Rechtbank Noord-Holland, 30-11-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:10977, AWB - 15 _ 5752
Rechtbank Noord-Holland, 30-11-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:10977, AWB - 15 _ 5752
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 30 november 2016
- Datum publicatie
- 11 januari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2016:10977
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 5752
Inhoudsindicatie
De rekening-courantschuld van eiser, de dga, aan de onderneming is in de jaren 2009, 2010 en 2011 toegenomen. Op grond van alle feiten en omstandigheden acht de rechtbank aannemelijk dat de toename van de rekening-courant niet kan of zal worden afgelost en dat eiser zich daarvan, gelet op zijn positie van dga, bewust had moeten zijn. De bedragen van opnamen in rekening-courant hebben het vermogen van de onderneming in de belastingjaren definitief verlaten, waarmee zij als onttrekkingen moeten worden aangemerkt
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummers: HAA 15/5752, 15/5753 en 15/5754
(gemachtigde: J. Kok RB),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.136 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 100.716. Verweerder heeft gelijktijdig bij beschikking heffingsrente berekend tot een bedrag van € 4.394 en bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 17.107.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.000 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 565.335. Verweerder heeft gelijktijdig bij beschikking heffingsrente berekend tot een bedrag van € 16.001 en bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 78.498.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2011 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.000, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 250.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7. Verweerder heeft gelijktijdig bij beschikking heffingsrente berekend tot een bedrag van € 5.713 en bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 226.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 ongegrond verklaard en de bezwaren tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 en de aanslag IB/PVV 2011 gegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift aan verweerder verstrekt.
Partijen zijn bij brief van 27 juli 2016 in de zaak met nummer 15/5752 uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting. In de zaken met de nummers 15/5753 en 15/5754 is ten onrechte geen vergelijkbare uitnodiging verzonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2016 te Haarlem. Aldaar zijn met instemming van partijen alle in de aanhef van deze uitspraak vermelde beroepen behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.E. Hulsebosch en J.N.A.H. Renckens.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek zal worden hervat teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen stukken te overleggen.
Verweerder heeft bij brief van 18 augustus 2016 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift aan eiser verstrekt. Beide partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is bestuurder van en houdt 100% van de aandelen in [A BEDRIJF] B.V. die op haar beurt 50% van de aandelen houdt in [B BEDRIJF] B.V. De overige aandelen in [B BEDRIJF] B.V. worden via [C BEDRIJF] B.V. gehouden door [A] , de broer van eiser. [B BEDRIJF] B.V. houdt 100% van de aandelen in [D BEDRIJF] B.V. en in [E BEDRIJF] B.V. Eiser heeft in de onderhavige belastingjaren zowel voor [A BEDRIJF] B.V. als voor [B BEDRIJF] B.V. werkzaamheden verricht.
2. Namens eiser is op 18 juli 2011 aangifte IB/PVV 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van negatief € 14.864. Namens eiser is op 17 juli 2012 aangifte IB/PVV 2010 gedaan naar een verzamelinkomen van nihil. In beide aangiften is geen inkomen uit arbeid aangegeven. De aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 zijn met respectieve dagtekeningen 24 augustus 2011 en 9 augustus 2012 conform de aangiften opgelegd.
3. In 2012, 2013 en 2014 is bij eiser een boekenonderzoek verricht naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting 2007 tot en met 2010. In het rapport van 21 mei 2014 betreffende dit onderzoek (hierna: rapport eiser) wordt geconcludeerd - kort gezegd - dat:
- in de aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 2009 en 2010 ten onrechte geen loon is aangegeven;
- in de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2010 ten onrechte geen uitdelingen in verband met privégebruik van een door [B BEDRIJF] B.V. ter beschikking gestelde auto en de in verband met de verkoop van het pand [A ADRES] door [D BEDRIJF] B.V. behaalde verkoopwinst zijn aangegeven; en,
- in de jaren 2009 tot en met 2011 in de vorm van een toename van de saldi van de rekening-courantverhouding tussen eiser en [A BEDRIJF] B.V. jaarlijks bedragen aan eiser ten goede zijn gekomen die in de aangiften inkomstenbelasting als winstuitdeling verantwoord hadden dienen te worden.
Geconcludeerd wordt tot de volgende correcties:
2009
Aangegeven inkomen box 1 € -14.864
Bij: correctie gebruikelijk loon € 40.000
Nader vastgesteld inkomen box 1 € 25.136
Vastgesteld inkomen box 2 € 0
Bij: correctie toename rekening-courant € 100.716
Nader vastgesteld inkomen box 2 € 100.716
2010
Aangegeven inkomen box 1 € 0
Bij: correctie gebruikelijk loon € 41.000
Nader vastgesteld inkomen box 1 € 41.000
Aangegeven inkomen box 2 € 0
Bij: correctie privégebruik auto € 476
Bij: correctie verkoop pand € 375.000
Bij: correctie toename rekening-courant € 189.859
Nader vastgesteld inkomen box 2 € 565.335
Voorts wordt geconcludeerd tot het opleggen van vergrijpboetes van 50% wegens het opzettelijk doen van onjuiste aangiften.
4. Verweerder heeft de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 en 2010, de beschikkingen heffingsrente en de vergrijpboetes overeenkomstig de bevindingen in het rapport eiser respectievelijk met dagtekening 23 augustus 2014 (2009) en 16 augustus 2014 (2010) vastgesteld. Namens eiser is hiertegen op 29 september 2014 bezwaar gemaakt.
5. Eiser en [A BEDRIJF] B.V. hebben op 30 september 2014 een rekening-courant overeenkomst gesloten. De overeenkomst vermeldt onder meer:
“overwegende:
[…]
dat partijen opnamen en stortingen wensen te vergemakkelijken en daartoe een overeenkomst aangaan die een rekening-courant verhouding doet ontstaan en voor zover deze er al was deze te formaliseren.
[…]
Artikel 3
a. Over het saldo van de rekening-courant zijn partijen elkaar over en weer rente verschuldigd.
b. Het rentepercentage wordt jaarlijks vastgesteld door de algemene vergadering van aandeelhouders. Het rentepercentage wordt voor lopende boekjaar vastgesteld op 6 %.
c. De rente wordt berekend door ieder van de partijen over het eindsaldo per 31 december van het verlopen boekjaar.
d. De aldus berekende rente wordt per het einde van het boekjaar door ieder van de partijen gedebiteerd respectievelijk gecrediteerd op de rekening-courant.
[…]
Artikel 4
a. De B.V. kan zekerheid in de vorm van een hypothecaire inschrijving eisen op onroerend goed dat in eigendom is van de bestuurder.
b. De bestuurder zal de hoogte van de rekeningcourantschuld, welke ten tijde van het ondertekenen van deze overeenkomst wordt vastgesteld op € 1.222.000,-, terugbrengen door jaarlijks […] minimaal de jaarlijkse mutaties van de rekeningcourantschuld van de afgelopen 5 jaar in te lossen. Te beginnen bij de mutaties van 2009.
c. Partijen verklaren uitdrukkelijk geen bevoordeling van elkaar, in welke zin dan ook, te hebben beoogd. Indien de fiscale autoriteiten en/of de rechter in belastingzaken, van oordeel zijn dat er in de bepalingen van deze overeenkomst en/of de uitvoering daarvan een bevoordeling van één der partijen is gelegen, worden de desbetreffende bepalingen van deze overeenkomst en/of de uitvoering daarvan, met terugwerkende kracht aangepast overeenkomstig het oordeel van de fiscale autoriteiten en/of de rechter in belastingzaken. De bevoordeelde partij is alsdan verplicht het bedrag van de bevoordeling direct aan de andere partij te vergoeden. […]”
6. Voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2011 is aan eiser uitstel verleend tot 1 mei 2013 en, na aanmaning, tot 11 juli 2013. Bij gebreke van een aangifte is de primitieve aanslag IB/PVV 2011 met dagtekening 4 februari 2015 ambtshalve opgelegd.
7. Op 4 maart 2015 heeft verweerder een aangifte IB/PVV 2010 ontvangen waarin een bedrag van € 27.501 aan looninkomsten van [B BEDRIJF] B.V. is opgenomen, alsmede onder vermelding ‘bijtelling auto’ een negatief bedrag van € 27.500. Op 5 maart 2015 heeft verweerder een aangifte IB/PVV 2011 ontvangen waarin een bedrag van € 68.500 aan looninkomsten van [B BEDRIJF] B.V. is opgenomen, alsmede onder vermelding ‘bijtelling auto’ een negatief bedrag van € 27.500, en een persoonsgebonden aftrek (levensonderhoud kinderen) van € 8.280. Deze laatste aangifte is door verweerder aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de primitieve aanslag IB/PVV 2011.
8. Op 9 november 2015 is het definitieve rapport verschenen inzake een boekenonderzoek bij [E BEDRIJF] B.V. naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2010 tot en met 2012 en de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013 (hierna: rapport [E BEDRIJF] ). Het rapport [E BEDRIJF] vermeldt, voor zover van belang:
“3.3.3 Niet aangegeven omzet
[…]
2011
Factuur [A NUMMER]
Op 19 oktober 2011 wordt een factuur opgemaakt met factuurnummer [A NUMMER] voor een bedrag van € 67.500. Het betreft de verkoop van de machine aan een onderneming in Moldavië, Roemenië. We hebben deze factuur in de papieren administratie aangetroffen, maar de factuur is niet in de financiële administratie verwerkt. De niet aangegeven omzet zal gecorrigeerd en als uitdeling aangemerkt worden.
[…]
Kosten
[…]
2011
Kosten met betrekking tot [B]
Er zijn facturen in de administratie opgenomen als advieskosten, advocaatkosten en reis- en verblijfkosten die zien op een rechtszaak tegen de heer [B] . Het betreft privéuitgaven die niet als kosten opgevoerd mogen worden. De kosten zullen gecorrigeerd en als uitdeling aangemerkt worden.
[…]
Kosten [C]
Er is een factuur aangetroffen van [C] , handelend onder [F BEDRIJF] . [E BEDRIJF] B.V. heeft aangegeven dat de heer [C] ingehuurd is om te bemiddelen in de zaak [B] , en hier een rapport over uit te brengen. Deze kosten zien op privé aangelegenheden, en kunnen niet als zakelijke kosten worden verantwoord. De kosten zullen gecorrigeerd en als uitdeling aangemerkt worden.
[…]
Gestelde uitdelingen
[…]
[X]
2012 2011 2010
3.3.3 […] € 33.750 […]
3.3.6 […] € 11.456 […]
[…] € 45.206 […]”
9. Verweerder heeft op 6 november 2015 uitspraak op de bezwaren gedaan. Het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2009, de beschikking heffingsrente en de vergrijpboete is ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2010, de beschikking heffingsrente en de vergrijpboete is gegrond verklaard, waarbij de correctie van € 375.000 in verband met de verkoop van het pand is komen te vervallen en de vergrijpboete is verminderd tot € 31.618. Het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2011 en de beschikking heffingsrente is gegrond, en het bezwaar tegen de verzuimboete is ongegrond verklaard. Hierbij is het belastbaar inkomen uit werk en woning gehandhaafd, het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd tot nihil en de verzuimboete gehandhaafd. Het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang is verminderd tot € 198.616, waarbij verweerder een toename van de rekening-courantschuld aan [A BEDRIJF] B.V. tot een bedrag van € 153.410 en een regulier voordeel uit [E BEDRIJF] B.V. tot een bedrag van € 45.206 in aanmerking heeft genomen.
10. Bij brief met bijlagen van 19 november 2015 aan verweerder is de gemachtigde van eiser nogmaals ingegaan op de correcties. Bij brief van 27 november 2015 heeft verweerder de gemachtigde bericht dat inmiddels uitspraak op bezwaar is gedaan en dat geen aanleiding is gevonden deze te herzien.
Geschil 11. In geschil is of de jaarlijkse toenamen van de rekening-courantschuld van eiser aan [A BEDRIJF] B.V. in de onderscheiden belastingjaren moeten worden aangemerkt als belastbaar regulier voordeel uit aanmerkelijk belang. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, is in geschil of verweerder dit voordeel in het belastingjaar 2011 terecht heeft gesteld op € 198.616. Voorts zijn de vergrijpboetes 2009 en 2010 in geschil. De verzuimboete 2011 is niet in geschil.
12. Ter zitting heeft eiser te kennen gegeven dat, nu hij de cijfermatige uitwerking van de uitspraak op bezwaar inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 inmiddels heeft ontvangen, over de correctie in verband met de verkoop van het pand geen geschil meer bestaat. Ter zitting heeft eiser voorts te kennen gegeven in te stemmen met de correcties gebruikelijk loon zoals weergegeven in de pleitnota van verweerder.
13. Eiser stelt dat hij altijd de intentie heeft gehad om de rekening-courantschuld bij [A BEDRIJF] B.V. helemaal af te lossen en dat deze inmiddels ook volledig is afgelost. Voor zover de rechtbank voor het jaar 2011 verweerder volgt in zijn standpunt dat er sprake is van een uitdeling, dient het bedrag daarvan te worden bepaald op primair € 167.724 en subsidiair € 198.616. Ter zake van de vergrijpboetes 2009 en 2010 stelt eiser zich op het standpunt dat deze onredelijk hoog zijn omdat hij zich niet bewust was van enige bevoordeling. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de navorderingsaanslagen IB/PVV en de vergrijpboetes 2009 en 2010 en vermindering van de aanslag IB/PVV 2011.
14. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat [A BEDRIJF] B.V. eiser door middel van het laten oplopen van de rekening-courantschuld als aandeelhouder heeft willen bevoordelen en dat zowel [A BEDRIJF] B.V. als eiser zich daarvan bewust zijn geweest, of hadden moeten zijn. Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat het niet nemen van invorderingsmaatregelen neerkomt op het prijsgeven van de vordering met de bedoeling eiser te bevoordelen en dat zowel [A BEDRIJF] B.V. als eiser zich daarvan bewust zijn geweest. Verweerder concludeert dat de jaarlijkse toename van de rekening-courantschuld daarom als genoten dividend moet worden beschouwd. Met betrekking tot de opgelegde vergrijpboetes 2009 en 2010 stelt verweerder zich op het standpunt dat de grondslagen in overeenstemming dienen te worden gebracht met de correcties zoals weergegeven in zijn pleitnota en dat alsnog rekening dient te worden gehouden met de heffingskortingen. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de navorderingsaanslagen IB/PVV en de vergrijpboetes 2009 en 2010 en de aanslag IB/PVV 2011.
15. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Gebruikelijk loon
16. Nu eiser te kennen heeft gegeven in te stemmen met de correcties gebruikelijk loon zoals door verweerder ter zitting bepleit, zal het inkomen uit werk en woning als volgt worden vastgesteld:
2009 € 67.000;
2010 € 41.000;
2011 € 97.996.
Rekening-courantschulden
17. Op grond van het bepaalde in de artikelen 4.1, 4.6 en 4.12, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001, behoren de voordelen die door eiser worden getrokken uit de aandelen in [A BEDRIJF] B.V. tot zijn belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang.
18. Indien een vennootschap aan haar aandeelhouder een lening verstrekt waarvan aannemelijk is dat deze niet kan of zal worden afgelost, moet deze lening worden aangemerkt als een onttrekking. Het bedrag van de lening heeft dan immers het vermogen van de vennootschap definitief verlaten. Dit wordt niet anders indien het bedrag van de lening kan worden verrekend met een toekomstige dividenduitkering (HR 19 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR4761). Voor het in aanmerking nemen van een onttrekking zal de inspecteur feiten (en omstandigheden) aannemelijk moeten maken waaruit blijkt dat deze lening niet kan of zal worden afgelost en de vennootschap en aandeelhouder zich daarvan bewust waren of hadden moeten zijn (HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:645).
19. Vast staat dat de rekening-courantschuld van eiser aan [A BEDRIJF] B.V. in 2009 met € 100.716, in 2010 met € 189.859 en in 2011 met € 167.724 is toegenomen. Vast staat dat eiser en [A BEDRIJF] B.V. in deze jaren geen rekening-courantovereenkomst hadden opgemaakt. Vast staat voorts dat eiser ten behoeve van de aflossing van de rekening-courantschuld geen zekerheden heeft gesteld, dat geen rente en geen aflossingsschema zijn overeengekomen en dat [A BEDRIJF] B.V. geen incassomaatregelen heeft getroffen. Eiser heeft niet weersproken dat hij de opnamen in rekening-courant heeft gedaan om in zijn levensonderhoud te voorzien en dat hij niet over inkomen of vermogen beschikte waaruit hij de toename van de rekening-courantschuld heeft kunnen aflossen. Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank aannemelijk dat de toename van de rekening-courantschuld in de jaren 2009 tot en met 2011 niet kan of zal worden afgelost en dat eiser - gelet op zijn positie van directeur-grootaandeelhouder - en [A BEDRIJF] B.V. zich daarvan bewust hadden moeten zijn. De rechtbank concludeert dat de bedragen van voormelde opnamen in rekening-courant het vermogen van [A BEDRIJF] B.V. in de onderscheiden belastingjaren definitief hebben verlaten, waarmee zij als onttrekkingen moeten worden aangemerkt.
20. Met betrekking tot hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd overweegt de rechtbank nog als volgt. De schriftelijke rekening-courantovereenkomst met [A BEDRIJF] B.V. is (ruim) na afloop van de onderhavige belastingjaren en na aanvang van de discussie met verweerder over de opnamen in rekening-courant opgemaakt en kan daarom aan het in overweging 20 gegeven oordeel niet afdoen. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van eiser dat de rekening-courantschuld aan [A BEDRIJF] B.V. inmiddels is afgelost, aangezien uit geen van de transactieoverzichten en bankafschriften die eiser ter onderbouwing hiervan heeft overgelegd een overboeking op een bankrekening ten name van [A BEDRIJF] B.V. kan worden afgeleid. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat de rekening-courantschuld inmiddels tot de bedragen van de toenamen is afgelost. Aan beantwoording van de vraag of enige (terug)betaling tot de conclusie noopt dat er van een onttrekking geen sprake is, komt de rechtbank daarom niet toe.
21. Eiser heeft geen afzonderlijke grieven gericht tegen de hoogte van de correcties in verband met de uitdelingen in de jaren 2009 en 2010. Met betrekking tot het jaar 2011 stelt eiser primair dat de correctie dient te worden vastgesteld op € 167.724, overeenkomend met, naar de rechtbank begrijpt, de toename van de rekening-courantschuld aan [A BEDRIJF] B.V. in 2011. Nu het bedrag dat verweerder in verband met de uitdeling uit [A BEDRIJF] B.V. in 2011 in aanmerking heeft genomen blijkens de uitspraak op bezwaar slechts € 153.410 bedraagt en eiser geen grieven heeft gericht tegen het in aanmerking nemen door verweerder van een uitdeling ten belope van € 45.206, oordeelt de rechtbank dat verweerder het bedrag van de uitdeling op € 198.616 niet te hoog heeft bepaald.
22. De slotsom luidt dat het inkomen uit aanmerkelijk belang door verweerder terecht is vastgesteld op:
2009 € 100.716;
2010 € 190.335;
2011 € 198.616.
Aangezien verweerder de omvang van het belastbaar inkomen op grond van de normale regels betreffende de verdeling van de bewijslast reeds aannemelijk heeft gemaakt wordt aan omkering en verzwaring van de bewijslast niet toegekomen.
Boetes
23. Verweerder heeft voor de jaren 2009 en 2010 vergrijpboetes ex artikel 67e van de AWR van 50% opgelegd. Verweerder verwijt eiser primair (voorwaardelijk) opzet en subsidiair grove schuld bij het niet aangeven van looninkomsten en inkomsten in verband met de toename van de rekening-courantschulden.
24. Artikel 67e, van de AWR, bepaalt, voor zover van belang:
“Indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem […] een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.”
Van opzet in de zin van deze bepaling is sprake indien de belastingplichtige willens en wetens zodanig handelingen verricht of nalaat dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Van voorwaardelijk opzet in de zin van deze bepaling is sprake indien de belastingplichtige willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aanslag tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld of anderszins te weinig belasting zou worden geheven. Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid.
25. Voor het opleggen van vergrijpboetes als de onderhavige is dus vereist dat verweerder bewijst dat het aan (voorwaardelijk) opzet dan wel grove schuld van eiser is te wijten dat geen looninkomsten zijn aangegeven en dat het aan opzet dan wel grove schuld van eiser is te wijten dat geen inkomsten in verband met de toename van de rekening-courantschuld zijn aangegeven.
26. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met betrekking tot de looninkomsten erin is geslaagd bewijs van opzet te leveren en dat verweerder met betrekking tot de toename van de rekening-courantschuld er niet in is geslaagd bewijs van (voorwaardelijk) opzet, maar er wel in is geslaagd bewijs van grove schuld te leveren. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De aangiften 2009 en 2010 zijn ingediend door de belastingadviseur, respectievelijk belastingconsulent, van eiser. Nu het tegendeel is gesteld noch gebleken gaat de rechtbank ervan uit dat eiser van de inhoud van de aangiften op de hoogte was en daarmee heeft ingestemd. Eiser heeft niet weersproken dat hij voorafgaand aan het jaar 2009 altijd looninkomsten heeft genoten en heeft aangegeven. Vast staat dat eiser de opnamen in rekening-courant in de jaren 2009 en 2010 heeft aangewend om in zijn levensonderhoud te voorzien. Als directeur-grootaandeelhouder moet eiser ervan op de hoogte zijn geweest dat hij een gebruikelijk loon in de zin van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 behoort aan te geven. De rechtbank concludeert hieruit dat eiser voor de jaren 2009 en 2010 willens en wetens geen looninkomsten heeft aangegeven. De rechtbank acht in dit verband een boete van 50% passend en geboden. Nu gesteld noch gebleken is dat eiser over meer dan gemiddelde fiscale kennis beschikt, rechtvaardigt voormelde gang van zaken echter niet de conclusie dat eiser willens en wetens geen inkomen uit aanmerkelijk belang heeft aangegeven, en ook niet dat hij in dit verband de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aanslag tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld of anderszins te weinig belasting zou worden geheven. Eiser kan in dit verband echter wel grove schuld worden verweten. Eiser heeft immers ter zitting verklaard dat de boekhouder die de aangifte heeft verzorgd over weinig fiscale kennis beschikte. Eiser heeft bij de keuze van zijn boekhouder daarom niet de zorg betracht die hij in acht had behoren te nemen. De rechtbank acht in dit verband een boete van 25% passend en geboden.
27. Bij het bepalen van de grondslag van de boetes dient aangesloten te worden bij de (aangepaste) grondslag van het inkomen uit werk en woning in verband met de correcties gebruikelijk loon van € 67.000 (2009) en € 41.000 (2010), met de grondslag van het inkomen uit aanmerkelijk belang van € 100.716 (2009) en € 189.859 (2010), met de toepasselijke heffingskortingen van € 3.511 (2009) en € 3.476 (2010) en met de verrekening van loonheffing ten bedrage van € 33.637 (2009) en € 2.603 (2010). De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
28. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Gelet op de samenhang van de beroepen worden deze op de voet van artikel 3 van het Besluit beschouwd als één zaak.