Home

Rechtbank Noord-Holland, 22-04-2013, BZ8956, AWB 12/4687 t/m 12/4690 en 12/4692 t/m 12/4698

Rechtbank Noord-Holland, 22-04-2013, BZ8956, AWB 12/4687 t/m 12/4690 en 12/4692 t/m 12/4698

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
22 april 2013
Datum publicatie
29 april 2013
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8956
Zaaknummer
AWB 12/4687 t/m 12/4690 en 12/4692 t/m 12/4698

Inhoudsindicatie

Een lager gebruikelijk loon dan € 41.000 op jaarbasis is niet aannemelijk gemaakt. Een geschatte winst over dat jaar van € 10.000 - € 15.000, welke verder niet is onderbouwd, is daartoe onvoldoende.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummers: AWB 12/4687 tot en met 12/4690 en AWB 12/4692 tot en met 12/4698

Uitspraakdatum: 22 april 2013

Uitspraak in het geding tussen

[X] Limited, gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,

gemachtigde: S. Vleij,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord, kantoor [P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres over de tijdvakken augustus 2010 tot en met juni 2011 naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd. Daarbij zijn aangifteverzuimboetes en betaalverzuimboetes opgelegd.

1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 31 augustus 2012 de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2013.

1.5. Namens verweerder zijn verschenen mr. P. Brouwer en A. Kramer. Eiseres is, zonder bericht, niet verschenen. De rechtbank heeft ter zitting onderzocht of eiseres behoorlijk is uitgenodigd voor de zitting, zodat het onderzoek kan worden voltooid. De griffier heeft de gemachtigde van eiseres bij aangetekende brief, verzonden op 25 januari 2013 en gericht aan het in het beroepschrift vermelde adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres is, zonder bericht, niet verschenen. De brief is niet retour gekomen. Nu uit informatie van de website van PostNL is gebleken dat de brief op 26 januari 2013 is uitgereikt, is eiseres behoorlijk uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres is opgericht op 23 augustus 2010 door [A] en [B]. [A] heeft als

bedrijfsactiviteit het oprichten van Engelse Limited Companies, om deze vervolgens te koop aan te bieden.

2.2. Op 4 maart 2011 zijn de heer [C] en zijn echtgenote ieder voor 50% aandeelhouder in eiseres geworden. De heer [C] is op die datum tot bestuurder van eiseres benoemd, waarna de door [A] tijdelijk aangestelde bestuurder is uitgetreden.

2.3. Eveneens op 4 maart 2011 heeft de heer [C] [D] CV (hierna: de CV) opgericht met eiseres als beherend vennoot. Eiseres heeft zich als beherend vennoot contractueel verplicht om arbeid in te brengen en is verantwoordelijk voor het besturen van de CV. De CV houdt zich blijkens de omschrijving bij de Kamer van Koophandel bezig met “Winkels in parket-, laminaat- en kurkvloeren Groot en kleinhandel in, leggen en onderhouden van houten vloeren”.

2.4. De naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak mei 2011 (aanslagnummer [#1]) ten bedrage van € 5.500 is aan eiseres opgelegd met dagtekening 25 augustus 2011. Daarbij is een aangifteverzuimboete van € 61 en een betaalverzuimboete van € 110 opgelegd.

3. Geschil en standpunten partijen

3.1. In geschil is of het gebruikelijk loon juist is vastgesteld. Voorts zijn de verzuimboetes in geschil.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen en de boetes.

3.3. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep met zaaknummer 12/4697 (betreft de naheffingsaanslag over het tijdvak mei 2011 met aanslagnummer [#1]), tot vernietiging van de betreffende uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de naheffingsaanslag tot op een bedrag van € 1.154, handhaving van de aangifteverzuimboete op € 61 en vermindering van de betaalverzuimboete tot op € 50. Verweerder concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de overige beroepen.

4. Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid

4.1. Met betrekking tot zaaknummers 12/4687 en 12/4693 heeft verweerder de naheffingsaanslagen ([#2] respectievelijk [#3]) en de daarbij opgelegde boetes vernietigd. Het beroep dient in zoverre, nu eiseres geen belang meer heeft bij een beslissing van de rechtbank, niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het gelijk is in zoverre aan verweerder.

4.2. Met betrekking tot de beroepen inzake de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen met zaaknummers 12/4688, 12/4689 12/4690, 12/4692 12/4694, 12/4695, 12/4696, 12/4697 en 12/4698, oordeelt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat de met deze zaaknummers corresponderende naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen in het geschrift van 31 augustus 2012 zijn gehandhaafd. Voorts volgt uit de gedingstukken niet dat met betrekking tot deze naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen bezwaarschriften zijn ingediend. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat in zoverre geen bezwaar is gemaakt.

4.3. Ingevolge artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient degene aan wie het recht is toegekend om beroep in te stellen, alvorens zulks te doen, eerst bezwaar te maken. Nu vaststaat dat eiseres met betrekking tot de in 4.2 genoemde beschikkingen geen bezwaarschrift heeft ingediend, dienen de beroepen in zoverre eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het gelijk is in zoverre eveneens aan verweerder.

4.4. Verweerder heeft de beslissingen met betrekking tot de in 4.2 genoemde beschikkingen aangemerkt als een weigering om tot ambtshalve herziening van die beschikkingen over te gaan. De rechtbank ziet geen reden voor een ander oordeel op dit punt en volgt verweerder hierin derhalve. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding het beroep op de voet van het bepaalde in artikel 6:15 Awb door te sturen als bezwaarschrift.

4.5. Overigens heeft verweerder aangegeven dat de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen bedoeld in onderdeel 4.2 zullen worden vernietigd voor zover zij zien op de tijdvakken tot en met februari 2011 en dat de overige in 4.2 bedoelde naheffingsaanslagen en verzuimboetes (betreft de naheffingsaanslagen en betaalverzuimboetes over de tijdvakken maart, april en juni 2011) zullen worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag en betaalverzuimboete over het tijdvak mei 2011.

Naheffing gebruikelijk loon (zaaknummer 12/4697)

4.6. Eiseres erkent dat vanaf 4 maart 2011 sprake is van een directeur-aanmerkelijkbelanghouder en dat de gebruikelijk loonregeling om deze reden in principe ook vanaf deze datum van toepassing is. In geschil is de hoogte van het bij eiseres in aanmerking genomen gebruikelijk loon. Artikel 12a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) luidt dienaangaande – voor zover hier van belang –als volgt:

“Ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, wordt het in een kalenderjaar van dat lichaam genoten loon ten minste gesteld op € 41 000 dan wel, indien aannemelijk is dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is, gesteld op dat lagere loon. Indien aannemelijk is dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economische verkeer een hoger loon gebruikelijk is, wordt het loon gesteld op een zodanig bedrag dat het niet meer in belangrijke mate afwijkt van hetgeen gebruikelijk is, met dien verstande dat – indien bij het lichaam of daarmee verbonden lichamen ook andere werknemers in dienst zijn – het niet lager wordt gesteld dan het hoogste loon van de overige werknemers.”

4.7. Bij het vaststellen van de naheffingsaanslag is uitgegaan van een gebruikelijk loon dat hoger is dan het in artikel 12a Wet LB genoemd bedrag van € 41.000. Verweerder heeft zich in beroep nader op het standpunt gesteld dat voor de vaststelling van het gebruikelijk loon dient te worden uitgegaan van het in artikel 12a Wet LB genoemde bedrag van € 41.000. Voor het onderhavige tijdvak leidt dit tot een loonbedrag van een twaalfde deel van € 41.000, dat is € 3.416. Inmiddels is de naheffingsaanslag aldus verminderd en ambtshalve vastgesteld op een bedrag van € 1.154. De rechtbank zal verweerder hierin volgen. In zoverre dient het beroep gegrond te worden verklaard.

4.8. Het beroepschrift strekt ten betoge dat het gebruikelijk loon lager dient te worden vastgesteld dan het ingevolge artikel 12a Wet LB in aanmerking genomen minimumbedrag. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gebruikelijk loon lager dient te worden vastgesteld dan het fictieve bedrag van € 41.000. Op eiseres rust, gelet op de gemotiveerde weerspreking van verweerder, de bewijslast zulks aannemelijk te maken. Eiseres heeft in dit verband in haar beroepschrift gesteld dat de winst van de onderneming in 2011 door de accountant wordt geschat op een bedrag tussen de € 10.000 en € 15.000. Met deze van iedere onderbouwing ontblote stelling heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het gebruikelijk loon op een lager bedrag dient te worden vastgesteld dan het bedrag van € 41.000. Eiseres heeft derhalve niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast.

Boetes

4.8. Op grond van artikel 26b juncto artikel 24a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt het beroepschrift tegen de naheffingsaanslag geacht mede te zijn gericht tegen de daarbij opgelegde verzuimboetes, tenzij uit het beroepschrift het tegendeel blijkt. Nu dit tegendeel niet blijkt wordt het beroepschrift geacht mede te zijn gericht tegen de verzuimboetes.

4.9. Vaststaat dat eiseres met betrekking tot het tijdvak mei 2011 uiterlijk 1 juli 2011 aangifte had moeten doen en dat een nihilaangifte is ingediend op 5 september 2011. Er is derhalve sprake van een aangifteverzuim als bedoeld in artikel 67b, tweede lid, AWR. Uit de vaststaande feiten volgt voorts dat eiseres de belasting welke op aangifte moet worden afgedragen niet heeft betaald. Er is derhalve eveneens sprake van een betaalverzuim ex artikel 67c, eerste lid, AWR.

4.10. Eiseres heeft (in bezwaar) naar voren gebracht dat haar niet bekend was dat er voor de loonheffingen aangifte gedaan moest worden en dat zij ervan uitging dat er geen personeel in dienst was. Voor zover eiseres hiermee bedoelt te betogen dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) en de boetes dienen te worden vernietigd, faalt het betoog. Gelet op het feit dat [C] met ingang van 4 maart 2011 bestuurder was van de vennootschap en – naar niet in geschil is – [C] in Nederland woonachtig was, had eiseres moeten beseffen dat zij in Nederland was gevestigd en onder de loonheffing viel. Naar het oordeel van de rechtbank treft eiseres gegeven de vaststaande feiten derhalve enige blaam en kan niet worden gezegd dat haar ter zake van het aangifte- en betalingsverzuim geen enkel verwijt treft. De verzuimboetes blijven in stand nu het beroep op avas faalt.

4.11. In beroep heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat de betaalverzuimboete conform paragraaf 23 lid 3 BBBB dient te worden verlaagd tot op een bedrag van € 50. De rechtbank zal verweerder hierin volgen, zodat het beroep ook in zoverre gegrond is. De rechtbank acht de betaalverzuimboete – zoals ambtshalve verminderd – en de aangifteverzuimboete ten bedrage van € 61 passend en geboden en zal dienovereenkomstig beslissen.

4.12. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep met zaaknummer 12/4697 gegrond te worden verklaard en dienen de overige beroepen niet-ontvankelijk te worden verklaard.

5. Proceskosten

5.1. De hoogte van de toe te kennen proceskostenvergoeding wordt forfaitair bepaald op grond van de in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) opgenomen regeling, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot toepassing van artikel 2, derde lid, Bpb. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Bpb is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (zie Hoge Raad 13 april 2007, nr. 41.235, BNB 2007/260, LJN BA2802). Ook in andere gevallen kan aanleiding bestaan om, alle (bijzondere) omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Bpb, bijvoorbeeld omdat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld (vgl. Hoge Raad, 4 februari 2011, nr. 09/02123, BNB 2011/103, LJN BP2975).

5.2. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de door eiseres gevraagde integrale proceskostenvergoeding. Van een tegen beter weten in doen of handhaven van de uitspraak op bezwaar of van de aanslag, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Eiseres heeft niet tijdig aangiften loonheffingen ingediend waardoor een reeks zogenoemde systeemaanslagen is opgelegd. Die kunnen hoger of lager zijn dan de werkelijk verschuldigde bedragen. De naheffingsaanslagen die tot en met juni 2011 zijn opgelegd betreffen een bedrag aan loonheffingen van in totaal € 26.550. Tegen een gemiddeld tarief van 42% is aldus uitgegaan van een over de periode van de naheffingsaanslagen genoten loon van € 63.000. Dat is niet onredelijk hoog rekening houdend met de positie van een bestuurder van een vennootschap. Van onzorgvuldig handelen als hiervoor bedoeld is evenmin sprake.

5.3. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Bpb proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 472 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten ziet de rechtbank geen aanleiding nu daarom niet is verzocht op de voet van artikel 7:15 Awb.

6. Beslissing

De rechtbank:

- in de zaak AWB 12/4697:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag en de betaalverzuimboete tot de bedragen waarop deze ambtshalve zijn vastgesteld (€ 1.154 respectievelijk € 50), handhaaft de aangifteverzuimboete en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 472;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 310 vergoedt, en

- verklaart de overige beroepen (AWB 12/4687 tot en met 12/4690 en AWB 12/ 4692 tot en met 12/4696 en AWB 12/4698) niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, voorzitter, mr. T.A. de Hek en mr. M.C. van As, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2013.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.