Rechtbank Noord-Holland, 14-04-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:3045, AWB - 14 _ 2448
Rechtbank Noord-Holland, 14-04-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:3045, AWB - 14 _ 2448
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 14 april 2015
- Datum publicatie
- 22 september 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2015:3045
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 2448
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
Douane. Verweerder heeft eiseres op grond van artikel 201, derde lid, slotzin, van het CDW terecht als medeschuldenaar aangemerkt.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: HAA 14/2448
(gemachtigde: mr. R. Andringa),
en
Procesverloop
Verweerder heeft op 19 december 2013 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) van € 1.289,78 aan douanerechten op industriële producten en € 244.178,10 aan definitieve antidumpingrechten uitgereikt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de utb verminderd met een bedrag van
€ 76.344,50 aan definitieve antidumpingrechten en een proceskostenvergoeding toegekend van € 486.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de procedure betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2015 te Haarlem.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] , bijgestaan door mr. [B] . Met toestemming van de gemachtigde van eiseres hebben ook mr. [C] en [D] , werkzaam bij de Belastingdienst/Douane, kantoor Rotterdam/Rijnmond, de zitting bijgewoond.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres houdt zich onder meer bezig met het uitoefenen van expeditiewerkzaamheden in het kader van het goederenvervoer over de weg en treedt op als douane-expediteur. Eiseres beschikt met ingang van 1 september 2008 over een vergunning elektronisch aangeven Douane Sagitta Invoer (hierna: DSI).
2. [E] B.V. (hierna: [E] ) beschikt over een vergunning elektronisch aangeven DSI en heeft in opdracht van eiseres en op naam van [F] (hierna: [F] ) in de periode van 12 mei 2011 tot en met 8 december 2011 29 aangiften voor het brengen in het vrije verkeer gedaan voor goederen die zijn omschreven als aluminium velgen, van oorsprong uit China. Eiseres trad daarbij op als direct vertegenwoordiger van [F] .
3. In de 24 aangiften voor het brengen in het vrije verkeer die zijn gedaan in de periode tot en met 22 oktober 2011 zijn de aluminium velgen aangegeven met vermelding van taric-code 8708 70 50 90.
4. Tot de gedingstukken behoren de declaratieopdrachten van eiseres aan [E] . Hierin staat onder meer het volgende vermeld:
“In te klaren op naam van : [X] ALS FISCAAL VERTEGENWOORDIGER VOOR [F]
- Kosten douanewaarde : [G]
- Kosten Maatst.v.heffing : EUR (…)
- Tariefcode + Waarde : 8708705090 - EUR (…)”
5. Op 22 juli 2011 is door of vanwege eiseres aangifte voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer gedaan voor ‘aluminium alloy wheels’ met als goederencode 8708 70 50 10 4999 0000 00 met land van oorsprong China. De ‘toestemming tot wegvoering’ is gedateerd 29 juli 2011, met dagtekening 11 januari 2012 is ter zake van die aangifte een utb uitgereikt en de ‘mededeling beëindiging verificatie’ is gedateerd 15 augustus 2012. Uit de mededeling beëindiging verificatie kan worden afgeleid dat een utb is uitgereikt voor een bedrag van € 2.800,58 aan douanerechten op industriële producten en
€ 13.878,41 aan definitieve antidumpingrechten.
6. Tot de gedingstukken behoort een aantal e-mailberichten tussen medewerkers van [H] (hierna: [H] ) en [I] (hierna: [I] ). De medewerker van laatstgenoemde vestiging stond eiseres bij en verstrekte [E] de inklaringsdocumentatie en opklaringsopdracht.
In de e-mail van [datum 1] uur van [J] ( [H] ) aan [K] ( [I] ) staat onder meer het volgende:
“what does customs say about this?
Usually you take 87087050 90 for customs clearance ex China.
This time you took 87087050 10 and we have to pay Anti dumpint duty of 22,3% which our customer doesn’t want to pay.
Pls urgently check with customs what customs tarif number is right for our alloy wheels.”
In de e-mail van [datum 2] uur van [K] aan [J] staat het volgende vermeld:
“Gave all info to customs and now awaiting their reply.”
In de e-mail van [datum 3] reageert [K] op de vraag van [J] in de e-mail van [datum 3] “any news?” als volgt:
“Not yet, but this could take a couple of months again as we have to apply for a regularisation. Will keep you posted.”
7. In oktober 2011 heeft een fysieke controle plaatsgevonden van de aangifte met nummer [# 1] . De aangifte, waarin de taric-code 8708 70 50 90 4999 0000 00 00 is gebruikt, is conform bevonden. In de bijlage bij het fyco-formulier is het volgende opgenomen:
“Fase invullen
VOLGENS AANGIFTE BETREFT HET ALUMINIUM VELGEN.
VOLGENS INVOICE 1677 T/M 9 BETREFT HETALUMINIUM VELGEN.
CONTROLE: LAAT GOEDERENSOORT FYSIEK VASTSTELLEN. ALS ALUMINIUM WIELEN WORDEN AANGETROFFEN IS DE INDELING ONJUIST. (MOET ZIJN 8708705010). TEVENS LVO.
VOOR VRAGEN OVER DEZE FYCO [# 2] .
NA CONTROLE AFMELDEN [# 3] .
FAX [# 4] .
Fase bevindingen
De aangever zal niet bij de fysieke controle aanwezig zijn maar laat zich
vertegenwoordigen door het loodspersoneel.
De presentieverklaring is op 07-10-11 omstreeks 12:30 uur besproken met [L] tel. [# 5] .
Als er monsters worden genomen wil de aangever de monsters retour.
Fyco is doorgezet door [M]
Geleide-exemplaar in Boxnr./Alg..
Voor vragen tijdens de controle kunt u bellen met [N] tel. [# 2] .
Na afloop van de controle kunt u bellen met de troubleshooter [O] om de fyco af te melden.
Troubleshooter [O] is bereikbaar onder nummer [# 3] , [# 6] .
CONTAINER GEOPEND EN GEDEELTELIJK GELOST DOOR DE FIRMA [Q] BEVONDEN
LICHTMETALEN ALUMINIUM VELGEN DIVERSE UITVOERINGEN EN MATEN
MERK MAN
OP VERPAKKINGEN EN VELGEN IS GEEN LAND VAN OORSPRONG VERMELDT
VOLGENS HET LOODNUMMER IS DE CONTAINER IN CHINA BELADEN.
EERSTE TWEE LETTERS IS REDERIJ VOLGENDE TWEE STAAN VOOR LAND VAN BELADING
CN IS CHINA”
8. Op de voet van artikel 78, tweede lid, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) is bij eiseres een controle na de invoer ingesteld naar de juistheid van de aangegeven goederencode van vorenbedoelde aangiften. De uitkomsten van deze controle zijn vastgelegd in het controlerapport van 20 november 2012. De feiten hieruit vormen de grondslag voor de onderhavige utb. De utb heeft betrekking op de 16 aangiften die in de periode van 4 augustus 2011 tot en met 22 oktober 2011 zijn gedaan.
9. In de uitspraak op bezwaar is de utb verminderd, omdat ten aanzien van een drietal aangiften eiseres gegevens heeft verstrekt waarvan niet kan worden gezegd dat zij wist of redelijkerwijs kon weten dat die gegevens verkeerd waren.
Geschil 1. In geschil is of verweerder eiseres op grond van artikel 201, derde lid, slotzin, van het CDW terecht als medeschuldenaar heeft aangemerkt. Niet langer is in geschil dat de utb moet worden verminderd met € 1.289,78 aan douanerechten op industriële producten en dat de door verweerder gehanteerde taric-code 8708 70 50 10 juist is.
2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb.
3. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep uitsluitend voor zover het de verschuldigde douanerechten betreft.
Beoordeling van het geschil
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij ten onrechte is aangemerkt als medeschuldenaar. Op de inklaringsinstructies zijn de goederen telkens duidelijk en zonder voorbehoud omschreven. De vermelding van de goederencode betreft slechts aanvullende informatie en is een handreiking voor degene die de aangifte opstelt, doch die niet nodig is om een correcte aangifte op te stellen. Er is daarom niet voldaan aan de vereisten om als medeschuldenaar te worden aangemerkt. Bovendien wist eiseres niet en had zij ook niet redelijkerwijze moeten weten dat de goederencode onjuist was, omdat zij geen declaranten in dienst had en dus niet over de kennis beschikte omtrent de indeling van de goederen; een algemene normstelling over bij (douane-)expediteurs aanwezige kennis is onvoldoende om eiseres aan te kunnen merken als medeschuldenaar. Bovendien had zij de feitelijke inklaringswerkzaamheden uitbesteed aan [E] .
5. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat uit artikel 199 van de Toepassingsverordening Communautair Wetboek (hierna: TCDW) volgt dat de aangever of diens vertegenwoordiger de aansprakelijkheid aanvaardt voor de juistheid van de in de aangifte voorkomende gegevens. Een redelijke uitleg van artikel 201, derde lid, van het CDW heeft tot gevolg dat de vertegenwoordiger naast de aangever in voorkomende gevallen (mede) als schuldenaar wordt aangemerkt. Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat eiseres na de onder punt 5 onder het kopje ‘Feiten’ bedoelde aangifte wist dat 8708 70 50 10 de juiste taric-code was. De declarant van [E] had blijkbaar de juiste code gevonden. Verweerder stelt zich meer subsidiair op het standpunt dat eiseres na de onder punt 5 onder het kopje ‘Feiten’ bedoelde aangifte redelijkerwijs had moeten weten dat 8708 70 50 10 de juiste taric-code was. De indeling van de aluminium wielen is, gelet op de tekst van de postonderverdelingen, eenvoudig van aard en duidelijk is waar de goederen moeten worden ingedeeld. Verweerder voert aan dat de goederencode een verplicht gegeven in de aangifte is, zodat reeds daarom de goederencode een voor de aangifte benodigd gegeven is. Eiseres heeft de goederencode aan [E] verstrekt en gelet op de verhouding tussen [E] en eiseres behoefde [E] geen nader onderzoek te verrichten naar de juistheid van de door eiseres, reeds geruime tijd zelf actief als douane-expediteur en dus een professionele marktdeelnemer, verstrekte goederencode. Het vermelden van de onjuiste goederencode op de inklaringsopdracht kan worden aangemerkt als het verstrekken van gegevens in de zin van artikel 201, derde lid, van het CDW. In de aangifte van 22 juli 2011 is voor dezelfde goederen de juiste goederencode in de aangifte gehanteerd. De datum toestemming wegvoering is 29 juli 2011, waardoor eiseres in elk geval vanaf die datum wetenschap had dat 8708 70 50 10 de juiste goederencode was. Daaraan doet niet af dat de mededeling beëindiging verificatie (bevindingen conform) van deze aangifte later heeft plaatsgevonden. Eiseres had redelijkerwijs moeten weten dat de door haar nadien verstrekte goederencode 8708 70 50 90 niet juist was, omdat eiseres bij het vervaardigen van de inklaringsopdracht een keuze had moeten maken tussen de twee onderverdelingen. De door eiseres gemaakte keuze lag daarbij niet voor de hand en had voor eiseres aanleiding moeten zijn om vragen te stellen aan de importeur.
6. Uit artikel 201, derde lid, van het CDW volgt dat wanneer een douaneaangifte voor een van de in het eerste lid bedoelde regelingen is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk verschuldigde rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven, de personen die deze voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens hebben verstrekt, terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren, overeenkomstig de geldende nationale bepalingen eveneens als schuldenaar kunnen worden beschouwd.
7. In artikel 7:4 van de Algemene douanewet is onder meer bepaald dat wanneer een douaneaangifte voor het plaatsen van goederen onder de douaneregeling in het vrije verkeer brengen is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk verschuldigde rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven, eveneens schuldenaar zijn de personen die deze voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens onmiddellijk of middellijk hebben verstrekt, terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren.
8. Op verweerder rust de last te bewijzen dat eiseres gegevens heeft verstrekt, die ertoe hebben geleid dat de wettelijk verschuldigde rechten niet of tot een te laag bedrag zijn geheven, terwijl zij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat die gegevens verkeerd waren.
9. Eerst in beroep stelt verweerder zich op het standpunt dat de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd en dat de utb moet worden verminderd met € 1.289,78 aan douanerechten, omdat niet kan worden gezegd dat eiseres de gegevens heeft verstrekt, noch dat eiseres wist of redelijkerwijs had moeten weten dat er in de aangifte met nummer 804731640 11 00000791 een onjuiste douanewaarde is aangegeven. Reeds hierom dient het beroep gegrond te worden verklaard en heeft eiseres recht op een proceskostenvergoeding voor het indienen van het beroepschrift.
10. De rechtbank stelt voorop dat, anders dan eiseres bepleit, de goederencode een voor de opstelling van de aangifte benodigd gegeven is. De volledige goederencode, dus inclusief de verfijning op tiencijferig niveau, is gekoppeld aan de hoogte van het tarief en, in dit geval, is bepalend voor het antwoord op de vraag of antidumpingrechten zijn verschuldigd. Eiseres heeft de aangiften door [E] laten indienen met gebruikmaking van de aan eiseres verleende vergunning voor het elektronisch aangeven DSI en heeft hiermee op zijn minst de in artikel 199 van de TCDW bedoelde aansprakelijkheid voor de juistheid van deze aangiften aanvaard. Anders dan verweerder bepleit, volgt hieruit nog niet dat eiseres ook medeschuldenaar is op de voet van artikel 201, derde lid, van het CDW. Hiervoor is benodigd dat eiseres wist of had moeten weten dat de verstrekte gegevens verkeerd waren. Daarom zal de rechtbank hierna beoordelen of verweerder dit laatste aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres had, als professionele marktdeelnemer en vergunninghouder, de juistheid van de in de aangiften opgenomen gegevens, waaronder de taric-code, moeten controleren. Gelet op de duidelijke opbouw van de GN (‘aluminium wielen, al dan niet met toebehoren en al dan niet met banden’ vallen onder taric-code 8708 70 50 10 en ‘andere’ vallen onder taric-code 8708 70 50 90) had eiseres aan de hand van de goederenomschrijving op de inklaringsopdrachten (‘aluminium alloy wheels’) al kunnen vaststellen dat de juiste taric-code 8708 70 50 10 is. Deze omschrijving duidt ondubbelzinnig op complete wielen, al dan niet met toebehoren en al dan niet met banden. Kennelijk heeft [E] de juiste taric-code wel uit de inklaringsopdracht afgeleid en zo op 22 juli 2011 een aangifte ingediend met de juiste taric-code. Na een fysieke controle is deze laatste aangifte conform afgedaan, waarna de onder punt 6 onder het kopje ‘Feiten’ geciteerde correspondentie tussen [H] en [I] is gevoerd. Hieruit blijkt dat de conformbevinding en de daaruit voortvloeiende verschuldigdheid van antidumpingrechten voor vragen bij [H] en [I] hebben gezorgd. Eiseres had naar aanleiding van deze fysieke controle niet mogen volstaan met voortzetting van de voordien gevolgde handelwijze, namelijk het gebruik van een (evident) onjuiste taric-code.
11. Gelet op hetgeen zij onder punt 10 heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres in ieder geval redelijkerwijs had moeten weten dat de voor het indienen van de aangiften verstrekte taric-code verkeerd was.
12. Dat eiseres via [E] in feite de gegevens aan zichzelf heeft verstrekt, kan niet tot een ander oordeel leiden. Als gevolg van het optreden als direct vertegenwoordiger voor [F] wordt [F] beschouwd als de aangever en eiseres als de vertegenwoordiger. Eiseres heeft de voor het doen van de aangiften benodigde gegevens, met inbegrip van de onjuiste taric-code, verstrekt aan [E] , die deze gegevens via de vergunning aangeven DSI van eiseres in de aangiften heeft verwerkt. Deze handelwijze valt eveneens onder het verstrekken van gegevens in de zin van de onder punten 6 en 7 bedoelde bepalingen.
13. Dat eiseres niet (langer) over deskundige declaranten beschikte en daarom derden inschakelde op wie zij vertrouwde en mocht vertrouwen, zoals [E] , [H] en [I] , disculpeert haar niet. De keuze voor het inschakelen van deze derden komt voor rekening en risico van eiseres. Het was voorts de eigen keuze van eiseres om de vergunning aangeven DSI voor de onderhavige aangiften te gebruiken. Dat eiseres al dan niet via [H] en [I] in opdracht of onder druk van [F] in een voor [F] gunstige taric-code zou hebben berust of niet meer inspanningen zou hebben gepleegd om de ingevoerde goederen juist in te delen, zijn eveneens omstandigheden die voor rekening en risico van eiseres komen. Eiseres had, als professionele marktdeelnemer en vergunninghouder, niet blindelings op anderen mogen vertrouwen. De rechtbank wijst erop dat [H] en [I] niet als onervaren particulieren kunnen worden beschouwd, zodat ook van hen een meer zorgvuldige en kritische werkwijze mocht worden verwacht. De rechtbank rekent een eventueel nalaten of verkeerd handelen van deze derden aan eiseres toe.
14. De gemachtigde heeft tot slot aangevoerd dat de laatste controle in oktober 2011 een aanwijzing vormt dat de indeling van de ingevoerde goederen niet eenvoudig was. Verweerder heeft weersproken dat uit de uitslag van deze fysieke controle kan worden afgeleid dat de indeling niet eenvoudig was. De desbetreffende ambtenaar heeft een intoetsfout gemaakt bij de verwerking van de uitslag, aldus verweerder. Hoewel de rechtbank, gelet op de inhoud van de bijlage bij het fyco-formulier (opgenomen onder punt 7 onder het kopje ‘Feiten’), twijfelt aan de door verweerder genoemde oorzaak, acht zij wel aannemelijk dat sprake is van een vergissing van eenvoudige aard die eiseres, als professionele marktdeelnemer en vergunninghouder, redelijkerwijs had kunnen ontdekken. De rechtbank leidt uit de bijlage af dat de ambtenaar zich als gevolg van een vaker gemaakte fout vermoedelijk heeft vergist tussen de begrippen ‘velgen’ en ‘wielen’ en heeft gedacht dat deze begrippen hetzelfde betekenen. De rechtbank acht de uitslag van deze controle van onvoldoende gewicht, zodat deze geen wijziging brengt in het eerder gegeven oordeel dat eiseres redelijkerwijs had moeten weten dat de verstrekte taric-code verkeerd was.
15. Gelet op hetgeen onder punt 9 is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 492 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 244 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1, met aftrek van de reeds aan eiseres toegekende proceskostenvergoeding van € 486). De rechtbank kent geen vergoeding toe voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting, aangezien verweerder voorafgaand aan de zitting al het standpunt heeft ingenomen dat de utb vermindert dient te worden met de nog resterende douanerechten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de navordering van douanerechten op industriële producten;
- vermindert de utb met € 1.289,78 aan douanerechten op industriële producten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 492;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.A. Onderwater, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. A. van Dongen, leden, in aanwezigheid van E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: