Home

Rechtbank Noord-Holland, 28-04-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:4740, AWB 13/5174

Rechtbank Noord-Holland, 28-04-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:4740, AWB 13/5174

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
28 april 2014
Datum publicatie
22 mei 2014
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2014:4740
Zaaknummer
AWB 13/5174
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023]

Inhoudsindicatie

Sopropé. Oorsprong en beroep op bindende inlichtingen betreffende de oorsprong.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 13/5174

Uitspraakdatum: 28 april 2014

Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

gemachtigden: mr. N.J. Helder en mr. C.C. Klaui,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor [P], verweerder.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

Verweerder heeft met dagtekening 23 november 2012 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) opgelegd ten bedrage van € 3.716.341,30 (€ 1.563.914,89 aan antidumpingrechten en € 2.152.426,42 aan compenserende rechten).

1.1.2.

Verweerder heeft met dagtekening 13 december 2012 aan eiseres een utb opgelegd ten bedrage van € 21.737.651,30 (€ 9.147.662,64 aan antidumpingrechten en € 12.589.988,66 aan compenserende rechten).

1.2.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 15 november 2013 beide utb’s gehandhaafd.

1.3.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2014. Namens eiseres zijn daar verschenen de gemachtigden, bijgestaan door[A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. B.C. Brouwer en mr. M.U.B. Willemsen.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

In de thans in geding zijnde jaren was de [C] B.V. (hierna:[C]) gevestigd te [D]. [E] B.V. te [D] was een dochtermaatschappij van[C]. In 2009 is de dochtermaatschappij[F]. (hierna:[F]) opgericht.

2.2.

In november en december 2009 en in januari en maart 2010 heeft eiseres voor importeur[C] aangiften voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van biodiesel. De biodiesel is aangegeven onder GN-code 3824 90 91 en als land van oorsprong is Canada aangegeven.

2.3.

In februari 2010 ontvangt het Europese Anti-Fraude Bureau (hierna: OLAF) informatie van de European Diesel Board dat bij de invoer in het vrije verkeer van biodiesel uit de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS) de compenserende heffing en de antidumpingheffing zouden worden ontdoken. Vermoed wordt dat biodiesel met oorsprong VS valselijk werd aangegeven als biodiesel met oorsprong Canada.

2.4.

De OLAF heeft een onderzoek ingesteld naar de mogelijke ontduiking van antidumpingheffing bij de invoer van biodiesel met oorsprong VS. Het daarvan opgemaakte rapport van 15 oktober 2012 met nummer OF/2012/0986 houdt onder meer in:

“(…)

2. Investigative activities carried out and evidence collected

2.1.

Analysis of the information and the documents obtained

(…)

Based on the information and documentation supplied by the Canadian authorities, it was established that the majority of the biodiesel in question, exported tot the EU (namely the Netherlands), had initially been imported from the US and declared for free circulation in Canada by[C]. The US biodiesel was stored either in storage tanks in [..], which had been leased from the compagny [G] (hereafter: [G]) or in storage tanks in [..], which had been leased from the company [H] (hereafter: [H]).

In addition,[C] had brought some quantities of biodiesel from Canadian companies, mainly from [I] and from [J]. Both companies are known as genuine producers of biodiesel. The biodiesel brought from Canadian suppliers was stored in the same tanks as the biodiesel imported from the US; that is either in [G] or in [H].

(…)

Based on the explanations received by [K] from[C] (Annex 1.6), the description of the goods, and available certificates of properties, it has been established that the biodiesel imported from the US was soy methyl ester and that the biodiesel brought from Canadian suppliers was tallow methyl ester. (…)

Both types of biodiesel, that is the Canadian tallow methyl ester and the US soy methyl ester, were mixed in the [H] and [G] tanks. As a result of this, the average content of Canadian biodiesel in the final mixture was below 30%. (…)

It has been established that in the storage companies, other than the simple mixing of the US and Canadian biodiesel, no processing took place.

(…)”

2.5.

Op 23 november 2012 heeft verweerder eiseres telefonisch en tussen 14:19 en 14:33 uur per fax op de hoogte gesteld van het voornemen de onder 1.1.1 genoemde utb op te leggen. Eiseres heeft tot 16:00 uur die dag te tijd gekregen om haar zienswijze kenbaar te maken. Zij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. De onder 1.1.1 genoemde utb is gedagtekend 23 november 2012 en heeft betrekking op aangiften ten invoer die eiseres vanaf 25 tot en met 27 november 2009 heeft gedaan.

2.6.

Bij brief van 29 november 2012 heeft verweerder eiseres op de hoogte gesteld van het voornemen de hiervoor onder 1.1.2 genoemde utb op te leggen en haar in de gelegenheid gesteld om op uiterlijk 12 december 2012 haar standpunt hierover kenbaar te maken. Op 12 december 2012 heeft de gemachtigde van eiseres per fax aan verweerder laten weten dat de geboden reactietermijn te kort is. De onder 1.1.2 genoemde utb is gedagtekend 13 december 2012 en heeft betrekking op aangiften ten invoer die eiseres vanaf 15 december 2009 tot en met 23 maart 2010 heeft gedaan.

2.7.

Bij de stukken bevindt zich een e-mailbericht van 7 maart 2013 van [L], destijds werkzaam bij[F], dat aan onder anderen de gemachtigden van eiseres is verzonden. Dit bericht houdt in:

“As per our conversation, I wanted to briefly explain what the process was in regards to ‘product blending” in our Canadian Storage Facilities.

[F] purchased product from many US suppliers and Canadian Suppliers whom used many different feed stocks depending on their location, availability and economics.

US suppliers are mainly producers of “SOY based” Biodiesel which have specific characteristics once processed. SME has a very low cetane number and wide range of IV levels (“Typical” result with a range of 120-140 will rarely meet EN14112). “Soy” products do have a lower CFPP (Cold Filter Plugging Point), and is priced accordingly. Sulphur is also very low due to the processing

“TREEME” which is a” plant oil” based Biodiesel and is not processed or seen in the market very often. [F] reasoning for purchasing this “OFF SPEC” product was solely for the purpose of blending down the CFPP (Cold Filter Plugging Point) based on the contractual agreement with [M]. The one problematic scenario with “TREEME” is the extremely high “Sulphur” content. The mentioned product would not be able acceptable in the Biodiesel market as it would not pass ASTM requirements, this is why blending is the only option.

“Fame” is simply a blend of different biodiesel produced from multiple feed stocks to either correct an “OFF SPEC” product, meet contract specifications, or when it makes economic sense.

“TME” is produced from “Tallow Based” products and pertains more to the Canadian Suppliers. “Tallow based” products have many great qualities such as a higher cetane value, lower IV and low sulphur as well. “Tallow Based” products have a higher CLOUD/CFPP(the point where the product will solidify) which is the reason the product is blended off with other feed stock based products.

Prior to the execution of the project, my colleagues and I were educated on the different feed stock based products that were agreed upon by our traders and their counter party. Contracts were in place prior to the movement of any cargo. Under North American standards we were purchasing based on ASTM Standard (with exceptions [N],[O], [Q]) and selling based on EN 14112 Standards.

With the above stated facts in place and aware of our storage capabilities in both locations,[F] would have to calculate the number of cars offloaded to ensure EN14112 specification was met. NO cars were ever unloaded by our terminal unless specific instruction via email, phone conversation and or fax was given. All BOLs / COAs were also required by both terminals prior to arrival and discharge. of any vehicle. If there were any discrepancy between either party, it was addressed or the ralicar,truck or vessel would not offload. Periodically, specific test such as sulphur, CFPP, IV, and water were run by our third party inspector ( [R]) to provide accurate and current specs.”

De rechtbank begrijpt dit bericht aldus dat EN 14214 is bedoeld waar EN 14112 staat.

3 Geschil

In geschil is het antwoord op de vragen of de rechten van verdediging zijn geschonden, of eiseres zich kan beroepen op bindende inlichtingen betreffende de oorsprong (hierna: boi’s), of het mengen van de verschillende soorten biodiesel in Canada voldoende is om Canadese niet-preferentiële oorsprong te verlenen aan het mengsel en zo ja, of ontduiking van de heffingen werd beoogd door eiseres, of de utb’s tot de juiste bedragen zijn opgelegd en of eiseres recht heeft op integrale proceskostenvergoeding en schadevergoeding.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en schadevergoeding

6 Beslissing