Rechtbank Noord-Holland, 08-05-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:3729, AWB-13_3984
Rechtbank Noord-Holland, 08-05-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:3729, AWB-13_3984
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 8 mei 2014
- Datum publicatie
- 16 mei 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2014:3729
- Zaaknummer
- AWB-13_3984
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024]
Inhoudsindicatie
Naar aanleiding van een door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst heeft verweerder terecht € 37500 bij het inkomen van eiser geteld. De uitleg welke eiser aan de vaststellingsovereenkomst geeft, is door hem niet onderbouwd met feiten en is overigens gemotiveerd weersproken door verweerder.
Gelet op de duidelijke tekst en bedoeling van de vaststellingsovereenkomst, eiser geen pleitbaar inzicht heeft gehad in de feitelijke situatie, geen juiste inlichtingen heeft verstrekt aan verweerder, eiser zijn standpunt niet feitelijk heeft onderbouwd en de bijtelling niet in zijn aangifte heeft opgenomen, is er sprake van kwade trouw bij eiser. De navorderingsaanslag is terecht opgelegd.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/3984
Uitspraakdatum: 8 mei 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
[X] , wonende te[Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [A], verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft met dagtekening 20 oktober 2012 aan eiser voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.444 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.146, en bij beschikking een bedrag van € 3.152 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 augustus 2013 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2014.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. C.M.C. Koopman en mr. O.C.W. Pos.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Eiser was tot en met 2006 bestuurder van de[B] (hierna: [B]). [B] is per 1 januari 2007 ontbonden en uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Het vermogen van [B] is niet vereffend.
In [B] werd door eiser een juridische praktijk gedreven. [B] verrichtte geen activiteiten meer sinds 2003. Daarnaast werd door eiser zelf een juridische praktijk (eenmanszaak) gedreven.
Volgens de jaarrekening 2004 van [B] bedroeg het eigen vermogen van [B] ultimo 2004 € 50.082. De schulden van [B] bedroegen volgens de balans bij de jaarrekening € 131.527 (€ 36.748 langlopende schulden + € 94.779 kortlopende schulden). De activa van [B] bestonden volgens de toelichting bij de jaarrekening uit materiële vaste activa met als boekwaarde € 25.468 (gebouwen € 23.697 + inventaris € 1.771) en een vordering op eiser ten bedrage van € 141.024.
In 2005 is bij [B] een boekenonderzoek ingesteld. Uit het rapport van het boekenonderzoek van 18 augustus 2006 volgt dat sprake is van een onduidelijke administratieve scheiding tussen de eenmanszaak van eiser en [B]. Door [B] zijn kosten geboekt die thuishoren in de eenmanszaak en transacties met eiser die niet zakelijk waren. De omvang van de vordering op eiser en de schulden van [B] konden niet exact worden vastgesteld. Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn verschillende correcties voorgesteld op het inkomen van eiser, zijn aanslagen schenkingsrecht ter zake van de door eiser van [B] opgenomen bedragen aangekondigd en zijn navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting aan [B] opgelegd.
Om discussie over de correcties voortvloeiende uit het boekenonderzoek en de fiscale gevolgen van de ontbinding van [B] te beëindigen, is in 2008 een fiscale vaststellingsovereenkomst tussen eiser voor zichzelf in privé alsmede namens [B] (partij A) en verweerder (partij B) gesloten. De vaststellingsovereenkomst luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“2. Doel
Partijen verklaren een vaststellingsovereenkomst te hebben gesloten als bedoeld in artikel 7:900 van het Burgerlijk wetboek.
Partijen verklaren hierbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud, ter beëindiging of voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar te binden aan een vaststelling daarvan. Partijen gaan er daarbij vanuit dat de vastgestelde feiten zich hebben voorgedaan en als zodanig tussen partijen zullen gelden. De vaststelling geldt ook voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken.
3 Omschrijving van geschil of onzekerheid
Partij A was enig bestuurder van[B] (hierna: [B]). Over de jaren 2001 t/m 2003 is bij [B] en bij partij A een boekenonderzoek ingesteld. Hieruit vloeiden diverse correcties voort. Vastgesteld is dat in ieder geval sinds 2003 [B] geen of nauwelijks activiteiten meer had. [B] had per ultimo 2004 een eigen vermogen van € 42.455. Verder had [B] een vordering op partij A van (per saldo) € 129.281 en enkele schulden. Over de jaren 2005 en verder heeft [B] geen aangiften vennootschapsbelasting ingediend. [B] is ontbonden per 1 januari 2007. Het vermogen is niet vereffend. In geschil is of de schulden van [B] in 2007 vrijvallen en of hierover vennootschapsbelasting is verschuldigd. Tevens is in geschil of partij A schenkingsrecht is verschuldigd over het bedrag van de vordering die [B] per ontbindingsdatum op hem had.