Rechtbank Noord-Holland, 15-09-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:8673, 13-4328
Rechtbank Noord-Holland, 15-09-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:8673, 13-4328
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 15 september 2014
- Datum publicatie
- 2 oktober 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2014:8673
- Zaaknummer
- 13-4328
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024]
Inhoudsindicatie
Eiser had als bestuurder van de BV de opzet om geen omzetbelasting aan te geven. In de psychische omstandigheden van eiser zit de rechtbank onvoldoende redenen om aan te nemen dat hij zich in het geheel van zijn zakelijke activiteiten als bestuurder niet bewust is geweest van het gevolg van het ontbreken van een juiste opgave aan BDO, dan wel de Belastingdienst. Hij heeft geen rechtsgeldige melding betalingsonmacht gedaan en is derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor de verschuldigde omzetbelasting.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 13/4328
Uitspraak van de meervoudige kamer van 15 september 2014 in het geding tussen
[X] te [Z], eiser,
en
de ontvanger van de Belastingdienst, kantoor [P], verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft eiser op 17 mei 2013 bij beschikking op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 aansprakelijk gesteld voor de betaling van door [A] BV over de jaren 2008 tot en met 2010 nageheven omzetbelasting en de in rekening gebrachte heffingsrente en wel tot een totaalbedrag van € 663.178.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 september 2013 het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd tot enkel het bedrag van de verschuldigde omzetbelasting ad € 612.077.
Mr.[B] ([C] Advocaten) heeft daartegen op 17 oktober 2013 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
[B] heeft op 6 augustus 2014 nadere stukken ingediend en op 11 augustus 2014 heeft zij bericht dat zij niet langer als gemachtigde van eiser en [A] BV optreedt. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2014. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen R. Denekamp. Ter zitting heeft de rechtbank ook de zaken van eiser met kenmerk 13/2231 (inkomstenbelasting 2007) en 13/2343 (omzetbelasting 2007) aan de orde gesteld. Het proces-verbaal van de zitting is bijgevoegd.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
Eiser is in 2005 gescheiden van zijn toenmalige echtgenote. Tot de stukken behoren twee verslagen van psychiaters in het kader van beoordeling van arbeids-(on)geschiktheid met een beschrijving van psychische klachten van eiser (een verslag uit 2007 en een verslag uit 2011).
Eiser was bestuurder van [D] BV die zich bezig hield met aan- en verkoop en bewerking van kunststof verpakkingsmateriaal. Deze vennootschap is op 4 september 2006 failliet verklaard. Het faillissement is op 10 februari 2011 opgeheven bij gebrek aan baten. Eiser heeft aan de curator € 50.000 betaald voor de afkoop van bestuurdersaansprakelijkheid.
Bij de oprichting op 22 december 2003 is eiser (enige) bestuurder geworden van de besloten vennootschap [A] BV. [A] hield zich vanaf 1 oktober 2008 bezig met de groothandel in verpakkingsfolie. De verpakkingsfolie verwierf [A] BV voornamelijk van buiten de Europese Unie. Tot de stukken behoren facturen waaruit blijkt dat [A] BV verpakkingsfolie leverde aan Nederlandse bedrijven en op de facturen omzetbelasting in rekening bracht.
Op 19 december 2006 hebben eiser en zijn huidige partner [E] opdracht gegeven voor het oprichten van een AG in Zwitserland met als voorkeursnaam[F]. In het stuk gaven zij aan dat zij vanaf twee bankrekeningen in Zwitserland geld zouden storten op de rekening van de op te richten rechtspersoon en dat rekeningen worden verzonden aan[F] ter betaling op de privérekening.
Op 24 januari 2007 is[F] AG ([F]) opgericht. [A] BV deed in de jaren 2008-2010 betalingen aan [F]. [F] deed vanaf een viertal Zwitserse rekeningen betalingen voor privé-uitgaven van eiser.
[A] BV was vanaf 1 oktober 2009 bij de Belastingdienst als belastingplichtige opgenomen voor de omzetbelasting. [A] BV heeft voor de eerdere tijdvakken niet verzocht om een uitnodiging voor het doen van aangifte. Voor de periode daarna heeft zij steeds nihilaangifte gedaan.
Tot de stukken behoort mailverkeer van eiser aan een medewerkster van BDO waarbij eiser op vragen van BDO aangaf dat de vier kwartaalaangiftes uit 2010 voor de omzetbelasting van [A] BV op nihil gezet moesten worden. In het mailverkeer vermeldde eiser wel de door hem persoonlijk over de kwartalen te betalen omzetbelasting.
Eiser is bij de oprichting op 21 september 2011 voorzitter geworden van het bestuur van [G] te [H].
Medio 2011 heeft de Belastingdienst contact opgenomen met [A] BV om gegevens te verkrijgen over de fiscale verwerking van de invoer en is een boekenonderzoek aangekondigd.
Op 17 oktober 2011 hebben vertegenwoordigers van eiser en een medewerker van de Belastingdienst de gang van zaken rond [A] BV besproken.
Op 9 april 2013 heeft de Belastingdienst rapport uitgebracht van het onderzoek naar de voldoening van omzetbelasting over de jaren 2008 tot en met 2011. Als uitvloeisel van dat onderzoek heeft de inspecteur op 25 april 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 oktober 2008 tot en met 31 december 2010 tot een bedrag van € 612.077 en daarbij heeft hij € 51.101 aan heffingsrente in rekening gebracht; de inspecteur heeft geen boete opgelegd. Bij ambtshalve vermindering van 27 september 2013 heeft de inspecteur het bedrag van de heffingsrente verminderd met € 21.423.
In een brief van 8 mei 2013, binnengekomen op 13 mei 2013, heeft mr.[I] namens [A] BV een melding betalingsonmacht gedaan voor (onder meer) de betaling van de naheffingsaanslag omzetbelasting met als reden liquiditeitsproblemen. Verweerder heeft deze melding als niet-rechtsgeldig aangemerkt.
Op 19 juli 2013 heeft de Belastingdienst rapport uitgebracht van een onderzoek ingesteld voor de heffing van de vennootschapsbelasting van de fiscale eenheid bestaande uit [J] BV, [A] BV en [D] BV. Het rapport maakt melding van:
- betalingen door [A] BV naar Zwitserse bankrekeningen tot een totaalbedrag van € 345.500 in de jaren 2009 tot en met 2011;
- betalingen door[F] AG tot een totaal bedrag van € 325.792 voor boetes, leasekosten voor een privéauto, advocaat- en adviseurskosten en kosten zeiljacht etc.;
- privé-opnamen uit [A] BV in de jaren 2009, 2010 en 2011 tot een totaalbedrag van € 634.157.
Tot de stukken behoort een antwoord van Zwitserse autoriteiten op een rechtshulpverzoek met betrekking tot (onder meer) de gerechtigdheid van eiser tot een viertal rekeningen bij Zwitserse banken. Bij deze inlichtingen zijn “Kontoauszüge” en andere documenten gevoegd.
De Belastingdienst/FIOD-ECD heeft strafrechtelijk onderzoek gedaan naar de gang van zaken en eiser is voor zijn rol daarin vervolgd. De rechtbank Noord-Holland (meervoudige strafkamer) heeft eiser op 30 juli 2014 veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een geldboete van € 216.000 voor het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting over de vier kwartalen van 2010. Met betrekking tot de opzet heeft de rechtbank het volgende overwogen:
Van ontbreken van opzet vanwege een geestelijke stoornis is slechts sprake als bij de dader ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen ontbreekt (HR 9 december 2008, NJ 2009, 157). Noch uit het dossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat daar bij de verdachte sprake van was. Dit klemt temeer, nu verdachte in zijn e-mails aan BDO waarin hij telkens opdracht gaf tot het doen van de aangiften omzetbelasting in 2010 wél de juiste gegevens voor zijn eenmanszaak wist te verstrekken. Dit bevestigt dat verdachte zich, ook gezien de eerdere e-mail van BDO aan hem van 25 november 2009, bewust was van de aangifteplicht die geldt voor BTW-belaste omzet en fysiek en geestelijk in staat was om een boekhouding bij te houden, facturen over te leggen en op het kantoor van BDO langs te brengen.
3 Geschil
Eiser concludeerde tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling. Subsidiair concludeerde hij tot beperking van de aansprakelijkstelling tot enkel de verschuldigde omzetbelasting.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.