Rechtbank Noord-Holland, 10-06-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:5127, AWB-13_1852 tot en met 13_1855
Rechtbank Noord-Holland, 10-06-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:5127, AWB-13_1852 tot en met 13_1855
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 10 juni 2014
- Datum publicatie
- 23 juni 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2014:5127
- Zaaknummer
- AWB-13_1852 tot en met 13_1855
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024]
Inhoudsindicatie
Gelet op de overgelegde afdruk van de microfiche en de ambtsedige verklaringen acht de rechtbank het aannemelijk is dat eiseres en/of haar echtgenoot rekeninghouder was/waren bij KBL. Gelet op het aanzienlijke saldo is aannemelijk dat ook in latere jaren een tegoed van een aanzienlijke omvang aanwezig was op de rekening bij KBL. Eiseres heeft daarom de vereiste aangifte niet gedaan. De vergrijpboetes vervallen omdat verweerder niet kan bewijzen dat eiseres opzettelijk onjuist aangifte heeft gedaan. Geen reden voor een immateriele schadevergoeding.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 13/1852 tot en met 13/1855
Uitspraakdatum: 10 juni 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
[X], te[Z], eiseres,
gemachtigde: mr. drs. S. Bharatsingh,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor[P], hierna verweerder, dan wel inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.1.1. (13/1852) Verweerder heeft met dagtekening 29 augustus 2008 aan eiseres een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) 2005 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.805. Daarnaast heeft hij bij beschikking € 350 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 2.847.
1.1.1.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 7 oktober 2008 bezwaar gemaakt en daarin verzocht om uitstel van de motivering in verband met diverse lopende procedures alsmede verklaard om die reden akkoord te gaan met het aanhouden van de behandeling het bezwaar.
1.1.2.1. (13/1853) Verweerder heeft met dagtekening 29 mei 2009 aan eiseres een aanslag ib/pvv 2006 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.503. Daarnaast heeft hij bij beschikkingen € 121 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 860.
1.1.2.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 2 juli 2009 bezwaar gemaakt en daarin verzocht om uitstel van de motivering in verband met diverse lopende procedures alsmede verklaard om die reden akkoord te gaan met het aanhouden van het bezwaar.
1.1.3.1. (13/1854) Verweerder heeft met dagtekening 23 april 2010 aan eiseres een aanslag ib/pvv 2007 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.015. Daarnaast heeft hij bij beschikking € 119 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 2.913.
1.1.3.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 26 mei 2010 en in zijn brief van 17 juni 2010 verzocht om uitstel van de motivering in verband met diverse lopende procedures alsmede verklaard om die reden akkoord te gaan met het aanhouden van het bezwaar.
1.1.4.1. (13/1855) Verweerder heeft met dagtekening 27 mei 2011 aan eiseres een aanslag ib/pvv 2008 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.846. Daarnaast heeft hij bij beschikking € 290 heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 3.034.
1.1.4.2. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift van 29 juni 2011 bezwaar gemaakt en daarin verzocht om uitstel van de motivering in verband met diverse lopende procedures alsmede verklaard om die reden akkoord te gaan met het aanhouden van het bezwaar.
Op 1 februari 2013 heeft verweerder de gemachtigde verzocht de gronden van het bezwaar toe te sturen. De gemachtigde heeft op 27 februari 2013 de gronden aangevoerd. Verweerder heeft bij uitspraak van 29 maart 2013 de bezwaren voor alle vier jaren afgewezen.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014. De gemachtigde is ter zitting verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. T.V. van der Veen, bijgestaan door een collega. De zaken zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken met betrekking tot de ten aanzien van eiseres en van haar echtgenoot genomen informatiebeschikkingen voor de jaren 2009 en 2010 en de aan hem opgelegde (navorderings)aanslagen.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Eiseres, geboren in [jaartal], is op [datum] gehuwd met [A], geboren in [jaartal]. Eiseres woonde voor het huwelijk samen met [A] (de man).
Tot de stukken behoren:
- afdrukken van microfiches, afkomstig van Kredietbank Luxembourg (KBL) met de vermelding:
"52-[rekening nummer] (...) VUE [A] OU MADAME [X] - [...]
53-[rekening nummer] (...) TER LDO [A] OU MADAME [X] ";
- een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van 21 november 2001 van een medewerker van de Belastingdienst FIOD-ECD met de volgende passages:
“1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor: [A] OU MADAME [X];
2. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt als enige hit naar voren:
Hr. [A], sofinr.[#1], op [datum] gehuwd met[X], sofinr. [#2];
3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux, inclusief sofinummer, met het RDW-bestand komt de volgende hit naar voren:
[A].”
- -
-
een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van 29 oktober 2002 van twee medewerkers van de Belastingdienst FIOD-ECD waarbij deze (onder meer) verklaren dat de man op 10 oktober 2002 (als verdachte en na het tonen van een microfiche) heeft verklaard nooit een bankrekening te hebben gehad bij KBL;
- -
-
een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van 27 februari 2003 van een medewerker van de Belastingdienst waarin onder meer is verklaard dat de raadsman van de man telefonisch had gemeld dat zijn cliënt "inmiddels tot een hoger inzicht was gekomen en dat er blijkbaar door hem wel een rekening in Luxemburg is aangehouden"; dat de raadsman de door de man opgevraagde stukken na ontvangst ter beschikking zou stellen aan de FIOD; en dat deze stukken niet bij de FIOD zijn ontvangen.
Uit het zogenoemde Rekeningenproject is naar voren gekomen dat de genoemde microfiches betrekking hebben op bij KBL aangehouden saldi per eind januari 1994.
Eiseres noch haar echtgenoot heeft in enige aangifte ib/pvv of vb melding gemaakt van enig tegoed bij KBL.
De inspecteur heeft voor diverse jaren brieven verstuurd aan de man en/of zijn gemachtigde en daarbij vragen gesteld met betrekking tot het aanhouden van de rekening bij KBL met nummer [rekening nummer], het verloop van deze rekening en mogelijk andere buitenlandse tegoeden; daarbij heeft inspecteur ook bescheiden opgevraagd. De inspecteur heeft in deze brieven gewezen op de wettelijke verplichting gegevens en inlichtingen te verstrekken en hij heeft gewezen op de gevolgen met betrekking tot de bewijslast bij betwisting van de hoogte van (navorderings)aanslagen. De man noch zijn gemachtigde heeft deze brieven inhoudelijk beantwoord.
Bij het opleggen van de aanslagen aan eiseres heeft de inspecteur de aangegeven inkomsten verhoogd met een geschat bedrag aan niet-aangegeven inkomsten uit vermogen.
Op 27 februari 2013 heeft de gemachtigde verklaard dat eiseres hem te kennen had gegeven geen bankrekening te hebben in het buitenland.
De inspecteur heeft eiseres steeds voor het opleggen van de diverse vergrijpboeten de gronden daarvoor meegedeeld.
3 Geschil
In geschil is of de inspecteur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres en/of haar echtgenoot rekeninghouder was/waren bij KBL.
Eiseres betwist voorts de juistheid van de opgelegde boeten en zij heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in zowel de bezwaar- als de beroepsfase.
De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting de in de motivering van het beroepschrift vermelde gronden genoemd onder de punten III (Art. 47 AWR), V (Bevindingen België) en VI (Zozeer indruist criterium) ingetrokken.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, van de aanslagen en van de beschikkingen.
De inspecteur concludeert tot het vervallen van de boetes en ongegrondverklaring van het beroep voor het overige.