Rechtbank Noord-Holland, 19-03-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:2480, AWB-13_560 tot en met 13_566, 13_707 tot en met 13_709, 13_3931
Rechtbank Noord-Holland, 19-03-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:2480, AWB-13_560 tot en met 13_566, 13_707 tot en met 13_709, 13_3931
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 19 maart 2014
- Datum publicatie
- 29 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2014:2480
- Zaaknummer
- AWB-13_560 tot en met 13_566, 13_707 tot en met 13_709, 13_3931
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024]
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de aanslagen. Aantal aanslagen alsnog verminderd na alsnog overleggen gegevens in beroep. De door verweerder naar 95% verminderde opzetboete blijft in stand. Geen verdere vermindering van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn, nu deze termijn wordt verlengd met de periode dat eiser heeft ingestemd met aanhouding van het doen van uitspraak op bezwaar wordt verlengd met deze periode van aanhouding. Wat betreft het opleggen en de berekening van heffingsrente heeft verweerder niet onzorgvuldig gehandeld.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht, meervoudige kamer
Zaaknummers: AWB 13/560 tot en met 13/566, 13/707 tot en met 13/709 en 13/3931
Uitspraakdatum: 19 maart 2014
Uitspraak in de gedingen tussen
[x] , wonende te [z], eiser,
gemachtigde: mr. drs. S. Bharatsingh,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoofddorp, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de gedingen
Verweerder heeft aan eiser over het jaar 1996 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 132.270. In de navorderingsaanslag is een verhoging begrepen van ƒ 20.404 (100% van het nagevorderde bedrag, hierna verder ook aan te duiden als boete), waarvan geen kwijtschelding is verleend. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van ƒ 9.262 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser over het jaar 1997 een navorderingsaanslag vermogensbelasting (hierna: vb) opgelegd, berekend naar een vermogen van ƒ 1.753.000. In de navorderingsaanslag is een verhoging begrepen van ƒ 3.736 (100% van het nagevorderde bedrag), waarvan geen kwijtschelding is verleend. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van ƒ 1.593 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser over het jaar 2003 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 60.405. Gelijktijdig is bij beschikking een boete van € 6.429 (100%) opgelegd en is een bedrag van € 1.439 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser over het jaar 2005 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.384 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 89.943. Gelijktijdig is bij beschikking een boete van € 5.437 (100%) opgelegd en is een bedrag van € 3.748 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken van 24 januari 2013 heeft verweerder de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen ib/pvv 1996 en vb 1997 afgewezen.
Bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2013 heeft verweerder de navorderingsaanslag ib/pvv 2003 gehandhaafd, de boete verminderd tot € 6.107 en de heffingsrentebeschikking gehandhaafd.
Bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2013 heeft verweerder de aanslag ib/pvv 2005 gehandhaafd, de boete verminderd tot € 5.165 en de heffingsrentebeschikking gehandhaafd.
Voorts heeft verweerder aan eiser over de jaren 1997 tot en met 2000 navorderingsaanslagen ib/pvv opgelegd en over de jaren 1998 tot en met 2000 navorderingsaanslagen vb. In deze navorderingsaanslagen zijn verhogingen begrepen, dan wel zijn tegelijkertijd bij beschikking boetes opgelegd en voorts is bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraken op bezwaar heeft verweerder de in 1.8 genoemde navorderingsaanslagen gehandhaafd en de boetes verminderd.
Eiser heeft tegen voornoemde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Het beroep tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 1996 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 13/708, het beroep tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 1997 onder nummer AWB 13/560, het beroep tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 1998 onder nummer AWB 13/561, het beroep tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 1999 onder nummer AWB 13/562, het beroep tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 2000 onder nummer AWB 13/563, het beroep tegen de navorderingsaanslag vb 1997 onder nummer AWB 13/3931, het beroep tegen de navorderingsaanslag vb 1998 onder nummer AWB 13/564, het beroep tegen de navorderingsaanslag vb 1999 onder nummer AWB 13/565, het beroep tegen de navorderingsaanslag vb 2000 onder nummer AWB 13/566, het beroep tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 2003 onder nummer 13/709 en het beroep tegen de aanslag ib/pvv 2005 onder nummer AWB 13/707.
Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2013. Namens eiser is daar de gemachtigde voornoemd verschenen, tot bijstand vergezeld van [A]. Namens verweerder zijn J.G.A. de Ruiter en C. Alma verschenen. Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld tot overeenstemming te komen over de hoogte van de (resterende) belastingaanslagen. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 25 november 2013 conclusies gegeven over de hoogte van de aanslagen in de zaken met zaaknummers AWB 13/707 tot en met 13/709 en 13/3931.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 20 februari 2014. Namens eiser is daar de gemachtigde voornoemd verschenen. Namens verweerder is J.G.A. de Ruiter verschenen, bijgestaan door een collega.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Voor de vaststaande feiten wordt verwezen naar de feiten zoals vastgesteld in de uitspraken van rechtbank Haarlem van 25 september 2012 met zaaknummers AWB 08/7106, 11/5980 en 11/5981 (onderdelen 2.1 tot en met 2.5), betreffende de aan eiser met dagtekening 31 december 2007 opgelegde navorderingsaanslagen ib/pvv 1995 en 2002, en vb 1996.
Verweerder heeft eiser bij brief van 28 november 2008 op de hoogte gesteld van het voornemen om navorderingsaanslagen ib/pvv 1996 en 2003 en vb 1997 met boete op te leggen. In de brief staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Redelijke schattingOndanks mijn herhaalde verzoeken om informatie en mijn verwijzing naar uw verplichtingen zoals genoemd in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, heeft u niet voldaan aan de op u rustende verplichtingen. (…)
Aan de hand van gegevens van een groot aantal rekeninghouders die één of meerdere bankrekeningen bij [B] hebben aangehouden in de periode 1994/1996 heb ik een verloop van de gemiddeld aangehouden tegoeden kunnen vaststellen. De gemiddeld aangehouden tegoeden zijn in de door mij onderzochte periode op jaarbasis toegenomen met gemiddeld ruim 23,5% per jaar. Deze toename kan zijn ontstaan uit het herbeleggen van rente en dividendinkomsten, waardestijging van aandelen en beleggingsfondsen en het saldo van opnames en stortingen.
Omdat ik de inkomsten en het vermogen moet schatten is er voor mij geen aanleiding om rekening te houden met een lagere toename van de tegoeden dan uit het onderzoek bij de onderzochte groep rekeninghouders is gebleken. Uitgaande van de mij bekende door u aangehouden tegoeden zal ik in mijn berekeningen voor de vermogensbelasting tot en met 2000 rekening houden met een jaarlijkse toename van uw tegoeden van 23,5%.
Ik zal uw vermogen op 1 januari 1997 met fl 467.137 (€ 212.335) verhogen.
Met betrekking tot de inkomstenbelasting 1995 heb ik een rendement berekend op de door u in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen. Het rendement op beleggingen in buitenlandse beleggingsfondsen bedraagt op grond van artikel 29a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in beginsel 6% per jaar. Voor de bepaling van de rente op spaarrekeningen, depositorekeningen en obligaties heb ik rekening gehouden met de percentages van de wettelijke rente, de marktrente en rendementen volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het rentepercentage op spaarrekeningen, depositorekeningen en obligaties heb ik voor 1995 geschat op 6%. Met betrekking tot het voor de inkomstenbelasting te belasten rendement op aandelen ben ik tevens uitgegaan van een gemiddelde van 6% per jaar. Hierdoor worden de inkomsten op de door u en/of uw echtgeno(o)t(e) in het buitenland aangehouden bankrekeningen berekend op 6% van het door mij berekende saldo op 1 januari van dat jaar. Hiervoor heb ik reeds vermeld op welke wijze de tegoeden op de buitenlandse bankrekening(en) zijn berekend.
Dit heeft tot gevolg dat het belastbaar inkomen over 1996 met fl 35.710 (€ 16.232) wordt verhoogd.
Met betrekking tot de inkomstenbelasting 2003 zal ik voor de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen uitgaan van dezelfde berekeningswijze als voor de Vermogensbelasting. Het voordeel uit sparen en beleggen bedraagt op grond van artikel 5.2 Wet IB 2001 4 % van dit berekende vermogensbestanddeel.
Uw belastbare inkomen uit sparen en beleggen over 2003 zal ik verhogen met € 535.773.
Navordering
Uw aangiften over de jaren 1996 en 2003 heb ik behandeld voordat ik over de informatie met betrekking tot de door u in het buitenland aangehouden bankrekening(en) kon beschikken. Hierdoor zijn uw aanslagen over deze jaren tot te lage bedragen vastgesteld en ben ik voornemens u op grond van artikel 16, lid 1, 3 en 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) navorderingsaanslagen op te leggen.
Kennisgeving boete
(Navorderingsaanslag IB/PH 1996 en VB 1997)
Op grond van artikel 18, lid 1 van de AWR ben ik voornemens over de correcties een niet-ordeboete van 100% op te leggen. Van deze boete zal ik overeenkomstig § 21, lid 3 van het Voorschrift administratieve boeten 1993 niets kwijtschelden.
(Navorderingsaanslag IB/PH 2003)Naast de gevolgen voor de belastingheffing ben ik voornemens om gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingaanslag een boete op te leggen. Het betreft een vergrijpboete ingevolge artikel 67e AWR en hoofdstuk IV van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. Er is sprake van (voorwaardelijke) opzet. Deze boete bedraagt 50% van het bedrag van de navorderingsaanslag. Op grond van § 43, lid 3 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 wordt deze boete verhoogd tot 100%.
Motivering boete Uit het onderzoek door de Belastingdienst zijn de volgende feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan ik voornemens ben deze boete op te leggen.
U bent geïdentificeerd als houder van een of meerdere buitenlandse bankrekeningen. U heeft de hiervoor vermelde vermogensbestanddelen en inkomsten niet vermeld in uw belastingaangifte(n). Dit ondanks dat in de aangifte(n) uitdrukkelijk gevraagd wordt naar (buitenlandse) inkomensbestanddelen en/of vermogensbestanddelen. Op grond hiervan ben ik van mening dat sprake is van (voorwaardelijke) opzet.
Het feit dat u gebruik heeft gemaakt van een of meer buitenlandse bankrekeningen (onder andere) in een land met een bankgeheim waardoor de belastingdienst het zicht op (het ontstaan van) de tegoeden en de inkomsten daaruit is ontnomen merk ik aan als listigheid, valsheid of samenspanning e.d. als bedoeld in paragraaf 21, lid 3 van het Voorschrift administratieve boeten 1993 en als een strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in paragraaf 42 juncto paragraaf 43 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. Dit heeft tot gevolg dat de boeten 100% van de verschuldigde (enkelvoudige) belasting bedragen.
(…)
Uitnodiging om te reageren
Normaliter wordt u in de gelegenheid gesteld om te reageren op de voorgenomen navorderingen. In verband met de dreigende verjaringstermijn waarbinnen de aanslagen dienen te worden opgelegd en mede gelet op het feit dat de betreffende materie reeds bij u en uw advocaat bekend is, zal ik de aanslagen met verhoging zo spoedig mogelijk opleggen. Ik verwijs u hiervoor naar de separaat meegestuurde mededeling. (…) ”
Met dagtekening 16 december 2008 zijn aan eiser de navorderingsaanslagen ib/pvv 1996, vb 1997 en ib/pvv 2003 opgelegd.
Verweerder heeft eiser bij brief van 12 mei 2009 op de hoogte gesteld van het voornemen om navorderingsaanslagen ib/pvv 1997 tot en met 2001, 2004 tot en met 2006 en vb 1998 tot en met 2000 met boetes op te leggen. Bij de aangekondigde correctie wordt rekening gehouden met het feit dat in de op 11 juni 2007 ontvangen aangifte ib/pvv 2005 – voor het eerst – melding wordt gemaakt van vermogen bij [C], rekeningnummer [nummer]. Bij banktegoeden is ter zake in de aangifte een bedrag vermeld van € 2.120 per 1 januari 2005 en van € 1.865 per 31 december 2005. Bij aandelen is ter zake in de aangifte een bedrag vermeld van € 155.266 per 1 januari 2005 en van € 171.877 per 31 december 2005. Met dagtekening 31 juli 2009 is aan eiser de aanslag ib/pvv 2005 opgelegd.
Contacten tussen partijen na het opleggen van de navorderingsaanslagen
Eiser heeft bij brief van 7 januari 2009, op diezelfde dag ingekomen bij de Belastingdienst, bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen ib/pvv 1996, vb 1997 en ib/pvv 2003. Eiser heeft bij brief van 7 september 2009, op 9 september 2009 ingekomen bij de Belastingdienst, bezwaar gemaakt tegen de aanslag ib/pvv 2005. De bezwaarschriften luiden – voor zover hier van belang - als volgt:
“Het zal u ongetwijfeld bekend zijn dat aan cliënt de aanslagen zijn opgelegd in het kader van buitenlands banktegoed, het project [D]. Het zal u ook bekend zijn dat in den lande bij diverse inspecties door mij namens cliënten bezwaarschriften zijn ingediend, waarop tot op heden geen uitspraak is gedaan. De gronden van mijn bezwaar voor deze door u opgelegde aanslagen zijn geheel afhankelijk van de uitspraak op het door mij namens mijn cliënten eerder ingediende bezwaarschriften. Daarenboven zal, voor het geval het bezwaarschrift ongegrond wordt verklaard en hiertegen een beroepschrift wordt ingediend bij de Rechtbank, de uitspraak van deze Rechtbank mede bepalend zijn voor de aan te voeren gronden van mijn bezwaar. In het licht hiervan en uit het oogpunt van doelmatigheid, verzoek ik u mij namens mijn cliënt uitstel voor het indienen van de gronden van het bezwaar te verlenen totdat er onherroepelijk uitspraak is gedaan in het hoogste resort in het Rekeningenproject [D].”
Met betrekking tot de (inmiddels vernietigde; zie hierna) navorderingsaanslagen ib/pvv (1997 tot en met 2000) en vb (1998 tot en met 2000) zijn de bezwaarschriften ingediend op 24 september 2009.
Verweerder heeft eiser bij brieven van 19 oktober 2012 (ib/pvv 2003 en 2005) en 19 november 2012 (ib/pvv 1996 en vb 1997) verzocht binnen vier weken na dagtekening de gronden van de bezwaren toe te sturen. Eiser heeft bij brief van 15 november 2012 in reactie op de brief van verweerder 19 oktober 2012 de gronden van het bezwaar inzake de aanslagen ib/pvv 1997 tot en met 2000, 2003 en 2005 en vb 1998 tot en met 2000 ingediend.
Eiser heeft bij brief van 11 december 2012 in reactie op de brief van verweerder 19 november 2012 de gronden van het bezwaar inzake de aanslagen ib/pvv 1996 en vb 1997 ingediend.
Verweerder heeft vervolgens uitspraken op bezwaar gedaan met betrekking tot genoemde (navorderings)aanslagen op 24 januari en 15 februari 2013. Daarbij zijn de boetes bij de (navorderings)aanslag ib/pvv 2003 en 2005 met 5% gematigd. Dit laatste is eveneens gebeurd met betrekking tot de navorderingsaanslagen ib/pvv 1997 tot en met 2000 en vb 1998 tot en met 2000.
Geheimhoudingsbeslissingen
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en voorts heeft hij de rechtbank verzocht voor een deel van de op de zaak betrekking hebbende stukken op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te beslissen dat beperking van kennisneming van (delen van) die stukken tot de rechtbank gerechtvaardigd is. Deze verzoeken zijn reeds behandeld in het kader van de beroepsprocedure betreffende de aan eiser opgelegde navorderingsaanslagen ib/pvv 1995 en 2002 en vb 1996 (zaaknummers 08/7106 c.a.). Op de verzoeken is beslist op 23 september en 19 december 2011 (zaaknummers 08/7106 c.a.). Deze geheimhoudingsbeslissingen en de uitspraak in de hoofdzaak van 25 september 2012 zijn partijen bekend en in het dossier gevoegd. Voor de feiten, de ingenomen standpunten en de gevolgen die zij aan de geheimhoudingsbeslissingen wensen te verbinden, hebben partijen ter zitting desgevraagd verwezen naar de geheimhoudingsbeslissingen en onderdeel 2 van de uitspraak in de hoofdzaak van 25 september 2012. De in dit verband van belang zijnde feiten en omstandigheden zijn weergegeven in de onderdelen 2.7.2 tot en met 2.7.11 van die uitspraak.
3 Geschil
In geschil is of de onderhavige (navorderings)aanslagen (inclusief verhogingen), de kwijtscheldingsbesluiten dan wel boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente, terecht, en naar de juiste bedragen, zijn opgelegd c.q. zijn gegeven.
Verweerder baseert de (navorderings)aanslagen op zijn stelling dat eiser bij de bank [E] (hierna: [E]) tegoeden heeft aangehouden waarvan hij geen aangifte, dan wel voor wat betreft de ib/pvv 2005 geen volledige aangifte, zou hebben gedaan. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.