Rechtbank Noord-Holland, 04-12-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:11203, HAA 15/2377
Rechtbank Noord-Holland, 04-12-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:11203, HAA 15/2377
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 4 december 2015
- Datum publicatie
- 18 december 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2015:11203
- Zaaknummer
- HAA 15/2377
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024]
Inhoudsindicatie
De rechtbank verbindt geen gevolgen aan de term ‘invorderen’ en artikel 3.1, vierde lid, van de Wro en legt deze uit alsof deze bepaling ziet op een geschil inzake de heffing van leges. De rechtbank veronderstelt dat de wetgever met het gebruik van de term ‘invorderen’ niet heeft bedoeld om de belastingplichtige de mogelijkheid te ontnemen om een geschil over de uitlegging van bedoelde bepaling aan de belastingrechter voor te leggen. Het zou uitermate onbevredigend zijn en een aantasting betekenen van de rechtsbescherming van de belastingplichtige, indien hij een dergelijke kwestie in een invorderingsgeschil zou moeten voorleggen aan de burgerlijke rechter.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: HAA 15/2377
en
(gemachtigden: A.A.M. Weel en J.A.W. Berkenveld).
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking van 31 december 2014 aan eiser een aanslag leges opgelegd voor het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning ten bedrage van € 10.943,70.
Bij uitspraak op bezwaar van 17 april 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en daarbij de aanslag verlaagd tot € 6.256,01.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2015. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens verweerder is bovendien verschenen M. Ploeg.
Overwegingen
1. Eiser heeft een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning.
2. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder eiser een aanslag leges opgelegd ten bedrage van € 10.943,70. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag verlaagd tot een bedrag van € 6.256,01.
3. In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd, welke vraag eiser ontkennend en verweerder bevestigend beantwoordt.
4. Eiser stelt daartoe het volgende. De aanvraag van de omgevingsvergunning heeft betrekking op een perceel waarvan het bestemmingsplan ouder is dan tien jaar. Verweerder heeft bij de uitspraak op bezwaar de leges voor de bouwactiviteiten verlaagd met 10%. Echter, gelet op artikel 3.1, vierde lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: Wro) mogen in het geheel geen leges worden geheven.
5. Verweerder voert het volgende aan. Voor de diensten die geen verband houden met het bestemmingsplan kunnen leges worden geheven. Dit betreft bijvoorbeeld de leges voor welstand, de beoordeling van aanvullende gegevens en bodemrapporten. Voor de diensten op grond van artikel 2.12, eerste lid, a.3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en de verklaring van geen bedenking kunnen geen leges worden ingevorderd. Voor de leges voor de bouwactiviteit wordt een bedrag van 10% gecorrigeerd. Van de werkzaamheden die worden verricht voor een bouwactiviteit wordt een aandeel van 10% aangehouden voor de reguliere toetsing aan het bestemmingsplan.
6. De volgende regelgeving is van belang.
Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Ingevolge artikel 2, onder a, van de Legesverordening Uitgeest 2013 (hierna: de verordening) worden onder naam “leges” rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Ingevolge artikel 3 van de verordening is belastingplichtig de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de verordening worden de leges geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel (hierna: de tarieventabel).
In titel 2 (Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning), Hoofdstuk 3 (Omgevingsvergunning) van de tarieventabel is in onderdeel 2.3.1.1 in samenhang gelezen met onderdeel 2.3.1.1.3 bepaald dat indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, het tarief € 4.305,90 bedraagt, vermeerderd met € 2,25 per iedere € 100 boven de € 113.000.
7. Wat betreft de uitlegging van artikel 3.1, vierde lid, van de Wro overweegt de rechtbank om te beginnen dat zij zich door de gebruikte terminologie (“Indien niet voor het verstrijken van de periode van tien jaar, genoemd in het tweede of het derde lid, de raad onderscheidenlijk opnieuw een bestemmingsplan heeft vastgesteld dan wel een verlengingsbesluit heeft genomen, vervalt de bevoegdheid tot het invorderen van rechten terzake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan.”, nadruk aangebracht door de rechtbank) voor de vraag gesteld ziet of in een procedure voor de belastingrechter, die bevoegd is inzake de heffing van belastingen maar in het algemeen niet inzake de invordering van belastingen, toetsing aan de bedoelde bepaling kan plaatsvinden. De rechtbank veronderstelt dat de wetgever met het gebruik van de term ‘invorderen’ niet heeft bedoeld om de belastingplichtige de mogelijkheid te ontnemen om een geschil over de uitlegging van bedoelde bepaling aan de belastingrechter voor te leggen. Het zou uitermate onbevredigend zijn en een aantasting betekenen van de rechtsbescherming van de belastingplichtige, indien hij een dergelijke kwestie in een invorderingsgeschil zou moeten voorleggen aan de burgerlijke rechter. De rechtbank zal daarom geen gevolgen verbinden aan de term ‘invorderen’ en artikel 3.1, vierde lid, van de Wro uitleggen alsof deze bepaling ziet op een geschil inzake de heffing van leges.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de leges voor de welstandscommissie en de bodemrapporten niet geheven c.q. ingevorderd zouden mogen worden. Deze kosten houden geen verband met het bestemmingsplan, maar met de esthetische aspecten van de aanvraag en de bodemgesteldheid.
9. Verweerder heeft de leges voor het onderdeel “bouwactiviteit” met 10% gecorrigeerd omdat van de werkzaamheden die worden verricht voor de toetsing van een bouwactiviteit, een aandeel van 10% wordt aangehouden voor de reguliere toetsing aan het bestemmingsplan. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat de ervaringsregel is dat gemiddeld 10% van de tijd wordt besteed aan de toetsing aan het bestemmingsplan.
10. De rechtbank acht de door verweerder aangegeven tijdsbesteding aannemelijk en redelijk gelet op alle werkzaamheden die bij het in behandeling nemen van de aanvraag komen kijken. Verweerder heeft voorts ter zitting verklaard dat de post “aanvullende gegevens” mag vervallen. Gelet hierop zal de rechtbank de aanslag dienovereenkomstig verminderen.
11. Het beroep is derhalve gegrond en de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd.
12. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding nu gesteld noch gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de aanslag tot € 6.183,56;
- -
-
draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 45 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, rechter, in aanwezigheid van R. van der Vecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: