservering kan naar het oordeel van de rechtbank na afloop van het kalenderjaar niet meer ten laste van de winst worden gebracht. Een andersluidend oordeel zou in strijd zijn met het in artikel 3.25 van de Wet IB 2001 neergelegde jaarwinstbegrip, welke jaarwinst met inachtneming van goed koopmansgebruik dient te worden bepaald. Hiermee strookt immers niet dat na afloop van het kalenderjaar toezeggingen worden gedaan of regelingen worden getroffen die achteraf ertoe leiden dat de winst over dat kalenderjaar lager wordt.

4.4. De stelling van eiseres dat het als gevolg van jarenlange moeilijke omstandigheden, naar de rechtbank begrijpt op de onroerendgoedmarkt in het algemeen en in de onderneming van eiseres in het bijzonder, niet mogelijk is geweest om eerder een pensioen op te bouwen ten behoeve van de directeur-grootaandeelhouder, doet aan het voormelde oordeel niet af. Deze omstandigheden leiden er immers niet toe dat wordt voldaan aan het vereiste dat vóór of tijdens het kalenderjaar een pensioentoezegging moet zijn gedaan of het stellige voornemen tot het doen van pensioenuitkeringen moet hebben bestaan. De niet-onderbouwde stelling van eiser dat verweerder normaliter het vormen van een reservering of voorziening voor te verwachten grote kosten of uitgaven zonder meer toestaat, welke stelling verweerder uitdrukkelijk heeft weersproken door aan te geven dat altijd eerst wordt getoetst of aan de voorwaarden wordt voldaan voordat een reservering of voorziening wordt toegestaan, wijst de rechtbank als onaannemelijk van de hand. Ook dit doet derhalve aan het oordeel van de rechtbank niet af.

4.5. Eiseres heeft tegen de beschikking heffingsrente geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Omdat de beroepsgronden tegen de belastingaanslag geen doel treffen, blijft de beschikking heffingsrente eveneens in stand. Hierbij merkt de rechtbank op dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat slechts heffingsrente is berekend over het bedrag dat bij de aanslag is gecorrigeerd en dat de heffingsrente is berekend vanaf 1 januari 2011 – en niet zoals abusievelijk in het verweerschrift staat vanaf 1 januari 2010 –, zodat de rechtbank geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid van de in rekening gebrachte heffingsrente.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, voorzitter, mr. A.A. Fase en

mr. T.A. de Hek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2013.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.