Rechtbank Noord-Holland, 30-04-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:3630, AWB-13_2611
Rechtbank Noord-Holland, 30-04-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:3630, AWB-13_2611
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 30 april 2014
- Datum publicatie
- 15 mei 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2014:3630
- Zaaknummer
- AWB-13_2611
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
Eiser kan in de jaren waarin nog geen redelijke mate van zekerheid bestond dat hij die bedragen zou moeten terugbetalen geen voorziening vormen. Eerst toen eiser met de bevindingen is geconfronteerd en is gedagvaard voor de kantonrechter waarbij terugbetaling is gevorderd ontstond die zekerheid.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 13/2611 en AWB 13/3971 tot en met AWB 13/3973
Uitspraakdatum: 30 april 2014
Uitspraak in de gedingen tussen
[X] , wonende te [Z], eiser,
gemachtigde: mr. I.R.J. Thijssen,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoofddorp, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de gedingen
Verweerder heeft met dagtekening 16 december 2009 aan eiser voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.709 en bij afzonderlijke beschikkingen een bedrag van € 4.280 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 9.537 opgelegd.
Verweerder heeft met dagtekening 5 augustus 2010 aan eiser voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 125.099 en bij afzonderlijke beschikkingen een bedrag van € 3.998 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 10.504 opgelegd.
Verweerder heeft met dagtekening 28 augustus 2010 aan eiser voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 109.209 en bij afzonderlijke beschikkingen een bedrag van € 3.394 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 9.766 opgelegd.
Verweerder heeft met dagtekening 28 augustus 2010 aan eiser voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 132.183 en bij afzonderlijke beschikkingen een bedrag van € 3.613 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 14.018 opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 juni 2013 het bezwaar tegen de navorderingsaanslag ib/pvv voor het jaar 2004 en de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard en de boete verminderd tot € 4.000.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 juni 2013 het bezwaar tegen de navorderingsaanslag ib/pvv voor het jaar 2005 en de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard en de boete verminderd tot € 4.400.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 mei 2013 het bezwaar tegen de navorderingsaanslag ib/pvv voor het jaar 2006 en de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard en de boete verminderd tot € 7.500.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 mei 2013 het bezwaar tegen de navorderingsaanslag ib/pvv voor het jaar 2007 en de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard en de boete verminderd tot € 10.000.
Op 26 april 2013 heeft verweerder in verband met de ingediende bezwaarschriften een kostenvergoeding van € 1.057,50 (2 punten, waarde van € 235 per punt, wegingsfactor 1,5 wegens meer dan 4 samenhangende zaken en wegingsfactor 1,5 wegens het gewicht van de zaak) toegekend voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De beroepen zijn geregistreerd onder zaaknummer AWB 13/2611 (2004), AWB 13/3971 (2005), AWB 13/3972 (2006) en AWB 13/3973 (2007). Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2014. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. T.V. van der Veen, bijgestaan door R. Korthof. In verband met het gelijktijdig behandelde beroep inzake de naheffingsaanslag omzetbelasting (AWB 13/4847) zijn voorts aanwezig [A] en [B].
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Met ingang van 11 juni 2002 is in de Kamer van Koophandel op het woonadres van eiser de eenmanszaak [A-BEDRIJF] (hierna: [A-BEDRIJF]) ingeschreven. [A-BEDRIJF] was feitelijk een eenmanszaak van eiser.
Eiser was in de periode 2004 tot 1 juli 2007 directeur bedrijfsvoering bij de [B-BEDRIJF] (hierna: [B-BEDRIJF]). Vanaf 1 juli 2007 tot en met 8 december 2008 was eiser werkzaam als lid van het College van Bestuur van de [C-BEDRIJF] (hierna: [C-BEDRIJF]). [C-BEDRIJF] is ontstaan uit een fusie van de [D-BEDRIJF], [B-BEDRIJF] en [E-BEDRIJF].
Bij een in de loop van de tweede helft van 2008 uitgevoerde audit is de controller van [C-BEDRIJF] gestuit op facturen van [A-BEDRIJF] aan [B-BEDRIJF] en [C-BEDRIJF] die hem onbekend waren. De betaling van deze facturen is door eiser goedgekeurd, terwijl de in de facturen genoemde diensten niet zijn verricht.
Daarnaast heeft [A-BEDRIJF] aan derden bedragen gefactureerd en op deze facturen heeft hij betalingen ontvangen.
Eiser heeft voor de jaren 2004 tot en met 2007 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.400 (2004), € 84.697 (2005), € 71.649 (2006) en € 78.266 (2007). De uit [A-BEDRIJF] genoten inkomsten heeft hij niet aangegeven. Verweerder heeft daarom de hiervoor genoemde navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij de volgende inkomsten uit [A-BEDRIJF] in aanmerking zijn genomen:
Jaar |
[B-BEDRIJF]/[C-BEDRIJF] |
Derden |
Totaal |
2004 |
€ 31.150 |
€ 5.529 |
€ 36.679 |
2005 |
€ 34.300 |
€ 6.102 |
€ 40.402 |
2006 |
€ 29.400 |
€ 8.160 |
€ 37.560 |
2007 |
€ 47.900 |
€ 6.017 |
€ 53.917 |
Verweerder heeft aan eiser ook een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor de op de facturen vermelde maar niet afgedragen omzetbelasting over de jaren 2004 tot en met 2008. Daarbij heeft verweerder uiteindelijk de vergrijpboete bepaald op € 2.000.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Haarlem van 27 september 2011 is eiser ter zake van ‘valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’ in de periode 1 juni 2002 tot en met 9 december 2008 veroordeeld tot acht maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf van 240 uren. De veroordeling heeft betrekking op de facturen die door [A-BEDRIJF] zijn verzonden aan onder meer [B-BEDRIJF] en [C-BEDRIJF].
Bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem van 16 mei 2012 is eiser veroordeeld tot betaling aan [C-BEDRIJF] van een bedrag van in totaal € 316.754,35. Dit vonnis is op 16 augustus 2012 onherroepelijk geworden.
Verweerder heeft voor het jaar 2008 toegestaan dat eiser een voorziening vormt van € 316.755, zijnde het bedrag dat hij aan [C-BEDRIJF] moet terugbetalen. Het in aanmerking nemen van deze voorziening heeft geleid tot het vaststellen van een verlies voor het belastingjaar 2008 en verrekening van dit verlies naar eerdere jaren.
[C-BEDRIJF] heeft beslag gelegd op de woning van eiser. Ten tijde van de zitting had eiser een bedrag van € 42.886 betaald aan [C-BEDRIJF].
Eiser was ten tijde van de zitting niet meer in dienstbetrekking werkzaam en ontving een WW-uitkering; daarnaast ontving hij inkomsten uit [A-BEDRIJF]. Zijn echtgenote genoot maandelijks inkomsten tot een bedrag van circa € 500. In verband met het ontbreken van financiële middelen is een regeling getroffen waarbij eiser maandelijks aan [C-BEDRIJF] een bedrag betaalt van € 250.
3 Geschil
In geschil is of de navorderingsaanslagen ib/pvv voor de jaren 2004 tot en met 2007 tot het juiste bedrag zijn opgelegd, of de vergrijpboetes dienen te worden gematigd en of verweerder een dwangsom had moeten toekennen.