Rechtbank Noord-Holland, 31-01-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:619, AWB-13_3750
Rechtbank Noord-Holland, 31-01-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:619, AWB-13_3750
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 31 januari 2014
- Datum publicatie
- 12 maart 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2014:619
- Zaaknummer
- AWB-13_3750
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023]
Inhoudsindicatie
Dividendbelasting. Eiseres heeft op 5 oktober 2011 aandelen als dividend in natura uitgekeerd. Eén dag later zijn die aandelen beursgenoteerd en worden ze verhandeld. De beurskoers van de dagen volgend op de beursgang is lager dan de waarde volgens het prospectus. Anders dan verweerder bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de slotnoteringen van de aandelen in de dagen volgend op de dividenduitkering belangrijke gegevens vormen ter bepaling van de waarde in het economische verkeer. De in het prospectus vermelde waarde acht de rechtbank minder geschikt om de waarde in het economisch verkeer te benaderen.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/3750
Uitspraakdatum: 31 januari 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
[x]. te [z], eiseres,
gemachtigden: mr. J.J.M. Janssen en mw. mr. M. Kangarani (Loyens & Loeff),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Rotterdam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
Op 4 november 2011 heeft eiseres over oktober 2011 aangifte dividendbelasting gedaan tot een bedrag van € 2.843.223 en zij heeft dit bedrag op aangifte afgedragen.
Aan eiseres is met dagtekening 31 december 2012 een naheffingsaanslag dividendbelasting opgelegd tot een bedrag van € 350.130 (aanslagnummer [aanslagnummer]).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 juli 2013 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2014. Namens eiseres zijn de beide gemachtigden verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. drs. F.A. Israël en J.B.H. Albers.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Eiseres is een in Nederland gevestigde investeringsmaatschappij met (tot medio 2011) onder meer investeringen in Israël. Eiseres heeft een beursnotering bij [notering 1] en de[notering 2].
In juni 2011 heeft eiseres [A bedrijf] opgericht. Vervolgens heeft zij haar aandelen in [B bedrijf]en [C bedrijf] aan [A bedrijf] verkocht.
Op 19 september 2011 heeft eiseres met verwijzing naar een prospectus van 31 augustus 2011, een persbericht uitgebracht met het oog op een beursgang van de aandelen [A bedrijf] op de [notering 2]. In het prospectus vermeldde eiseres een indicatieve openingskoers voor de aandelen [A bedrijf] van Nieuw Israëlische Shekel (NIS) 1,0042 per aandeel.
Daarna zijn de aandelen [A bedrijf] op 5 oktober 2011 door eiseres als dividend in natura uitgekeerd aan haar aandeelhouders en zijn deze aandelen genoteerd bij de [notering 2]. Terzake van deze uitkering was eiseres dividendbelasting verschuldigd en zij heeft deze voor haar rekening genomen.
De openingskoers bij de [notering 2] van de aandelen [A bedrijf] op de eerste handelsdag 6 oktober 2011 was NIS 1,114. De slotkoers op die dag was NIS 0,826 en de gemiddelde slotkoers over de eerste drie dagen was NIS 0,7190.
De Israëlische autoriteiten hebben deze gemiddelde slotkoers, verhoogd met de Nederlandse belasting, bepaald als grondslag ter berekening van de waarde van het dividend.
Eiseres heeft de waarde van de dividenduitkering berekend op basis van deze gemiddelde beurskoers (NIS 0,7190) en op basis van de gemiddelde wisselkoers van de NIS over die drie dagen, uitkomende op een totaalbedrag van € 16.161.943. Zij heeft de dividendbelasting voor eigen rekening genomen.
Verweerder heeft de waarde van de dividenduitkering bij het opleggen van de naheffingsaanslag gebaseerd op een waarde afgeleid uit het prospectus van NIS 0,8056 per aandeel en op de wisselkoers aan het einde van de beursdag op 4 oktober 2011, uitkomend op een totaalbedrag van € 18.146.012.
3 Geschil
In geschil is de in aanmerking te nemen waarde van de aandelen [A bedrijf] op 5 oktober 2011.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de waarde in het economische verkeer bepaald kan worden met gebruikmaking van de koers van de aandelen en de valutakoers van de NIS in de dagen volgend op het uitreiken van de aandelen, hetgeen eiseres verdedigt, dan wel of de waarde in het economische verkeer bepaald moet worden op basis van het prospectus en los van de koersontwikkelingen na 5 oktober 2011, hetgeen verweerder bepleit.
Eiseres is op basis van de gemiddelde beurskoers van de aandelen op 6, 9 en 10 oktober 2011 uitgegaan van een waarde in het economische verkeer van NIS 0,7190 per aandeel en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.
Verweerder stelt dat de waarde in het economische verkeer bepaald dient te worden op grond van de op 5 oktober 2011 beschikbare informatie, te weten de waarde volgens het prospectus en de valutakoers van de NIS op 4 oktober 2011 en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Ter zitting hebben partijen uitdrukkelijk verklaard dat de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd indien verweerder zich op een juist standpunt heeft gesteld en dat de naheffingsaanslag geheel moet vervallen indien de daadwerkelijk na 5 oktober 2011 tot stand gekomen beurskoers van belang is.