Rechtbank Noord-Holland, 09-07-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:5632, AWB - 12 _ 4125
Rechtbank Noord-Holland, 09-07-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:5632, AWB - 12 _ 4125
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 9 juli 2015
- Datum publicatie
- 29 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2015:5632
- Zaaknummer
- AWB - 12 _ 4125
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
Geen grond voor een integrale proceskostenvergoeding. Verweerder heeft niet onzorgvuldig gehandeld door de bezwaren niet aan te houden. Van misbruik van bevoegdheden door verweerder is naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden evenmin sprake. Wel zal verweerder worden veroordeeld in de op grond van het Besluit op forfaitaire wijze vast te stellen proceskosten.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 12/4125, 12/4126, 12/4205 en 13/2986
[X 1] en [X 2] B.V., gevestigd te [Z 1] , eiseres 1
[X 3] , gevestigd te [Z 2] , eiseres 2
hierna tezamen eiseressen
(gemachtigde: mr. D.G. Barmentlo),
en
Procesverloop
Bij gezamenlijke verzoeken van 26 maart 2010 hebben:
- eiseres 1 en [A BEDRIJF] B.V. (hierna [A BEDRIJF] ),
- eiseres 2, eiseres 1 en [A BEDRIJF] , en
- eiseres 2, [B BEDRIJF] GmbH, [C BEDRIJF] ., [D BEDRIJF] . (voorheen [D BEDRIJF] .) en eiseres 1,
verzocht om met ingang van 1 januari 2010 als fiscale eenheid te worden
aangemerkt in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna:
Wet Vpb). Verweerder heeft de verzoeken afgewezen bij voor bezwaar vatbare
beschikkingen van 20 december 2011.
Bij gezamenlijk verzoek van 8 januari 2012 hebben eiseres 1 en [A BEDRIJF] , verzocht om met ingang van 1 januari 2012 als fiscale eenheid te worden aangemerkt in de zin van artikel 15 van de Wet Vpb. Hierbij is voorts verzocht om te bevestigen dat de per 1 januari 2010 verzochte fiscale eenheid niet wordt verbroken als gevolg van de inbreng van de aandelen [A BEDRIJF] in eiseres 1. Verweerder heeft het verzoek afgewezen bij voor bezwaar vatbare beschikking van 26 november 2012.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 23 juli 2012 respectievelijk 13 juni 2013 de bezwaren afgewezen en de afwijzende beschikkingen gehandhaafd.
Eiseressen hebben daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Eiseressen hebben, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, een conclusie van repliek ingediend in de zaken met nummers 12/4125, 12/4126 en 12/4205. Verweerder heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Eiseressen hebben vóór de zitting in alle zaken nadere stukken ingediend met dagtekening 9 en 13 april 2015. Hierbij hebben eiseressen aangegeven dat verweerder inmiddels tegemoet is gekomen aan hun bezwaren door het afgeven van een beschikking fiscale eenheid op grond van het Besluit Fiscale Eenheid, zoals dat gewijzigd is bij Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 14 december 2014, kenmerk BLKB2014/2137M.
Een afschrift van deze stukken is aan verweerder verstrekt.
Verweerder heeft voorafgaande aan de zitting een pleitnota ingediend. Een afschrift hiervan is aan eiseressen verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2015 te Haarlem. Namens eiseressen is gemachtigde verschenen, bijgestaan door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. D. Sitepu, bijgestaan door mr. P.H. Jacobs en mr. J.J.H.M. Rademaker.
Eiseressen hebben de beroepen ter zitting ingetrokken en hebben daarbij verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door hen gemaakte proceskosten.
Overwegingen
Feiten
In de gezamenlijk verzoeken van 26 maart 2010 hebben eiseressen aangegeven dat de verzoeken om een fiscale eenheid zijn gedaan tot behoud van rechten, in afwachting van het standpunt van het ministerie van Financiën over de gevolgen van het arrest van het HvJ EG van 27 november 2008, C-418/07 (Papillon).
Verweerder heeft eiseressen bij brief van 21 april 2010 verzocht om de verzoeken nader aan te vullen en formulieren in te dienen. Eiseressen hebben op 17 mei 2010 de gevraagde formulieren ingediend. De verzoeken zijn aangevuld op 29 oktober 2010 en aangepast bij brief van 5 juli 2011.
Verweerder heeft de verzoeken op 20 december 2011 afgewezen.
Eiseressen hebben tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt op 17 januari 2012. Daarbij hebben zij verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Nadat op 23 februari 2012 een hoorgesprek heeft plaatsgevonden, hebben partijen nog nader met elkaar gecorrespondeerd, waarna op 23 juli 2012 uitspraak op bezwaar is gedaan.
Op het gezamenlijk verzoek van 8 januari 2012 van eiseres 1 en [A BEDRIJF] is op 26 november 2012 afwijzend beslist. Daartegen is op 3 januari 2013 bezwaar gemaakt. Nadat op 9 april 2013 een hoorgesprek heeft plaatsgevonden, is op 13 juni 2013 uitspraak gedaan op het bezwaarschrift.
Op 12 maart 2015 is verweerder tegemoetgekomen aan het verzoek van eiseres 1 en [A BEDRIJF] van 26 maart 2010 om met ingang van 1 januari 2010 te worden aangemerkt als een fiscale eenheid. Daarbij is eiseres als moedermaatschappij is aangemerkt.
Geschil
In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding.
Eiseressen verzoeken om een veroordeling van verweerder tot vergoeding van de in werkelijkheid gemaakte kosten van door een derde verleende rechtsbijstand.
Verweerder stelt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) en dat er geen aanleiding is een hogere vergoeding toe te kennen dan de vergoeding van de forfaitaire proceskosten als bedoeld in het Besluit.
Beoordeling
Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet. Anders dan verweerder meent, zijn de verzoeken van eiseressen om verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de proceskosten niet te laat gedaan. Een dergelijk verzoek kan nog ter zitting worden gedaan. In de omstandigheid dat eiseressen eerst bij brief van 13 april 2015, derhalve binnen de 10-dagentermijn genoemd in artikel 8:58 van de Awb, hebben verzocht om een integrale proceskostenvergoeding, ziet de rechtbank geen aanleiding de verzoeken van eiseressen tardief te verklaren. Verweerder heeft voldoende gelegenheid gehad te reageren op het gemotiveerde verzoek. De rechtbank vermag niet in te zien dat verweerder door deze gang van zaken in zijn procesbelang is geschaad.
Eiseressen verzoeken om vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten voor juridische bijstand in bezwaar en beroep. Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit kan op grond van bijzondere omstandigheden van de hiervoor gegeven berekening van de te vergoeden proceskosten worden afgeweken. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (zie Hoge Raad 13 april 2007, nr. 41 235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802, BNB 2007/260). Ook in andere gevallen kan aanleiding bestaan om, alle (bijzondere) omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit, bijvoorbeeld omdat de inspecteur bij het opleggen van een navorderingsaanslag in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld (vgl. Hoge Raad, 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011BP2975, BNB 2011/103).
Eiseressen beroepen zich (uitsluitend) op het tweede arrest (andere gevallen, zoals in vergaande mate onzorgvuldig handelen). Er is geen sprake van het geven van een beschikking of uitspraak of het in rechte handhaven daarvan terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. Eiseressen hebben ter zitting te kennen gegeven dat de verzoeken evenmin zijn gebaseerd op schending van het recht van de Europese Unie.
Kern van het betoog van eiseressen is dat verweerder de uitspraken op bezwaar niet heeft aangehouden en eiseressen aldus heeft gedwongen de ingediende bezwaarschriften te motiveren. Ook menen eiseressen dat verweerder hen door uitspraak op bezwaar te doen heeft gedwongen tot het maken van kosten voor de beroepsprocedures. Sinds 2010 spelen in de procedures bij rechtbank Haarlem en het gerechtshof te Amsterdam exact dezelfde rechtsvragen als in de onderliggende beroepsprocedures. De beslissing om een fiscale eenheid toe te kennen was uitsluitend afhankelijk van de uitkomst van die procedures; er zijn geen individuele omstandigheden die van belang kunnen zijn geweest voor de onderhavige beoordeling, zo stellen eiseressen. Eiseressen zijn van mening dat verweerder in deze procedure misbruik heeft gemaakt van zijn machtspositie en onzorgvuldig heeft gehandeld door de bezwaren niet aan te houden en eiseressen te dwingen te procederen. Eiseressen voeren verder aan dat verweerder op 23 juli 2014 - na beantwoording van de prejudiciële vragen door het HvJ EG - de rechtbank heeft verzocht om aanhouding totdat het gerechtshof te Amsterdam de zaken zou hebben afgewikkeld. Eiseressen vinden dit extra getuigen van misbruik van de machtspositie en onzorgvuldig handelen van verweerder. Deze aanhouding had ook in de eerdere fase van bezwaar kunnen worden bewerkstelligd door verweerder, opdat eiseressen niet waren gedwongen tot het voeren van een nodeloze procedure en het maken van nodeloze kosten.
Voor zover eiseressen verzoeken om vergoeding van kosten die verband houden met de verzoeken om een fiscale eenheid, merkt de rechtbank op dat in zoverre geen aanspraak kan worden gemaakt op een (proces)kostenvergoeding reeds omdat het geen kosten betreft die zijn gemaakt in bezwaar en beroep.
Niet in geschil is dat eiseressen met betrekking tot de verzoeken verschillende malen hebben verzocht om aanhouding van de bezwaren in verband met lopende procedures in vergelijkbare zaken bij rechtbank Haarlem (thans: Noord-Holland). In deze vergelijkbare zaken is uitspraak gedaan op 25 januari 2011 (08/7950), 9 juni 2011 (10/2288) en 14 september 2011 (10/3865). In de tegen deze uitspraken ingestelde hoger beroepen heeft het Gerechtshof te Amsterdam bij tussenuitspraken van 17 januari 2013 (kenmerken 11/00180, 11/00587 en 11/00824), prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ EG. Het HvJ EG heeft de prejudiciële vragen op 12 juni 2014 beantwoord (zaaknummers C-39/13, C-40/13 en C-41/13), waarna vervolgens het gerechtshof te Amsterdam op 11 december 2014 (kenmerken 11/00180bis, 11/00587bis en 11/00824bis) einduitspraak heeft gedaan.
Er is geen wettelijke regel of enig ander voorschrift op grond waarvan verweerder gehouden was de behandeling van de bezwaarschriften aan te houden op de verzoeken daartoe van eiseressen. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van massaal bezwaar als bedoeld in artikel 25a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De omstandigheid dat vergelijkbare gevallen aanhangig waren bij de rechtbank Haarlem en het gerechtshof te Amsterdam en dat verweerder bevoegd was om met eiseressen af te spreken de zaken aan te houden in afwachting van de rechterlijke beslissing in die vergelijkbare gevallen, brengt niet met zich dat verweerder heeft gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur door zulks niet te doen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door eiseressen beschreven handelwijze van verweerder niet als onzorgvuldig kan worden aangemerkt, laat staan dat sprake zou zijn van in verregaande mate onzorgvuldig handelen door verweerder in hierboven genoemde zin. Van misbruik van bevoegdheden door verweerder is naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden evenmin sprake. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding tegemoet te komen aan het verzoek van eiseressen om verweerder te veroordelen de in werkelijkheid gemaakte proceskosten te vergoeden.
Wel zal verweerder worden veroordeeld in de op grond van het Besluit op forfaitaire wijze vast te stellen proceskosten. Nu alleen tegemoet is gekomen aan de verzoeken van eiseres 1 en eiseres 2 niet is opgenomen in de verzochte fiscale eenheid, zal verweerder uitsluitend worden veroordeeld in de proceskosten in de beroepen van eiseres 1 (HAA 12/4125 en 13/2986) en zal het verzoek om proceskosten van eiseres 2 worden afgewezen (HAA 12/4126 en 12/4205).
De proceskosten zijn voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase als volgt vastgesteld: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 244 en een wegingsfactor 2, zodat het te vergoeden bedrag per zaak € 976 bedraagt. Nu de bezwaarschriften van eiseres 1 door verweerder niet (nagenoeg) gelijktijdig zijn behandeld, is geen sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit, zodat in totaal voor twee bezwaarschriften en hoorgesprekken een bedrag van
€ 1.952 dient te worden vergoed aan eiseres 1.
De proceskosten in beroep zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als volgt vastgesteld: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 2, zodat het te vergoeden bedrag per beroep € 2.450 bedraagt. De beroepszaken van eiseres 1 zijn gelijktijdig behandeld. Gelet op de inhoud van de verzoeken van eiseres 1 is de rechtbank van oordeel dat de werkzaamheden in elk van deze zaken nagenoeg identiek konden zijn.
In totaal bedragen de aan eiseres 1 te vergoeden proceskosten € 4.402 (€ 1.952 + € 2.450).
Overigens wijst de rechtbank erop dat het in deze zaken betaalde griffierecht ten bedrage van € 310 (HAA12/4125) en € 318 (13/2986) op de voet van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb door verweerder aan eiseres moet worden vergoed.
Beslissing
De rechtbank:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 1 ten bedrage van € 4.402, en
- wijst af het verzoek van eiseres 2 om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, voorzitter, mr. S.K.A. Efstratiades en mr. G.H. de Soeten, leden, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: