Home

Rechtbank Noord-Holland, 01-05-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:4588, AWB-12_3234

Rechtbank Noord-Holland, 01-05-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:4588, AWB-12_3234

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
1 mei 2014
Datum publicatie
3 februari 2015
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2014:4588
Zaaknummer
AWB-12_3234
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

In geschil zijn (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting ter zake van vermogen in een in Liechtenstein gevestigde Stiftung.

Geen sprake van onrechtmatig uit Duitsland verkregen bewijs, nu de informatie niet in strijd met de Bijstandsrichtlijn (77/799 EEG) is verkregen. In de gegeven omstandigheden is sprake van spontane uitwisseling van inlichtingen als bedoeld in artikel 4 van de bijstandsrichtlijn. Verdedigingsbeginsel (arrest Sopropé) is voorts niet geschonden.

Navorderingsaanslagen zijn met redelijke voortvarendheid voorbereid.

Eiser heeft ter afdekking van het kasstroomrisico een separaat interest rate swapcontract (renteswap) gesloten. De door eiser aangetrokken lening met variabele rente in combinatie met genoemde renteswap moet worden aangemerkt als een lening met een vaste rente.

Nu in feite sprake is van een lening met een vaste rente en ervan uit moet worden gegaan dat de renteswap niet eerder zal worden beëindigd dan overeengekomen, zou het in strijd zijn met de van overeenkomstige toepassing zijnde regels van goed koopmansgebruik indien de negatieve waarde van de renteswap afzonderlijk in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van het resultaat uit overige werkzaamheden van eiser. Vergrijpboetes van 100 procent zijn gepast en geboden.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

Zaaknummers: AWB 12/3234 tot en met AWB 12/3237, AWB 12/3239, AWB 12/3442 en AWB 12/3443

Uitspraakdatum: 1 mei 2014

Uitspraak van de meervoudige kamer in de gedingen tussen

[X] , wonende te [Z], eiser,

gemachtigde: mr. N.B.M. Vink,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

1 Ontstaan en loop van het gedingen

AWB 12/3234

1.1.1.

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 oktober 2011 voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd ten bedrage van ƒ 20.898 (€ 9.483). Gelijktijdig zijn bij beschikkingen een boete van ƒ 20.898 (€ 9.483) opgelegd en ƒ 8.589 (€ 3.897) aan heffingsrente in rekening gebracht.

AWB 12/3235

1.1.2.

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 oktober 2011 voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd ten bedrage van € 12.556. Gelijktijdig zijn bij beschikkingen een boete van € 12.556 opgelegd en € 4.612 aan heffingsrente in rekening gebracht.

AWB 12/3236

1.1.3.

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 oktober 2011 voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd ten bedrage van € 12.280. Gelijktijdig zijn bij beschikkingen een boete van € 12.280 opgelegd en € 4.106 aan heffingsrente in rekening gebracht.

AWB 12/3237

1.1.4.

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 oktober 2011 voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd ten bedrage van € 9.307. Gelijktijdig zijn bij beschikkingen een boete van 100% ten bedrage van € 10.429 opgelegd en € 2.859 aan heffingsrente in rekening gebracht.

AWB 12/3239

1.1.5.

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 oktober 2011 voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag vermogensbelasting (hierna: vb) opgelegd ten bedrage van ƒ 16.121 (€ 7.315). Gelijktijdig zijn bij beschikkingen een boete van ƒ 16.121 (€ 7.315) opgelegd en ƒ 6.625 (€ 3.006) aan heffingsrente in rekening gebracht.

AWB 12/3442

1.1.6.

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 oktober 2011 voor het jaar 2007 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 176.423, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 179.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 242.996. Gelijktijdig zijn bij beschikkingen een boete van € 7.496 opgelegd en € 16.338 aan heffingsrente in rekening gebracht.

AWB 12/3443

1.1.7.

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 oktober 2011 voor het jaar 2008 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 322.555, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 198.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 273.302. Gelijktijdig zijn bij beschikkingen een boete van € 14.865 opgelegd en € 20.658 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Bezwaar en beroep

1.2.1.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 7 juni 2012 de onder 1.1.1 tot en met 1.1.5 vermelde navorderingsaanslagen en beschikkingen gehandhaafd.

1.2.2.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 21 juni 2012 de onder 1.1.6 en 1.1.7 vermelde aanslagen en beschikkingen gehandhaafd.

1.3.

Eiser heeft tegen voormelde uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

1.4.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2014. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. S. Mosheuvel, mr. V.M.J. Ygosse en S. Chaghouani.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

Tot de gedingstukken behoort een proces-verbaal van [C], opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD-ECD, opgemaakt op 24 november 2008. Daarin staat – voor zover hier van belang – het volgende:

Aanleiding onderzoek

Naar aanleiding van aandacht in de media inzake belastingplichtigen die gebruik c.q.

misbruik zouden maken van Liechtensteinse [F] heeft de heer [D],

medewerker van team Internationaal van de FIOD-ECD te Amsterdam, contact

opgenomen met de Duitse fiscale autoriteiten. Bij dit contact heeft de heer [D]

aangegeven dat de Nederlandse autoriteiten belangstelling zouden hebben voor

gegevens betreffende nederlands ingezetenen, indien en voorzover de Duitse

autoriteiten over dergelijke gegevens zouden beschikken. Naar aanleiding hiervan werd

de heer [D] uitgenodigd om in Bonn de gegevens uit handen van de Duitse

autoriteiten te ontvangen.”

2.2.

Op 26 mei 2008 heeft een medewerker van de Bundeszentralamt für Steuern te Bonn aan de Belastingdienst/FIOD-ECD een brief overhandigd met als bijlage een ordner met gegevens van Nederlandse belastingplichtigen. De brief, gedateerd 26 mei 2008, vermeldt in de kop:

“Auskunftsaustausch nach unserem Doppelbesteuerungsabkommen und der Richtlinie des Rates der Europäischen Gemeinschaften Nr. 77/799/ EWG (EG-Amtshilfe-Richtlinie) – div. Steuerpflichtige”.

2.3.

In de hiervoor genoemde ordner bevonden zich verschillende stukken, waaronder een document, gedateerd 28 oktober 1994 te Zürich, met daarop, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“[E] (…)

Vertragspartner: [F] (…) [G]

Feststellung des wirtschaftlich Berechtigten (…)

[X] (…) [H]. (…)”

2.4.

Door de FIOD-ECD is op 2 december 2008 de uit Duitsland verkregen informatie verstrekt aan de Belastingdienst en vervolgens is binnen de Belastingdienst de projectgroep APV (Afgezonderde Particuliere Vermogens) van start gegaan. Op 8 juni 2009 is een startbijeenkomst gehouden, waarbij de ontvangen gegevens van de Nederlandse belastingplichtigen aan de competente belastingdienstkantoren zijn verstrekt.

2.5.

Eiser is geïdentificeerd als betrokkene bij een in Liechtenstein gevestigde Stiftung of Anstalt. Hiervan heeft verweerder eiser bij brief met dagtekening 22 juni 2009 op de hoogte gesteld. Daarbij is eiser verzocht om een lijst met vragen te beantwoorden en waar nodig te voorzien van de gevraagde stukken en bescheiden.

2.6.

Bij brief van gemachtigde met dagtekening 21 juli 2009 heeft eiser aangegeven niet betrokken te zijn (geweest) bij genoemde Stiftung of Anstalt en als gevolg daarvan de in de brief van 22 juni 2009 gestelde vragen niet te kunnen beantwoorden.

2.7.

Bij brief van 10 september 2009 deelt verweerder eiser mee dat het doelvermogen waarvan verweerder op de hoogte is geraakt, ziet op de [F] (hierna ook: de Stiftung). In dezelfde brief en bij brieven van 28 januari, 29 maart, 30 juni en 24 september 2010 doet verweerder nadere verzoeken om informatie. Eiser reageert hierop bij brieven van 15 september, 8 oktober, 24 november en 23 december 2009 en bij brieven van 21 januari, 1 februari, 15 februari, 31 maart, 24 juni, 5, 9 en 19 juli, 5, 10 en 24 augustus, 23 september en 5 oktober 2010.

2.8.

Verweerder heeft eiser bij kennisgeving van 8 oktober 2010 op de hoogte gesteld van het voornemen om (navorderings)aanslagen ib/pvv 1998, vb 1999, ib/pvv 2004, 2005 en 2006, en boetes op te leggen (hierna: de eerste serie (navorderings)aanslagen). Uit de brief blijkt dat de aanslagen tot behoud van rechten worden opgelegd omdat de aanslagtermijnen dreigden te verstrijken op 31 december 2010. Uit de brief blijkt voorts dat deze (navorderings)aanslagen met omkering van de bewijslast zullen worden opgelegd, dat het vermogen in de Stiftung wordt geschat op 46 miljoen euro en dat deze schatting berust op eerder door de Nederlandse Belastingdienst aangetroffen vermogens van Liechtensteinse Stiftungen en soortgelijke doelvermogens. Vervolgens heeft verweerder op 26 november 2010 aan eiser bij brief medegedeeld dat de genoemde eerste serie (navorderings)aanslagen met boetes zal worden opgelegd en dat de door eiser bij brief van 19 oktober 2010 verstrekte gegevens het standpunt van verweerder niet hebben gewijzigd.

2.9.

Bij brief van 2 december 2010 stuurt eiser aan verweerder een aantal gegevens en documenten met betrekking tot de bankrekening van de Stiftung bij [E]. In de bijlagen bij de brief is op basis van het saldo op de rekening een berekening gemaakt van de volgens eiser nog verschuldigde inkomstenbelasting, vermogensbelasting en heffingsrente over de jaren 1998 tot en met 2008. In de brief zelf is voorts het volgende vermeld:

“(…)

Crediteringen

In 1999 is, zoals blijkt uit de overzichten circa € 125.000 gecrediteerd op de rekening als gevolg van een erfenis van de overleden zuster van de heer [X]. In 2002 is circa € 190.000 gecrediteerd op rekening eveneens als gevolg van een vervolg van een erfenis van de overleden zuster van de heer [X]. De crediteringen daarvoor betreffen gelden van de ouders.

Debiteringen

In de jaren 2005 tot en met 2008 is totaal circa € 1.200.000 opgenomen van de rekening ter ondersteuning van de noodlijdende vennootschappen van de heer [X]. Deze opnames zijn bij de berekening van het box 3 vermogen geëlimineerd als box 1 vermogen.

Voor de aangiften van de betreffende jaren heeft het laatste geen invloed. Sterker nog, het geld is verloren gegaan, hetgeen consequenties zou moeten hebben. Hierover moeten wij nog maar eens van gedachten wisselen. (…)

Opbrengsten

Het saldo en/of de opbrengsten van de rekening waren niet vermeld in de aangiften inkomstenbelasting en/of vermogenbelasting van de heer [X] tot en met 2008. ”

2.10.

Met dagtekening 15 december 2010 is de eerste serie (navorderings)aanslagen en beschikkingen vastgesteld, overeenkomstig de hiervoor genoemde kennisgeving van 8 oktober 2010 en mededeling van 26 november 2010. Eiser heeft bij brief van 7 december 2010 bezwaar gemaakt tegen de eerste serie (navorderings)aanslagen en beschikkingen.

2.11.

Bij brief van 16 december 2010 bevestigt verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift met betrekking tot de eerste serie (navorderings)aanslagen en verzoekt verweerder eiser om aanvullende informatie om de (onderhavige) navorderingsaanslagen vb 2000 en ib/pvv 1999 tot en met 2003, en de (onderhavige) aanslagen ib/pvv 2007 en 2008 (en navolgende jaren) te kunnen vaststellen. Gemachtigde heeft hierop gereageerd bij brieven van 19 en 21 januari 2011 en heeft daarbij een schriftelijke verklaring overgelegd van eiser van 17 januari 2011. Bij brief aan eiser van 10 februari 2011 stelt verweerder vast dat hij de in zijn brief van 16 december 2010 gevraagde aanvullende informatie met betrekking tot de (onderhavige) navorderingsaanslagen vb 2000 en ib/pvv 1999 tot en met 2003, en de onderhavige aanslagen ib/pvv 2007 en 2008 (en navolgende jaren), slechts ten dele heeft ontvangen, en verzoekt verweerder nogmaals om informatie.

2.12.

In een brief van 23 februari 2011 schrijft de gemachtigde aan verweerder onder meer het volgende:

“(…) Naar de heer [X] mij heeft medegedeeld, heeft hij in deze jaren defacto afstand gedaan van de [F] rekening en de gelden overgedragen aan de heer[J], wonende in [K], voor het geval deze gelden nodig waren voor zijn hierbovenbedoelde bedrijven. Voor de heer [X] was dat in zijn optiek de enige mogelijkheid om deze gelden aan te wenden wanneer dat nodig was voor zijn bedrijven.

Eén en ander is vastgelegd in een notitie van februari, dan wel maart 2005. De heer [J] denkt dat hij deze notitie nog kan vinden. Hij heeft toegezegd dat na te gaan en ons de notitie indien hij deze nog heeft te doen toekomen.

Door bovenbedoelde persoon zijn als gevolg daarvan de volgende bedragen ontvangen (zie ook de verklaring van zijn bank):

In 2005 $ 250.000,-

In 2006 $ 425.000,-

In 2007 --

In 2008 $ 500.000,-

In de betreffende jaren ging er van de rekening af:

In 2005 € 248.492,-

In 2006 € 354.115,-

In 2007 € 48.527,-

In 2008 € 540.912,-

In totaal € 1.192.046,-

In 2005 ging er dus naar bovenbedoelde relatie in Euro’s € 1.050.000,- (…)

Onder auspiciën van de heer [J] en onder dekking van deze gelden zijn aan bovenbedoelde bedrijven van cliënt in totaal voor € 2.300.000,- aan leningen verstrekt (…)”

2.13.

Bij emailbericht van 6 april 2011 bericht de gemachtigde van eiser aan verweerder onder meer dat hij de ontbrekende notitie inzake de tussen de heer[J] en eiser gemaakte afspraken toestuurt. Bijgesloten is een handgeschreven notitie met de volgende tekst:

“(…) Datum: 10 juli 2005

Gesproken met: (…)

Betreft: afspraak [X]Voor als er een boom oversteekt.

We hebben afgesproken dat aan jou wordt overgedragen: alle buitenlandse “familietegoeden” ter grote van ongeveer 1 miljoen Euro.

Jij zult, wanneer gewenst, de [L] financieren tot een maximum van 2 miljoen Euro.

De kosten van deze financiering zijn 5% IRR zoals in[M] gebruikelijk is.

Deze afspraak geldt ook voor onze erfgenamen.

[K] (…)”

2.14.

Bij brief van 23 juni 2011 stuurt verweerder het (op verzoek van eiser aangepaste) hoorverslag aan eiser dat ziet op het bezwaar tegen de eerste serie (navorderings)aanslagen. Bij de brief is voorts een verklaring gevoegd, waarbij eiser is verzocht die te ondertekenen. In de brief staat – voor zover hier van belang – het volgende:

“In ons telefoongesprek van 19 mei 2011 hebben we vastgesteld dat de Belastingdienst niet is overtuigd dat de heer [X] alle informatie betrekking hebbend op de [F] heeft verstrekt. Voorts hebben we vastgesteld dat dat een lastige positie is voor beide partijen. Ik heb daarop voorgesteld dat in het geval de heer [X] een verklaring zou ondertekenen waarin, kort weergegeven, is vermeld dat hij alle informatie met betrekking tot de [F] heeft verstrekt, de Belastingdienst dit punt verder zal laten rusten. U heeft aangegeven positief tegenover deze praktische oplossing te staan. Als bijlage heb ik gevoegd een verklaring die hieraan voldoet. Ik verzoek u dan ook deze verklaring door de heer [X] te laten ondertekenen.

Ik heb aangegeven uit praktische overwegingen een compromis willen sluiten over de hoogte van het vermogen in de [F] over de jaren 1998 tot en met 2009. Als uitgangspunt voor de Belastingdienst geldt dat de verminderingen van het vermogen in de [F] in het kader van een veronderstelde uitgeoefende borgstelling niet in aanmerking genomen kunnen worden, nu deze verminderingen niet kunnen zijn opgeroepen op basis van borgstelling zoals is opgenomen in de overeenkomst van geldlening van 25 oktober 2007. Graag verneem ik van u of een compromissoire oplossing mogelijk is.”

2.15.

Eiser heeft vervolgens op 28 juni 2011 de genoemde verklaring ondertekend.

Op 18 augustus 2011 geeft eiser aan geen compromissoire oplossing te willen.

2.16.

De kennisgeving voor het opleggen van de onderhavige (navorderings)aanslagen en boetes is verzonden op 15 september 2011. Eiser heeft daarop gereageerd bij brief van 20 september 2011. Verweerder heeft op 27 september 2011 een mededeling gestuurd dat zal worden overgegaan tot het opleggen van de onderhavige (navorderings)aanslagen en dat de reactie van eiser op genoemde kennisgeving hem niet op andere gedachten heeft gebracht.

Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 28 september 2011.

2.17.

De onderhavige (navorderings)aanslagen en bijbehorende beschikkingen zijn met dagtekening 31 oktober 2011 opgelegd. De (navorderings)aanslagen berusten op de door eiser op 2 december 2010 verstrekte gegevens en verzoeken om (ambtshalve) vermindering van 1 juli 2010 met betrekking tot de aanslagen ib/pvv 2003 en 2007. Met betrekking tot de aanslagen ib/pvv 2007 en 2008 is het door eiser opgegeven vermogen in box III vermeerderd met aan de Stiftung onttrokken bedragen in 2005 (€ 249.975), 2006 (€ 424.975) en 2008 (€ 499.887) en is conform een verzoek van eiser van 13 april 2011 in box I rekening gehouden met kosten en opbrengsten van de renteswap ten bedrage van € 2.056 (kosten 2007) en € 3.308 (opbrengst 2008).

2.18.

Bij uitspraken op bezwaar van 31 oktober 2011 is de eerste serie (navorderings)aanslagen overeenkomstig de door eiser aangeleverde gegevens van 2 december 2010 verminderd. Daarbij overweegt verweerder onder meer: “(…) er geen reden is te twijfelen aan dit overzicht voor het onderhavige jaar (…)”. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank Haarlem heeft de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard bij uitspraak van 14 september 2012, zaaknummers AWB 11/6548 tot en met 11/6550 en 11/6624. Eiser is hiertegen in hoger beroep gegaan. Ter zitting is gebleken dat dit hoger beroep nog aanhangig is bij het Gerechtshof te Amsterdam.

2.19.

De [F] is op 9 juli 2009 ontbonden.

2.20.

Tijdens het hoorgesprek in de bezwaarfase betreffende de eerste serie (navorderings)aanslagen, is van de zijde van eiser het volgende opgemerkt:

“In 2005 verkeerde de ondernemingen van belanghebbende in “zwaar weer”. Hij zocht naar mogelijkheden om met het geld van de Stiftung de problemen in de ondernemingen op de lossen zonder de Belastingdienst te hoeven informeren. Daartoe heeft hij, volgens zijn woorden, in 2005 afscheid genomen van het vermogen in de Stiftung. Dit geld is overgedragen aan een goede vriend, de heer[J], woonachtig in [K],[M].”

2.21.

Eiser heeft in aanvulling op de beroepschriften betreffende de aanslagen ib/pvv 2007 en 2008 bij brief van 6 mei 2013 een vaststellingsovereenkomst tussen eiser (partij A) en de heer[J] (partij B) met dagtekening 19 april 2013 overgelegd. De vaststellingsovereenkomst luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

“Partijen verklaren dat de volgende feiten zich hebben voorgedaan en als zodanig tussen partijen gelden:

(…)

- Het vermogen van de [F] bedroeg op 31 december 2004 € 1.101.756.

- Partij A heeft nimmer aanspraak willen maken op (een) uitkering(en) uit het vermogen van de [F]. Derhalve heeft partij A besloten om afstand te doen van zijn aanspraak/gerechtigdheid tot het vermogen van de [F]. Echter, gezien het feit dat de bedrijven (lees: “de[L]”) van partij A mogelijkerwijs behoefte zouden hebben aan financiering in de toekomst, heeft partij A gezocht naar een mogelijkheid om afstand te doen van zijn aanspraak/gerechtigdheid tot het vermogen van de [F], maar deze toch op enigerlei wijze aan te kunnen wenden voor de financiering van zijn bedrijven indien daar behoefte toe zou bestaan. Derhalve is bij partij A het voornemen ontstaan om afstand te doen van de voornoemde aanspraak ten behoeve van een derde, onder de voorwaarde dat deze derde de bedrijven van partij A zou gaan financieren indien hier behoefte toe zou bestaan. Het voorgaande betreft in feite een betaalde borgstellingsprovisie/vergoeding.

- Partijen zijn begin 2005 overeengekomen dat partij A alle tegoeden van de [F] ter beschikking zal stellen aan partij B als borgstellingsprovisie/vergoeding voor het geval de bedrijven van partij A behoefte hebben aan financiering.

- Partijen zijn overeengekomen dat de bovenstaande afspraken tevens zullen gelden ten aanzien van hun erfgenamen.

- Partijen hebben de bovenstaande afspraken op 10 juli 2005 geformaliseerd in een schriftelijke notitie. (…)

- Op 22 december 2005 is $ 250.000 oftewel €200.000 van het vermogen van de [F] overgegaan naar partij B.

- Op 12 april 2006 is $ 425.000 oftewel € 350.000 van het vermogen van de [F] overgegaan naar partij B.

- Op 29 april 2008 is € 500.000 van het vermogen van de [F] overgegaan naar partij B (…)

- Op 28 februari 2011 heeft [N], de bank van partij B, een overzicht verstrekt waaruit blijkt dat de bovenstaande bedragen zijn overgemaakt op de rekening van partij B. (…)

- Per saldo is in de jaren 2005 tot en met 2008 ongeveer € 1.050.000 van het vermogen van de [F] overgegaan naar partij B als zekerheid voor het geval de bedrijven van partij A behoefte zouden hebben aan financiering.

- Onder auspiciën van partij B en onder dekking van de voornoemde gelden zijn aan de bedrijven van partij A in totaal voor € 2.300.000 aan leningen verstrekt.”

2.22.1.

In verband met de herfinanciering van leningen bij de [O] heeft eiser eind 2006 onderhandelingen gestart met de[Q]-bank, hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in de volgende overeenkomsten met de[Q]-bank:

• 9 mei 2007 een Interest Rate Swap waarbij tot een vast bedrag van € 7.000.000 de rente wordt gefixeerd op 4,460% met een looptijd van 10 jaar (ingangsdatum 2 juli 2007);

• 11 september 2007 financiering met een hoofdsom van € 7.000.000 tegen éénmaands Euribor met een opslag van 0,9% met een looptijd van 25 jaar en een verplichte aflossing van 1% per jaar;

• 12 september 2007 financiering met een hoofdsom van € 2.000.000 tegen éénmaands Euribor met een opslag van 1% met een looptijd van 25 jaar en een verplichte aflossing van 1% per jaar;

• 24 januari 2008 verhoging van de lening van € 2.000.000 naar € 2.800.000.

Voor beide leningen wordt een recht van eerste en een recht van tweede hypotheek verleend op privé-onroerende zaken van eiser. De leningen zijn deels (44,97%) aangewend ter financiering van privévermogen (box III) en deels (55,03%) ter beschikking gesteld aan vennootschappen van eiser (box I).

2.22.2.

In 2009 ontstond onduidelijkheid over door de bank gehanteerde, verhoogde, opslag op de Euribor-rente. Het bleek dat de bank deze opslag contractueel kon aanpassen aan marktomstandigheden terwijl eiser in de veronderstelling verkeerde dat deze vast was.

2.23.

Eiser schrijft aan[Q] op 5 oktober 2009:

“(…) mijn uitdrukkelijke wens om ruim 2/3 deel van de totale geldlening tegen een vaste rente af te sluiten en het restant op basis van een variabele rente. Ik denk dat dit uitgangspunt ook

duidelijk blijkt uit de gesprekken en de gevoerde correspondentie. We zijn erop uit gekomen

dat een bedrag van € 7.000.000,- zou worden geleend tegen een vaste rente en een bedrag

van € 2.000.000 (later verhoogd met € 800.000) tegen een variabele rente (Euribor + 1 %).

De vaste rente voor het grootste deel van de lening, met vaste rente, zou uitkomen op ±

5,2%.”

en verder:

“Ik moet langzamerhand vaststellen dat er, in strijd met mijn intenties bij het aangaan van de geldleningovereenkomst met vaste rente en in strijd met de door ons gemaakte afspraak, geen sprake is van een vaste rente van 5,36%, gedurende 10 jaar, maar van een rente die kennelijk toch varieert en begrijp ik alle ingewikkelde correspondentie goed – inmiddels zo’n 1,7% is opgelopen. Het moge duidelijk zijn dat die gang van zaken voor mij pertinent niet aanvaardbaar is en in strijd is met de door ons gemaakte afspraken.”

2.24.

Genoemde onduidelijkheid resulteert na onderhandelingen in een vaststellingsovereenkomst van 27 april 2012. Uitkomst hiervan is dat de opslag tot 1 oktober 2017 gefixeerd wordt op 1,15% en dat de swapvoorwaarden in die zin worden gewijzigd dat de swap met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2007 wordt gewijzigd in een swap waarvan de hoofdsom afloopt met een bedrag van € 5.833.33 per maand, synchroon met de 1% aflossing per jaar (= € 70.000). De uit deze omzetting van de swap-overeenkomst voortvloeiende kosten (ad € 121.500) worden door[Q] bank voor haar rekening genomen.

3 Geschil

In geschil is of:

- de (navorderings)aanslagen dienen te worden vernietigd of verminderd wegens onrechtmatige bewijsgaring en schending van het verdedigingsbeginsel;

- de navorderingsaanslagen met voldoende voortvarendheid zijn vastgesteld;

- de aanslagen ib/pvv 2007 en 2008 tot de juiste bedragen zijn opgelegd;

- de boetes terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd;

- eiser recht heeft op vergoeding van (immateriële) schade.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing