Home

Rechtbank Noord-Holland, 10-07-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:11906, AWB - 13 _ 5128

Rechtbank Noord-Holland, 10-07-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:11906, AWB - 13 _ 5128

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
10 juli 2015
Datum publicatie
9 februari 2016
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2015:11906
Zaaknummer
AWB - 13 _ 5128
Relevante informatie
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-1950 [Tekst geldig vanaf 01-08-2021] art. 1

Inhoudsindicatie

De rechtbank oordeel dat de pseudo-eindheffing niet in strijd is met het Eerste protocol van het EVRM en dat evenmin sprake is van een gelijke behandeling van ongelijke gevallen die niet in overeenstemming is met artikel 14 en/of artikel 26 IVBPR.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer: HAA 13/5128

(gemachtigde: [a] ),

en

Procesverloop

Eiseres heeft voor het tijdvak maart 2013 aangifte loonheffingen gedaan. Het te betalen bedrag van € 510.861 bestond voor € 358.592 uit de pseudo-eindheffing hoog loon van 16%, berekend over een grondslag van € 2.241.200.

Tegen de voldoening van dit bedrag heeft eiseres bezwaar gemaakt.

Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft op 28 mei en 8 juni 2015 nadere stukken van verweerder ontvangen en doorgezonden naar eiseres.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2015 te Haarlem. Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep in zaak HAA 13/1529.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde vergezeld van [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden drs. Ö. Kat, mr. P.W.H. Hoogstraten, dr. E. Poelmann en W.H.P.S. Sandvliet.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is een vennootschap die zich bezig houdt met de handel in eigen onroerend goed, vermogensbeheer alsmede bemiddeling in effecten, de ontwikkeling en exploitatie van en handel in onroerende zaken, het verlenen van bemiddeling, het geven van advies en het verrichten van taxaties op dit gebied.

2. Voor de jaren 2010 tot en met 2013 bedraagt het door eiseres aangegeven loon en

ingehouden loonheffingen:

2010 2011 2012 2013

Loon € 5.151.393 € 6.239.470 € 5.120.208 € 5.536.511

Ingehouden loonheffingen € 2.426.271 € 2.972.164 € 2.385.056 € 2.613.399

3. Het door eiseres op aangifte afgedragen pseudo-eindheffing hoog loon (hierna ook: crisisheffing) over het tijdvak maart 2013 bedraagt € 358.592. Dit bedrag heeft eiseres berekend over een bedrag van € 2.241.200, zijnde de totale loonsom van de relevante groep werknemers over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012, na aftrek van een drempel van € 150.000 per werknemer.

4. De aangegeven netto omzet en saldo fiscale winstberekening bedraagt over de jaren 2010 tot en met 2013 als volgt:

2010 2011 2012 2013

Winstreserves € 3.270.983 € 3.700.493 € 4.104.774 € 4.661.566

Netto omzet € 12.302.614 € 13.227.445 € 12.402.000 € 16.380.394

Fiscale winst € 485.131 € 567.665 € 532.534 € 736.437

5. Totaal is in 2013 € 596.735.000 pseudo-loonheffing geheven, opgebracht door 13.400 inhoudingsplichtigen.

Geschil

1. Tussen partijen is in geschil of de pseudo-eindheffing hoog loon in strijd is met het wettelijke systeem, met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en met artikel 26 IVBPR en 14 EVRM.

2. Eiseres beantwoordt deze vragen bevestigend. Zij is van mening dat sprake is van strijd met artikel 1 van het EP omdat, naar zij stelt, het gekozen middel ongeschikt is voor het beoogde doel, de wetgeving niet was te voorzien, geen rekening wordt gehouden met aangegane verplichtingen en de maatregel willekeurig is. Voor de getroffen werkgevers is sprake van een individuele en buitensporige last. In casu steekt de door eiseres afgedragen crisisheffing van € 358.592 ver uit boven de gemiddelde afdracht en bedraagt 67% van de fiscale winst van 2012. Bovendien kan eiseres vanwege toepassing van de cost-plusmethode bij de fiscale winstberekening de loonkosten niet ten laste van het resultaat brengen.

Voorts beroept eiseres zich erop dat de crisisheffing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel neergelegd in artikel 26 IVBPR en 14 EVRM aangezien de maatstaf van heffing wordt gerelateerd aan de draagkracht van derden en alle inhoudingsplichtigen zo weliswaar gelijk worden behandeld, maar zij niet alle in gelijke omstandigheden verkeren.

Meer subsidiair meent eiseres dat het wettelijk kader ontbreekt, omdat wetssystematisch niet tweemaal over hetzelfde loonbestanddeel in de loonsfeer kan worden geheven, artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 geen heffingssubject noemt en hoofdstuk IV van deze wet geen bepaling kent over deze wijze van heffing.

Eiseres meent dat de gratificaties en bonussen die zien op het jaar 2011 en zijn betaald in januari respectievelijk mei 2012 dienen te worden geëlimineerd uit de grondslag ter berekening van de crisisheffing. Indien de rechtbank dit standpunt zou volgen, bedraagt de basis voor de crisisheffing € 954.390, hetgeen leidt tot een verschuldigde crisisheffing van

€ 152.702.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en primair tot het onverbindend verklaren van de pseudo-eindheffing en het ongedaan maken van de heffingen en subsidiair tot vermindering van de afgedragen pseudo-eindheffing.

3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Niet in geschil is dat eiseres de crisisheffing heeft berekend overeenkomstig de wettelijke bepalingen.

Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader en wetsgeschiedenis

Bijlage 2 Begrotingsakkoord 2013

Begrotingsakkoord 2013: Verantwoordelijkheid nemen in crisistijd

Artikel II

Beoordeling

Beslissing

Rechtsmiddel