Rechtbank Noord-Holland, 07-01-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:27, AWB-12_5816 tot en met 12_5827
Rechtbank Noord-Holland, 07-01-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:27, AWB-12_5816 tot en met 12_5827
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 7 januari 2014
- Datum publicatie
- 3 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2014:27
- Zaaknummer
- AWB-12_5816 tot en met 12_5827
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024]
Inhoudsindicatie
Eisers ontkennen houder te zijn van een KB-Luxbankrekening, ondanks een daartoe strekkend renseignement. Een bekend saldo van deze rekening in 1994. Het ontbreken van een informatiebeschikking leidt in één van de in geschil zijnde jaren (2008) niet tot omkering van de bewijslast. Wegens het ontbreken van een belastbaar bedrag, vervallen de aanslagen over dat jaar. Nu eisers niet zijn uitgenodigd om over alle in geschil zijnde jaren aangifte te doen, vervallen alle opgelegde boeten.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 12/5816 tot en met AWB 12/5827
Uitspraakdatum: 7 januari 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in de gedingen tussen
[X 1] , te [Z 1], eiser,
[X 2] , te [Z 2], eiseres,
hierna ook gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. drs. S. Bharatsingh,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de gedingen
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.285 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.541. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.262 opgelegd en een bedrag van € 415 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5816).
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.495 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.857. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.357 opgelegd en een bedrag van € 256 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5817).
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.498 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.128. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 3.051 opgelegd en een bedrag van € 427 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5818).
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.558 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.380. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.514 opgelegd en een bedrag van € 381 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5819).
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.992 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.687. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.605 opgelegd en een bedrag van € 444 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5820).
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.613 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.051. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.715 opgelegd en een bedrag van € 375 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5821).
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2003 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.541. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.262 opgelegd en een bedrag van € 278 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5822).
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.857. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.357 opgelegd en een bedrag van € 207 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5823).
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2005 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.128. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.438 opgelegd en een bedrag van € 341 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5824).
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2006 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.380. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.514 opgelegd en een bedrag van € 306 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5825).
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2007 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.687. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.605 opgelegd en een bedrag van € 358 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5826).
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2008 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.051. Gelijktijdig is bij beschikkingen een boete van € 2.715 opgelegd en is een bedrag van € 301 aan heffingsrente in rekening gebracht (zaaknummer 12/5827).
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar gedagtekend 6 november 2012 de aanslagen ten name van eiser verminderd, alsmede de daarmee samenhangende boetes en heffingsrente.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar gedagtekend 6 november 2012 de aanslagen ten name van eiseres verminderd, alsmede de daarmee samenhangende boetes en heffingsrente.
Eisers hebben tegen voormelde uitspraken beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Verweerder heeft voor de zitting aan de rechtbank en de wederpartij een nader stuk toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft voor alle zaken gezamenlijk plaatsgevonden op 12 november 2013. Namens eisers is verschenen hun gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen B. Swart en mr. V.P. Wakkerman.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Eisers zijn sinds 11 maart 1968 met elkaar getrouwd.
In 1994 hebben (ex-)medewerkers van de Kredietbank Luxemburg in Luxemburg (hierna: KBL) gegevens van deze bank ontvreemd. Deze gegevens betreffen documenten en microfiches. Op 27 oktober 2000 zijn de gegevens welke betrekking hebben op de microfiches door de Belgische autoriteiten op basis van richtlijn 77/799/EEG in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van inlichtingen aan het (Nederlandse) Ministerie van Financiën verstrekt. Op basis van deze gegevens is vervolgens onderzoek gedaan en het voortraject gestart voor wat later bekend is geworden als het Rekeningenproject.
In het kader van dat onderzoek heeft een toets plaatsgevonden of de gegevens gebruikt kunnen worden binnen fiscale procedures, omdat vermoed werd, dat, gelet op het Luxemburgse bankgeheim de gegevens niet door de KBL zijn verstrekt, maar waarschijnlijk afkomstig zijn van personen die deze gegevens van de KBL ontvreemd hebben: de zogenoemde Nota Rechtmatigheid. Geconcludeerd werd dat gelet op de op dat moment bekende jurisprudentie er geen sprake was van onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal c.q. bewijsmateriaal dat niet gebruikt zou mogen worden. Eind 2001 is het Rekeningenproject van start gegaan.
De Belastingdienst heeft een renseignement ontvangen van een rekening bij KBL op naam van [A] met rekeningnummer [NUMMER] met daarop op 31 januari 1994 een totaalsaldo van fl. 375.273,80 (€ 170.291,83). Onder dit rekeningnummer werd een “vue-rekening” aangehouden met een saldo van fl. 100,13 en een termijndeposito met een saldo van fl. 375.173,67 op 31 januari 1994.
Op 8 januari 2002 heeft verweerder eiser voor het eerst verzocht om informatie over een in het buitenland aangehouden bankrekening. Hij is hierbij verzocht een daartoe bijgevoegde verklaring in te vullen en deze te retourneren. Verweerder heeft voorts bij afzonderlijke aan eiser en eiseres gerichte brieven van 7 juli 2008, 12 september 2008, 9 juni 2010 en 14 september 2010 verzocht om informatie betreffende de rekening bij KBL met nummer [NUMMER]. Eisers zijn er daarbij op gewezen dat zij ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) verplicht zijn de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken, alsmede dat het niet voldoen aan deze verplichting leidt tot omkering van de bewijslast in de zin van artikel 25, derde lid, letter b, en artikel 27e, letter b, van de Awr.
Eisers hebben ontkend rekeninghouder te zijn (geweest) van de rekening met nummer [NUMMER] bij KBL.
Eisers hebben geen aangiften ib/pvv over de jaren 2003 en 2004 ingediend. Verweerder heeft bij brief van 30 oktober 2006 eiser en bij brief van 3 november 2006 eiseres in kennis gesteld van zijn voornemen ambtshalve aanslagen op te leggen over de jaren 2003 en 2004 en daarbij boetes op te leggen. Hierop is geen reactie ontvangen. Verweerder heeft op 20 december 2006 meegedeeld dat de aanslagen en boetes worden opgelegd zoals eerder was aangekondigd. De aanslagen ib/pvv 2003 en 2004 zijn vervolgens vastgesteld met dagtekening 29 december 2006.
Eisers hebben geen aangiften ib/pvv over de jaren 2005 en 2006 ingediend. Verweerder heeft bij brieven van 3 oktober 2008 eisers in kennis gesteld van zijn voornemen ambtshalve aanslagen op te leggen over de jaren 2005 en 2006 en daarbij boetes op te leggen. Hierop is geen reactie ontvangen. Verweerder heeft op 22 december 2008 meegedeeld dat de aanslagen en boetes worden opgelegd zoals eerder was aangekondigd. De aanslagen ib/pvv 2005 en 2006 zijn vervolgens vastgesteld met dagtekening 22 december 2008.
Eisers hebben geen aangiften ib/pvv over de jaren 2007 en 2008 ingediend. Verweerder heeft bij brieven van 24 november 2010 eisers in kennis gesteld van zijn voornemen ambtshalve aanslagen op te leggen en daarbij boetes op te leggen. Hierop is geen reactie ontvangen. Verweerder heeft op 31 december 2010 meegedeeld dat de aanslagen en boetes worden opgelegd zoals eerder was aangekondigd. De aanslagen ib/pvv 2007 en 2008 zijn vervolgens vastgesteld met dagtekening 31 december 2010 (jaar 2007) respectievelijk 14 december 2011 (jaar 2008).
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen vorengenoemde aanslagen. Op 15 augustus 2012 heeft verweerder zowel aan eiser als aan eiseres een vooraankondiging voor alle zaken van de uitspraken op bezwaar verzonden. In deze vooraankondiging is onder meer aangegeven dat de verhogingsfactor van 1,5 uit de berekening van het inkomen uit sparen en beleggen wordt geëlimineerd, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011 (nr. 09/05192, ECLI:NL:HR:2011:BN6350). Voorts is daarin vermeld dat de boetes, die reeds naar evenredigheid met de verschuldigde belasting worden verlaagd, voor de jaren 2003 tot en met 2006 verder worden gematigd wegens ‘undue delay’.
Op 6 november 2012 is voor alle in geschil zijnde jaren uitspraak op bezwaar gedaan.
Verweerder heeft over de jaren 1990 tot en met 2000 navorderingsaanslagen ib/pvv en over de jaren 1991 tot en met 2000 navorderingsaanslagen vermogensbelasting opgelegd aan eiser in verband met in het buitenland aangehouden banktegoeden.
Met betrekking tot de navorderingsaanslagen ib/pvv voor de jaren 1990 tot en met 2000 en vermogensbelasting 1991 tot en met 2000 heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 november 2010 en 10 februari 2011 uitspraak gedaan. Hierin komt het Hof onder meer tot het oordeel dat eiser het door het Hof geuite vermoeden van het bestaan van Luxemburgse banktegoeden niet heeft weerlegd en dat aannemelijk wordt geacht dat eiser gedurende de periode 1990 tot en met 2000 een rekening met nummer [NUMMER] heeft aangehouden bij KBL.
De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 24 februari 2012 de tegen de hofuitspraken gerichte cassatieberoepen uitsluitend gegrond verklaard voor wat betreft het oordeel over de boetes en heeft de zaken in zoverre verwezen naar het Gerechtshof Den Haag. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraken van 26 april 2013 de boetebeschikkingen vernietigd.
3 Geschil en standpunten van partijen
In geschil is of in de aanslagen terecht belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (hierna ook: box 3) in aanmerking is genomen. Daarnaast is in geschil of de boetes terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Eisers hebben in het beroepschrift aangevoerd dat zij in de in het geding zijnde jaren geen rekening in het buitenland hebben aangehouden. Ter zitting is namens eisers aangevoerd dat voor het jaar 2008 geen omkering van de bewijslast kan plaatsvinden, aangezien de aanslagen voor dat jaar zijn opgelegd na 1 juli 2011, en verweerder geen informatiebeschikkingen in de zin van artikel 52a, eerste lid, van de Awr heeft afgegeven en voorts dat de boetes dienen te worden vernietigd, aangezien verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het beboetbare feit in ieder van de jaren is begaan.
Verweerder heeft zich met betrekking tot de klachten van eisers in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat eisers ook in de onderhavige jaren hebben beschikt over een buitenlandse rekening met een saldo boven het heffingvrije vermogen, dat omkering van de bewijslast van toepassing is, aangezien eisers voor alle onderhavige jaren om informatie in de zin van artikel 47 van de Awr is verzocht en zij die niet hebben verstrekt, en dat de boetes terecht zijn opgelegd. In een nader stuk heeft verweerder opgemerkt dat de aanslagen voor het jaar 2008 zijn opgelegd na 1 juli 2011 en dat ter zake daarvan geen informatiebeschikkingen zijn afgegeven en heeft hij als subsidiair standpunt aangevoerd dat voor zover de omkering van bewijslast niet van toepassing is, aannemelijk is dat over de hele periode een saldo van € 170.292 is aangehouden.