Rechtbank Noord-Holland, 08-04-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:2905, HAA - 14 _ 2648
Rechtbank Noord-Holland, 08-04-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:2905, HAA - 14 _ 2648
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 8 april 2015
- Datum publicatie
- 4 oktober 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2015:12177
- Zaaknummer
- HAA - 14 _ 2648
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft ten behoeve van zijn invalide echtgenote woningaanpassingen verricht. Voor de in verband hiermee gemaakte kosten kan de gemeente op grond van de Wmo een vergoeding toekennen. De gemeente heeft belanghebbende, gezien zijn inkomen, hiervoor echter geen vergoeding toegekend.
De weigering een bijdrage voor de verbouwing toe te kennen is voor belanghebbende feitelijk een eigen bijdrage ter grootte van de volledige verbouwingskosten. Nu de verbouwing onder het bereik van de Wmo valt, zijn er geen op belanghebbende drukkende uitgaven. Deze uitgaven kunnen dan ook door hem niet als specifieke zorgkosten in aftrek op zijn inkomen worden gebracht.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/2648
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv, hierna: de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.992. Hierbij is tevens bij beschikking € 514 heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. T.V. van der Veen, bijgestaan door L. Driehuis.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is gehuwd met mevrouw [B] (hierna: de echtgenote).
2. De echtgenote van eiser is invalide en verplaatst zich in een rolstoel. In verband daarmee zijn door de gemeente [Z] (hierna: de gemeente) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: de Wmo) in 2011 aan eiser en zijn echtgenote een douchestoel en een traplift voor in de woning van eiser en zijn echtgenote ter beschikking gesteld.
3. Eiser heeft wegens de invaliditeit van zijn echtgenote het toilet op de eerste verdieping van zijn woning laten verbouwen tot een invalidentoilet. De kosten van deze aanpassing bedroegen € 10.666. Eiser heeft in verband met een mogelijke bijdrage in de kosten van deze verbouwing contact gehad met de gemeente. De gemeente heeft, gezien zijn inkomen, eiser hiervoor geen bijdrage toegekend.
4. Tot de stukken behoort een brief van de huisarts van eiser van 26 maart 2014 waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Hierbij bevestig ik, dat de aanpassingen welke de laatste jaren in de woning van bovengenoemde patiënte zijn aangebracht, medisch noodzakelijk zijn. Het betreft hier o.a. de aanpassing van de badkamer en het toilet, de installatie van de traplift en het aanpassen van de drempels. Zonder deze aanpassingen was het niet mogelijk geweest thuis te blijven wonen.”
5. Eiser heeft voor het jaar 2011 aangifte ib/pvv gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.170. De in de aangifte opgevoerde specifieke zorgkosten zijn door hem als volgt gespecificeerd:
kosten woningaanpassing € 10.666
medicijnen € 1.998
aftrek hulpmiddelen € 482
vervoerskosten € 300
dieetkosten € 600
€ 14.046
verhoging 113% € 1.826
€ 15.872
genees- en heelkundige hulp € 775
€ 16.647
af: niet aftrekbare wettelijke drempel € 2.602
aftrekbaar bedrag buitengewone uitgaven ter zake ziektekosten € 14.045
6. Bij het opleggen van de aanslag heeft verweerder de door eiser opgevoerde kosten woningaanpassing, dieetkosten, kosten van voorgeschreven medicijnen en medische hulp niet in aftrek toegelaten. In verband daarmee is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 71.992. Daarnaast is de te verrekenen loonheffing met € 732 gecorrigeerd.
Geschil 7. In geschil is of en in hoeverre eiser recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten. Hierbij gaat het in het bijzonder om een aftrek van kosten ter zake van woningaanpassing en van farmaceutische hulpmiddelen.
8. Eiser voert aan dat, gezien de toenemende invaliditeit van de echtgenote, de ombouw naar een invalidentoilet is besproken met de huisarts. Zonder de uitgevoerde verbouwing had zij volgens de huisarts naar een verzorgingsinstelling gemoeten. Hoewel een dergelijke verklaring in 2011 geen voorwaarde voor vergoeding van woningaanpassingen was, is er een verklaring van de huisarts over de medische noodzaak van de gerealiseerde woningaanpassingen. De kosten van de verbouwing zijn voor de inkomstenbelasting aftrekbaar nu zij voortvloeien uit reeds eerder gedane aanpassingen. Achteraf gezien was wellicht een vergoeding door de zorgverzekeraar mogelijk geweest. Eiser heeft geen verklaring voor de omstandigheid dat hij daar niets mee heeft gedaan, aldus nog steeds eiser. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag.
9. Verweerder is van mening dat het belastbaar inkomen van eiser niet te hoog is vastgesteld en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Voor zover nodig doet hij hierbij een beroep op interne compensatie.
Beoordeling van het geschil
10. Artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2011, hierna: de Wet) verstaat onder persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten. Volgens artikel 6.1, tweede lid, aanhef en letter d, van de Wet behoren uitgaven voor specifieke zorgkosten tot die persoonsgebonden aftrekposten.
Artikel 6.17 van de Wet luidt, voor zover hier van belang:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;
b. (…)
c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;
d. andere hulpmiddelen, met uitzondering van brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;
2. Als ander hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt mede aangemerkt een middel dat de persoon in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn. Hiertoe worden gerekend:
a. aanpassingen van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht, voorzover de aanpassingen niet leiden tot een waardevermeerdering van de woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan welke uitgaat boven tien procent van de op de belastingplichtige drukkende aanpassingskosten;
b. (…).”
Artikel 6.18 van de Wet luidt, voor zover hier van belang:
“1. Als uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, worden niet aangemerkt:
(…)
d. de krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning verschuldigde bijdragen;
(…)
g. uitgaven als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Wet maatschappelijke ondersteuning voor zover een bijdrage is verschuldigd ter verkrijging van een subsidie of tegemoetkoming als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bekostiging van die uitgaven.”
11. De rechtbank stelt voorop dat op eiser, die de aftrek specifieke zorgkosten claimt, de bewijslast rust dat is voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden.
12. Eiser heeft op eigen kosten in 2011 de onder 3 genoemde woningaanpassing in zijn woning laten uitvoeren. Eiser verzoekt om de kosten hiervan (€ 10.666) bij het vaststellen van de aanslag in aanmerking te nemen als uitgaven voor specifieke zorgkosten.
13. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, aanhef en letter a, van de Wet komen de persoonsgebonden aftrekposten slechts voor aftrek in aanmerking indien en voor zover zij op de belastingplichtige drukken. Dit betekent dat de uitgaven uit eigen middelen van de belastingplichtige moeten worden voldaan. Dat betekent in het onderhavige geval dat eiser aannemelijk moet maken dat hij geen bijdrage voor de verbouwing zou hebben verkregen. Buitengewone uitgaven worden namelijk in beginsel geacht niet op de belastingplichtige te drukken indien daarvoor een tegemoetkoming in de kosten kan worden ontvangen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.
14. De Wmo regelt dat mensen met een beperking de voorzieningen, hulp en ondersteuning krijgen die ze nodig hebben, en verplicht het gemeentebestuur onder andere zorg te dragen voor de verlening van woonvoorzieningen zodat iedereen zo veel mogelijk zelfstandig kan blijven wonen. Vast staat dat de gemeente op basis van de Wmo een Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente [Z] (hierna: de verordening) kent. Op basis van de verordening kan de gemeente onder meer financiële tegemoetkomingen in de kosten van een voorziening verstrekken, zoals een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing van de woning ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Niet in geschil is dat een eventuele voor de verbouwing toe te kennen bijdrage door de gemeente zou worden verstrekt in het kader van de uitvoering van de Wmo.
15. Uit de door de gemeente opgegeven reden voor weigering van een bijdrage in het kader van de Wmo voor de verbouwing, te weten de hoogte van het inkomen van eiser, leidt de rechtbank af dat er voor een verbouwing als hier aan de orde in beginsel op grond van de Wmo een bijdrage van de gemeente mogelijk is. Niet aannemelijk is geworden dat de gemeente zou hebben verklaard dat een bijdrage hiervoor zonder meer niet mogelijk was. Verder heeft eiser desgevraagd ter zitting verklaard ter zake van de verbouwing met een medewerker van de gemeente te hebben gesproken, maar voor de verbouwing geen expliciet (schriftelijk) verzoek om een tegemoetkoming in de kosten op grond van de Wmo te hebben ingediend. Evenmin heeft eiser een bewijsstuk van de afwijzing van een dergelijk verzoek om een bijdrage overgelegd.
16. De weigering van de gemeente om eiser in het kader van de Wmo een bijdrage voor de verbouwing toe te kennen, komt er naar het oordeel van de rechtbank feitelijk op neer dat eiser voor de verbouwingskosten een eigen bijdrage ter grootte van de volledige verbouwingskosten voor zijn rekening moest nemen. Nu de door eiser uitgevoerde verbouwing valt binnen het bereik van de verordening, kan niet worden gesproken van op eiser drukkende uitgaven en kunnen deze uitgaven door eiser niet in aftrek op zijn inkomen worden gebracht. Dat eiser de verbouwing feitelijk volledig zelf heeft bekostigd, in de vorm van een eigen bijdrage, maakt dit volgens de rechtbank niet anders.
17. Voor zover eiser aanvoert dat de weigering van de gemeente om voor de verbouwing in het kader van de Wmo een bijdrage te verstrekken, zou moeten leiden tot aftrek in de inkomstenbelasting, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6.18, eerste lid, letters d en g, van de Wet kunnen verschuldigde bijdragen krachtens de Wmo en uitgaven als bedoeld in de Wmo voor zover een bijdrage is verschuldigd ter verkrijging van een subsidie of tegemoetkoming als bedoeld in de Wmo ter bekostiging van die uitgaven, niet worden aangemerkt als uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, van de Wet. Daarom kan hier in zoverre geen sprake zijn van aftrek van specifieke zorgkosten.
18. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor de woningaanpassing op hem hebben gedrukt. Eiser kan daarom geen aanspraak maken op de gevraagde aftrek in verband met woningaanpassing.
19. Eiser voert voorts aan dat hij diverse via apotheek en drogist vrij beschikbare middelen heeft aangeschaft ter verlichting van medische klachten van zijn echtgenote en hemzelf. Weliswaar bestaat er wettelijk gezien geen recht op vergoeding van deze kosten, maar nu hij voor de aanschaf van de middelen in 2011 extreem hoge uitgaven heeft gedaan, is hier sprake van een uitzonderingsgeval. De gevraagde aftrek zou daarom toch gehonoreerd moeten worden. Het gaat hierbij om de vraag wat er, gelet op de intentie van de wetgever, al dan niet mogelijk is, aldus nog steeds eiser.
20. Uit de overgelegde stukken, te weten bankafschriften, kan niet worden afgeleid of en tot welk bedrag de betreffende middelen op grond van een medisch voorschrift zijn gebruikt. Eiser heeft geen dergelijk, voor aftrek vereist, medisch voorschrift overlegd. Dat de door eiser opgegeven middelen niet op grond van een voorschrift maar op basis van een medisch advies worden gebruikt, is onvoldoende om te concluderen tot een (gedeeltelijke) aftrek van kosten in verband met de aanschaf hiervan. Kosten voor vrij verkrijgbare geneesmiddelen, zoals in dit geval Panadol, vallen onder de huisapotheek. De aftrek voor kosten van een huisapotheek is in 2011 wettelijk gezien niet (meer) mogelijk. Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht de door eiser opgevoerde kosten niet in aftrek toegelaten.
21. Voor zover eiser met hetgeen hij hierover heeft aangevoerd, een beroep bedoelt te doen op de hardheidsclausule zoals opgenomen in artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR), overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 63 van de AWR geeft de mogelijkheid om voor bepaalde gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard die zich bij de toepassing van de belastingwet mochten voordoen. Deze bevoegdheid komt echter niet toe aan de rechter, maar is voorbehouden aan de minister van Financiën. Een beroep van eiser in deze zaak op de hardheidsclausule kan derhalve niet slagen.
22. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten en griffierecht
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Verweerder heeft ter zitting eiser aangeboden het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank zal overeenkomstig beslissen.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep ongegrond;
- -
-
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: