Rechtbank Noord-Holland, 02-09-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:8167, AWB-14_336
Rechtbank Noord-Holland, 02-09-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:8167, AWB-14_336
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 2 september 2014
- Datum publicatie
- 17 oktober 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2014:8167
- Zaaknummer
- AWB-14_336
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024]
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Het geschil over de naheffingsaanslag spitst zich toe op de toepassing van de verleggingsregeling op een deel van de omzet en de omvang van de aftrekbare voorbelasting.
Daarnaast is wat betreft de boete in geschil of er sprake is van grove schuld.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: HAA 14/336
(gemachtigde: G. Nahar),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 43.645, alsmede bij beschikking een boete van € 10.911. Bij beschikking is € 5.368 heffingsrente berekend.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 42.230 en de boete verminderd tot € 10.557. De heffingsrente is verminderd tot € 5.194.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2014 te Haarlem.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.W. Visser en drs. B.M. Arentshorst.
Overwegingen
Feiten
Eiser exploiteert in de periode 24 januari 2007 tot en met september 2008 onder de naam ‘[X]’ in de vorm van een eenmansbedrijf een[A]. Het bedrijf is gevestigd op het woonadres van eiser. Eiser heeft personeel in dienst.
Eiser verzorgt de dagelijkse administratie. De gemachtigde maakt de jaarstukken op en verzorgt de aangiften, waaronder de aangiften omzetbelasting.
Verweerder heeft op 25 januari 2012 bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor het jaar 2008. Eiser heeft geen administratie overgelegd.
Eiser heeft aangifte gedaan bij de politie van de diefstal op 6 oktober 2008 uit de woning van de bedrijfsadministratie voor de jaren 2007 en 2008.
De politie Flevoland heeft tijdens een huiszoeking bij eiser op 31 oktober 2011 administratieve bescheiden inzake[A] ‘[X]’ over het jaar 2008 in beslag genomen.
De gemachtigde heeft in een brief verklaard dat hij door een computercrash niet meer over de gegevens van eiser beschikt. Later heeft de gemachtigde verklaard dat hij de gegevens heeft teruggevonden in een back-up.
Verweerder heeft de naheffingsaanslag als volgt vastgesteld:
Netto-omzet volgens de aangifte inkomstenbelasting: € 374.819
Omzetbelasting over deze omzet: € 71.215
Aangegeven: € 44.648 -
Nageheven: € 26.567
Correctie afgetrokken voorbelasting: € 17.078 +
Totaal nageheven: € 43.645
Verweerder heeft een boete opgelegd van 25% wegens grove schuld.
In de bezwaarfase is een overzicht opgesteld van de inkoopfacturen. Een kopie van dit overzicht behoort tot de gedingstukken. In het overzicht staan onder andere drie facturen van [B], alle gedateerd 7 januari 2008.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder een bedrag van € 1.415 als aftrekbare voorbelasting in aanmerking genomen en de naheffingsaanslag, de boete en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een rapport van 8 april 2008 van een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor het tijdvak 1 februari 2007 tot en met 31 december 2007. Naar aanleiding van het onderzoek is een naheffingsaanslag omzetbelasting voor voornoemd tijdvak opgelegd van € 59.470. Gecorrigeerd is een aftrek van € 61.148 van voorbelasting op inkoopfacturen afkomstig van [B], omdat een aantal gegevens op de facturen ontbreekt (namelijk de btw-identificatienummers van [B] en eiser) en de verleggingsregeling ten onrechte niet is toegepast.
Geschil 1. In geschil is of de naheffingsaanslag, de boete en de beschikking heffingsrente terecht zijn opgelegd. Het geschil over de naheffingsaanslag spitst zich toe op de toepassing van de verleggingsregeling op een deel van de omzet en de omvang van de aftrekbare voorbelasting.
Eiser stelt zich op het standpunt dat op een deel van de omzet, € 66.234, de verleggingsregeling moet worden toegepast. Het betreft de facturen aan[C] B.V. Bovendien bestaat een recht op aftrek van een bedrag van € 16.708 (inclusief de al in aftrek toegelaten € 1.415) aan voorbelasting. De Belastingdienst beschikt over alle gegevens via de politie Flevoland. De gegevens staan nog op de harde schijf van de computer van de gemachtigde. Deze komen overeen met de eerder ingediende jaarstukken. Er bestaat niet zo veel verschil tussen de digitale bestanden van de gemachtigde en de papieren bescheiden van de Belastingdienst. Eiser heeft inkoopfacturen die een aftrek van € 16.708 onderbouwen. De boete en de heffingsrente dienen op nihil te worden gesteld.
Verweerder stelt vast dat de hoogte van de omzet in 2008 niet in geschil is. Aangezien eiser geen administratie heeft overgelegd, is niet vast te stellen of eiser de verleggingsregeling heeft toegepast dan wel omzetbelasting in rekening heeft gebracht. Het is mogelijk dat eiser omzetbelasting in rekening heeft gebracht, die de afnemer in aftrek heeft gebracht. Daarbij komt dat eiser niet heeft meegewerkt. De afnemer die eiser noemt, [C] B.V.’, is na veel speurwerk onvindbaar gebleken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verleggingsregeling op (een deel van) de omzet van toepassing is en dat deze daadwerkelijk is toegepast. Eiser heeft geen facturen overgelegd met een totaalbedrag aan aftrekbare voorbelasting van € 16.708. Een deel van de facturen, namelijk die van [B], is geweigerd omdat daarop de verleggingsregeling had moeten worden toegepast. Een aantal facturen is tijdens de bezwaarfase geaccepteerd. Het is aan grove schuld van eiser te wijten dat de verleggingsregeling niet goed is toegepast op de uitgaande facturen en dat hij inkoopfacturen heeft geaccepteerd waarop ten onrechte niet de verleggingsregeling is toegepast. Eiser heeft voorts zonder facturen voorbelasting geclaimd. Van een ondernemer in deze branche mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de wettelijke bepalingen. De beweerde diefstal is dubieus. De boete van 25% is passend en geboden. De heffingsrente is juist berekend.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat een bedrag van € 459,04 alsnog in aftrek kan worden gebracht, zijnde de omzetbelasting die op de drie facturen van de gemachtigde aan eiser in rekening is gebracht. Voorts is tussen partijen niet langer in geschil dat eiser omzetbelasting verschuldigd is wegens het privégebruik van twee auto’s, zijnde de [D] en de[E], in plaats van vier auto’s. De rechtbank zal hierna beoordelen of en op welke wijze de laatstbedoelde correctie in aanmerking moet worden genomen, hoewel het privégebruik auto niet is beoordeeld tijdens het boekenonderzoek en in de naheffingsaanslag hiervoor niet is gecorrigeerd.
Beoordeling van het geschil
De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de omzet van eiser niet in geschil is. Uitsluitend is in geschil of op een gedeelte van de omzet, € 66.234, de verleggingsregeling van toepassing is. Eiser heeft zijn bevestigende standpunt niet onderbouwd. Eiser heeft, hoewel verweerder hem hierom meermaals heeft verzocht, geen kopieën van facturen aan[C] B.V. laten zien waaruit blijkt dat geen omzetbelasting in rekening is gebracht en wel de verleggingsregeling is toegepast. In aanmerking genomen dat verweerder heeft opgemerkt dat hij[C] B.V. niet heeft kunnen vinden, is van belang dat eiser deze kopieën wel laat zien om ieder gevaar van verlies van belastinginkomsten uit te schakelen. Hierbij heeft de rechtbank in de overweging betrokken dat eiser over het grootste deel van zijn omzet wel omzetbelasting in rekening heeft gebracht. Dat over een deel van de omzet geen omzetbelasting in rekening zou zijn gebracht, vraagt meer overtuigend bewijs dan de verklaringen die eiser en zijn gemachtigde hierover ter zitting hebben afgelegd. Verweerder heeft de omzetbelasting terecht nageheven.
Eiser maakt aanspraak op aftrek van € 16.708 aan voorbelasting. Het is aan eiser om deze aanspraak te onderbouwen. De rechtbank stelt aan de hand van de beschikbare gegevens over de diensten die eiser heeft verleend aan [B] vast dat op deze diensten de verleggingsregeling van toepassing was. Eiser had geen facturen mogen accepteren met daarop vermeld een bedrag aan omzetbelasting. Omzetbelasting die in strijd met de wettelijke bepalingen in rekening is gebracht, komt niet voor aftrek in aanmerking. Verweerder heeft deze voorbelasting terecht nageheven. De gemachtigde heeft ter zitting aangevoerd dat de niet-aftrekbare voorbelasting als extra kostenpost voor de inkomstenbelasting dient te worden geaccepteerd. Omdat de onderhavige procedure niet over de inkomstenbelasting gaat, kan de rechtbank zich in de onderhavige uitspraak niet over dit punt uitlaten. Eiser zal dit punt met de bevoegde inspecteur kunnen bespreken of het kunnen inbrengen in de lopende procedure over de aanslag inkomstenbelasting voor 2008.
Aangezien de[E] alsnog tot het ondernemingsvermogen van eiser moet worden gerekend, is de omzetbelasting op de factuur van [F] (€ 3.033,61) aftrekbaar. De rechtbank zal hierna, onder punt 4, beoordelen welke gevolgen het tijdelijke privégebruik en de overgang van de[E] naar het privévermogen dienen te hebben.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat eiser slechts omzetbelasting is verschuldigd over het privégebruik van de [D] (kenteken[#]) en de[E] (kenteken [##]). Eiser heeft aangifte omzetbelasting gedaan voor de tijdvakken januari tot en met augustus 2008. Het privégebruik auto is wel in de na aanvang van het boekenonderzoek door de gemachtigde opgestelde jaaraangifte 2008 opgenomen, maar niet in de naheffingsaanslag opgenomen. De rechtbank ziet, in aanmerking nemende dat kennelijk uitsluitend voor de[E] voorbelasting wordt geclaimd (de rechtbank verwijst naar bijlage 7 bij het verweerschrift), aanleiding om uitsluitend de[E] in de procedure te betrekken. Dit betekent dat twee aspecten dienen te worden beoordeeld: ten eerste het privégebruik en ten tweede de overbrenging naar privé van deze auto. In de later opgestelde jaaraangifte 2008 is de correctie voor het privégebruik van de[E] berekend op € 358. De rechtbank zal de gemachtigde in deze berekening volgen. De rechtbank zal de omzetbelasting die is verschuldigd wegens het overbrengen van de[E] naar privé vaststellen op het verschil tussen de in aftrek toegelaten voorbelasting en de correctie privégebruik auto. Dit heeft weliswaar tot gevolg dat de bij de aanschaf aftrekbare voorbelasting volledig wordt gecorrigeerd, maar leidt onder de omstandigheden tot een redelijk resultaat. De voorbelasting op de aanwezige facturen voor het gebruik van de[E] heeft verweerder in de bezwaarfase in aftrek toegelaten. Per saldo heeft eiser aftrek genoten van de voorbelasting op de kosten voor het gebruik van de[E]. Het totaal voor de[E] te corrigeren bedrag is € 3.033.
Gelet op hetgeen de rechtbank onder punten 1 tot en met 4 onder het kopje ‘Beoordeling van het geschil’ heeft overwogen, dient de naheffingsaanslag als volgt te worden verminderd:
Naheffingsaanslag: € 43.645,00
Correctie[E]: € 3.033,00 +
Voorbelasting bezwaarfase: € 1.415,00
Aanvullend (€ 459,04 + 3.033,61): € 3.492,65
Totaal voorbelasting: € 4.907,65 -
Naheffingsaanslag: € 41.770,35
De rechtbank zal de uitkomst naar beneden afronden op de hele euro.
Verweerder heeft aan eiser een boete opgelegd van 25% omdat het aan de grove schuld van eiser zou zijn te wijten dat te weinig omzetbelasting op aangifte is voldaan. Voor wat betreft de correctie naar aanleiding van de twijfel of eiser de verleggingsregeling correct heeft toegepast op de facturen aan[C] B.V., is de rechtbank van oordeel dat verweerder, op wie de bewijslast rust, niet heeft aangetoond dat eiser in dit opzicht grove schuld kan worden verweten. Hoewel de rechtbank de verklaringen van eiser en de gemachtigde ter zitting over de wijze waarop de facturen zijn uitgereikt en in de aangiften verwerkt niet toereikend acht als bewijs dat het gevaar van verlies van belastinginkomsten voldoende is uitgeschakeld, is hiermee wel voldoende twijfel ontstaan over het standpunt van verweerder dat eiser ernstig nalatig of laakbaar slordig is geweest bij het uitreiken van de facturen en het vervolgens instrueren van de gemachtigde bij het opstellen van de aangiften. De onzekerheid die later is ontstaan doordat kopieën van de desbetreffende facturen niet meer konden worden getoond, kan in het kader van de beoordeling van de vergrijpboete niet in het nadeel van eiser werken. Voor wat betreft de aftrek van de voorbelasting op de inkoopfacturen van [B] stelt de rechtbank voorop dat de inhoud van het controlerapport voor het jaar 2007 geen bewijs oplevert voor de grove schuld van eiser. De voorbelasting is aan eiser in rekening gebracht in januari 2008 en, althans zo ligt in de rede, in de eind februari 2008 ingediende aangifte voor het tijdvak januari 2008 in aftrek gebracht. Eiser kon toen niet op de hoogte zijn van de inhoud van het rapport. Verweerder heeft niet aangetoond dat er andere feiten en omstandigheden zijn om tot het oordeel te komen dat eiser grove schuld te verwijten is. Dat eiser kennelijk niet op de hoogte was van de verleggingsregeling, levert onder de gegeven omstandigheden geen grove schuld op. Eiser paste immers op het grootste deel van zijn omzet zelf omzetbelasting toe en heeft ter zitting verklaard dat hij op verzoek van[C] B.V. in 2008 de verleggingsregeling is gaan toepassen. Eiser was bovendien een startende ondernemer en de gemachtigde heeft hem niet op de hoogte gesteld van de geldende regels. Het is weliswaar niet verstandig en zelfs lichtzinnig om je als ondernemer niet in de toepasselijke regelgeving te verdiepen, maar dit is gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden niet als grove schuld aan te merken. De boete kan om de voornoemde redenen niet in stand blijven. De rechtbank zal de boete vernietigen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de wettelijke regeling voor de berekening van de heffingsrente. Het bedrag van de heffingsrente dient wel te worden aangepast aan de vermindering van de naheffingsaanslag.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 41.770 en bepaalt dat het bedrag van de heffingsrente dienovereenkomstig wordt verlaagd;
- vernietigt de boetebeschikking;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. M.C.A. Onderwater, leden, in aanwezigheid van mr. S.A. Carter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: