Home

Rechtbank Noord-Holland, 02-11-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:8822, HAA - 15 _ 724

Rechtbank Noord-Holland, 02-11-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:8822, HAA - 15 _ 724

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
2 november 2015
Datum publicatie
4 november 2015
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2015:8822
Zaaknummer
HAA - 15 _ 724
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Aan eiser is een aanslag leges opgelegd in verband met het verstrekken van kopieën bij een Wob-verzoek. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ten onrechte wegens misbruik van recht (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard. Een eventueel misbruik van recht in een Wob-zaak houdt niet automatisch in dat in de hiermee samenhangende legeszaak daar ook sprake van is. Wegens schending van de hoorplicht wordt de zaak teruggewezen naar verweerder.

Uitspraak

Zittingsplaats Alkmaar

zaaknummer: HAA 15/724

gemachtigde: mr. J. van Gemert,

en

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 19 september 2014 aan eiser een aanslag leges (hierna: de aanslag) opgelegd, geheven in verband met het verstrekken van kopieën in het kader van een verzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob).

Verweerder heeft bij uitspraak het bezwaar van eiser (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.

De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het beroep op de zitting van 21 september 2015.

Eiser is, zonder bericht, niet verschenen. De rechtbank heeft ter zitting onderzocht of eiser behoorlijk is uitgenodigd voor de zitting, zodat het onderzoek kan worden voltooid. De griffier heeft eiser bij aangetekende brief, verzonden op 23 juli 2015 en gericht aan het in het beroepschrift vermelde adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De brief is niet retour gekomen. Nu uit informatie van de website van PostNL is gebleken dat de brief op 24 juli 2015 is uitgereikt, is eiser behoorlijk uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.

Namens verweerder is eveneens niemand verschenen. Na afloop van de zitting heeft de griffier contact opgenomen met verweerder. Verweerder heeft aangegeven dat de uitnodiging voor de mondelinge behandeling vóór de zitting door hem is ontvangen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft bij fax van 4 augustus 2014 (hierna: het verzoek) op de voet van de artikelen 6 en 7, eerste lid, letter a en tweede lid van de Wob, de gemeente verzocht hem afschriften te doen toekomen van alle correspondentie die intern in de gemeente en tussen de gemeente en derden, sinds een eerder Wob-verzoek van eiser aan de gemeente van 12 april 2013 over hetzelfde onderwerp hebben plaatsgevonden, alsmede afschriften van documenten waaruit blijkt welke ambtenaren van de gemeente deze correspondentie met externe partijen voeren dan wel hebben gevoerd.

2. Bij brief van 21 augustus 2014 heeft de gemeente eiser om verduidelijking van het verzoek gevraagd.

3. Eiser heeft hierop per fax gereageerd op 24 augustus 2014.

4. Bij fax van 7 september 2014, door verweerder ontvangen op 6 september 2014, heeft eiser op de voet van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de gemeente verzocht binnen veertien dagen op het verzoek te beslissen.

5. Bij brief van 10 september 2014 heeft de gemeente eiser nogmaals om verduidelijking van het verzoek gevraagd.

6. Eiser heeft hierop per fax van 17 september 2014 als volgt gereageerd:

“Ten aanzien van mijn verzoekschrift van 4 augustus 2014 verzoek ik u alleen documenten te overleggen die tot op heden noch aan mij noch aan mijn juridisch gemachtigde zijn overgelegd. Ik ga er nadrukkelijk vanuit dat de toezending van de betreffende stukken kosteloos geschiedt.”

7. Met dagtekening 19 september 2014 heeft de gemeente op het verzoek beslist en eiser de door hem gevraagde informatie verstrekt. Tevens is eiser hierbij bij aanslag een bedrag van € 20,80 aan leges opgelegd. In dit stuk schrijft verweerder onder meer:

“In uw fax van 17 september 2014 vraagt u ons om kosteloze toezending van de betreffende stukken. Hoewel wij begrijpen dat u tegen zo minimaal mogelijke kosten de gevraagde informatie wenst te ontvangen, zijn wij – gelet op bovengenoemde verordening [rechtbank: de Legesverordening [P] 2014] en bijbehorende tarieventabel verplicht leges in rekening te brengen voor het verstrekken van afschriften. Dit hebben wij ook gedaan bij onze beslissing op bezwaar van 10 oktober 2013. Wij gingen er daarmee vanuit dat het bij u bekend was dat wij voor de verstrekking van afschriften leges in rekening brengen. Omdat u dit dusdanig laat bij ons heeft gemeld en zowel u als wij gebaat zijn bij een spoedige afhandeling van uw Wob-verzoek hadden wij daarmee geen gelegenheid meer om u hier op voorhand op te wijzen.”

8. In een ander stuk met dagtekening 19 september 2014 schrijft de gemeente aan eiser dat nu binnen twee weken na de ingebrekestelling (de op 6 september 2014 ontvangen fax) op zijn verzoek is beslist, de gemeente hiervoor eiser geen vergoeding hoeft te betalen.

9. Tegen de legesaanslag heeft eiser met dagtekening 21 september 2014 een bezwaarschrift ingediend, welke op 2 oktober 2014 door verweerder per fax is ontvangen.

10. Bij uitspraak op bezwaar van 31 december 2014 het bezwaar wegens misbruik van recht van eiser (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard, in verband waarmee eiser in bezwaar niet is gehoord.

Geschil 11. In geschil is of de aanslag leges terecht is opgelegd. Hierbij speelt mede een rol of verweerder het bezwaar van eiser terecht (kennelijk) niet-ontvankelijk heeft verklaard en of het horen van eiser in bezwaar terecht achterwege is gebleven.

12. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag. Verweerder concludeert tot (kennelijke) niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

13. Verweerder heeft in zijn uitspraak van 31 december 2014 het bezwaarschrift “(kennelijk) niet-ontvankelijk” verklaard. De rechtbank begrijpt dit aldus dat nu deze term in de bezwaarfase geen wettelijk omschreven begrip is, verweerder hiermee beoogt te zeggen dat het bezwaar kennelijk (in de betekenis van: evident) niet-ontvankelijk is.

14. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar onder meer overwogen dat in de uitspraak op bezwaar op het (Wob-)verzoek de gemeente tot het oordeel kwam dat er sprake was van misbruik van recht bij eiser en dat verweerder zich niet aan de indruk kan onttrekken dat er ook in deze (leges)zaak sprake is van misbruik van recht van eiser, nu er een rechtsmiddel is aangewend zonder redelijk doel dan wel voor een ander doel dan waarvoor het rechtsmiddel is gegeven.

15. Hetgeen verweerder aanvoert in de uitspraak op bezwaar over misbruik van recht heeft nagenoeg uitsluitend betrekking op (de rol van eiser in) de Wob-zaak en de in verband hiermee uitgebrachte ingebrekestelling. De beslissing op het verzoek moet worden onderscheiden van het opleggen van een aanslag leges als gevolg van het indienen van het verzoek. Ook indien er in de Wob-zaak sprake is van misbruik van recht, dan houdt dit nog niet automatisch in dat in de hiermee samenhangende legeszaak daar ook sprake van is. Er is geen reden om, zoals verweerder ogenschijnlijk voorstaat, zowel het Wob-verzoek als het bezwaarschrift tegen de legesaanslag op basis van dezelfde beoordelingscriteria te beoordelen, ze daarmee over één kam te scheren en reeds daarom tot dezelfde conclusie te komen.

Bij een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar dient er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk te zijn over de niet-ontvankelijkheid ervan. Ingeval van enige twijfel bij verweerder aan de ontvankelijkheid dient eiser gehoord te worden. Gelet op de overweging in de uitspraak op bezwaar dat hij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat in de onderhavige zaak sprake is van misbruik van recht, is volgens de rechtbank reden om aan te nemen dat bij verweerder op dat moment tenminste enige twijfel bestond over de ontvankelijkheid van het bezwaar. Van een kennelijke niet-ontvankelijkheid van het bezwaar is dan geen sprake. Een indruk is hiervoor onvoldoende. Hetgeen verweerder hier heeft aangevoerd, leidt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat in deze legeszaak verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van misbruik van recht van eiser, waarbij de rechtbank zich niet uitlaat over de vraag of in de Wob-zaak er wel sprake is van zodanig misbruik.

16. Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan - voor zover in deze zaak relevant - een bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Gesteld noch gebleken is dat het bezwaarschrift niet voldoet aan de hieraan in artikel 6:5 van de Awb gestelde eisen, laat staan dat eiser in de gelegenheid is gesteld een eventueel verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.

17. Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van de rechtbank verweerder het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, zodat het beroep reeds hierom gegrond dient te worden verklaard.

18. Over de grief van eiser, dat hij in de bezwaarfase niet is gehoord, overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 7:3 van de Awb staan de (limitatieve) gronden opgenomen op grond waarvan verweerder kan besluiten iemand in bezwaar niet te horen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft verweerder het bezwaar ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Nu verder gesteld laat staan is gebleken dat een van de andere in artikel 7:3 van de Awb omschreven situaties zich hier voordoet, heeft verweerder door eiser niet te horen het recht van eiser om te worden gehoord geschonden.

19. Het niet-horen in de bezwaarfase terwijl daarom is verzocht, heeft tot gevolg dat de rechter de zaak in beginsel terugwijst naar verweerder. Er bestaat geen noodzaak tot terugwijzen als eiser door het achterwege laten van het horen niet in zijn belangen is geschaad en/of als partijen de rechter verzoeken zelf in de zaak te voorzien (Hoge Raad 18 april 2003, nr. 37790, ECLI:NL:HR:2003:BI3751). Nu de rechtbank niet is verzocht om zelf in de zaak te voorzien, ziet de rechtbank geen reden om van de hoofdregel af te wijken. De rechtbank zal daarom de zaak terugwijzen naar verweerder om eiser te horen en opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.

Proceskosten

20. Verweerder heeft op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb een verzoek gedaan om eiser wegens misbruik van recht in zijn proceskosten in beroep te veroordelen. Nu het beroep van eiser gegrond wordt verklaard en verweerder het gestelde misbruik in de onderhavige zaak niet aannemelijk heeft gemaakt, bestaat hiervoor geen aanleiding.

21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 734 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 244 en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 490.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 734, en

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, rechter, in aanwezigheid van

mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2015.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel