Home

Rechtbank Noord-Holland, 01-02-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:2072, AWB - 15 _ 1675

Rechtbank Noord-Holland, 01-02-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:2072, AWB - 15 _ 1675

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
1 februari 2016
Datum publicatie
4 april 2016
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2016:2072
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1675
Relevante informatie
Invoeringswet Wegenverkeerswet 1994 [Tekst geldig vanaf 01-05-2009] art. 42, Douane-regeling hoofdkwartier AFCENT [Tekst geldig vanaf 01-01-2019] [Regeling ingetrokken per 2019-01-01] art. 37, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 225

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting: De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat eiseres in het kentekenregister slechts is vermeld als contactpersoon voor het voertuig dat in eigendom toebehoort aan een NAVO militair. Indien dat vast zou komen te staan kan zij niet als belastingplichtig houder van het voertuig worden aangemerkt. Verweerder heeft ter zitting verklaard niet precies te weten hoe de RDW bij de registratie te werk gaat en ‘op de gok’ af te gaan op de inschrijving in het kentekenregister. Verweerder heeft daarmee niet aan zijn bewijslast voldaan. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag.

Uitspraak

Zittingsplaats Alkmaar

zaaknummer: ALK 15/1675

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag (aanslagnummer [# 1] ) parkeerbelasting opgelegd van € 58,90 (€ 1,90 parkeerbelasting en € 57 kosten).

Verweerder heeft de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2016 te Alkmaar. Eiseres heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.H. Wiegeraad.

Overwegingen

Feiten

1. Op 27 september 2014 heeft verweerder omstreeks 11:57 uur geconstateerd dat ter plaatse van de [locatie] werd geparkeerd met een voertuig van het merk [B] terwijl de parkeertijd was verstreken. In verband daarmee is een naheffingsaanslag opgelegd aan eiseres.

2. Ten tijde van het parkeren stond het voertuig in het kentekenregister ingeschreven met als aanduiding [# 2] .

3. Bij brief, door verweerder ontvangen op 17 oktober 2014, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Verweerder heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 19 december 2014 ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Geschil 4. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd.

5. Eiseres stelt dat de naheffingsaanslag niet aan haar opgelegd had mogen worden omdat zij niet als belastingplichtige kan worden aangemerkt. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.

6. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag terecht aan eiseres als houder van het voertuig is opgelegd. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

7. De raad van de gemeente [B] heeft in haar openbare vergadering van 17 december 2013 vastgesteld de Verordening parkeerbelastingen 2014 (hierna: de verordening). Artikel 3 van de verordening bepaalt, voor zover van belang:

“1. De belasting […] wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.

2. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

[…]

b. zolang geen voldoening van de belasting […] heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig[…]”

8. Artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet bepaalt, voor zover van belang:

“Met betrekking tot een motorrijtuig dat is ingeschreven in het kentekenregister, bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994, wordt als houder aangemerkt degene op wiens naam het motorrijtuig ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven.”

9. Artikel 42, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt, voor zover van belang:

“In het kentekenregister verwerkt de Dienst Wegverkeer gegevens omtrent motorrijtuigen en aanhangwagens waarvoor een kenteken is opgegeven en de tenaamstelling van die motorrijtuigen en aanhangwagens, alsmede omtrent andere motorrijtuigen en aanhangwagens.”

10. Artikel 36, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt:

“Aan de eigenaar of houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen op de weg dient overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de Dienst Wegverkeer een kenteken voor dat voertuig te zijn opgegeven.”

11. Artikel 37 van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt, voor zover van belang:

“1. Artikel 36 is niet van toepassing op:

[…]

c. motorrijtuigen en aanhangwagens, mits wordt voldaan aan nadere bij ministeriële regeling vast te stellen regels, die in eigendom toebehoren aan of worden gehouden door:

1°. leden van een bij ministeriële regeling aangewezen krijgsmacht of civiele dienst in de zin van artikel I van het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de landen die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1953, 10), dan wel in de zin van artikel 3 van het bij evenbedoeld verdrag behorende, op 28 augustus 1952 te Parijs gesloten, protocol nopens de rechtspositie van internationale militaire hoofdkwartieren ingesteld uit hoofde van het Noord-Atlantisch Verdrag (Trb. 1953, 11), alsmede

2°. functionarissen van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie die in Nederland zijn op grond van de briefwisseling tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie van 31 augustus en 11 september 1979 (Trb.1979, 159) en op wie het Verdrag nopens de rechtspositie van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, van de nationale vertegenwoordigers bij haar organen en van haar internationale staf (Trb.1951, 139), van toepassing is.”

12. Artikel 1 van de Regeling uitzondering kentekenplicht krijgsmacht of civiele dienst (hierna: de Regeling) bepaalt, voor zover van belang:

“Artikel 37, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994 is van toepassing op de volgende categorieën van motorrijtuigen:

[…]

c. motorrijtuigen, in eigendom toebehorend aan of gehouden door leden van een krijgsmacht of een civiele dienst in de zin van artikel 3 van het bij het in onderdeel a bedoelde verdrag van 1951 behorende, op 28 augustus 1952 te Parijs gesloten, protocol nopens de rechtspositie van internationale militaire hoofdkwartieren, ingesteld uit hoofde van het Noord-Atlantisch Verdrag (Trb. 1953, II), die zijn verbonden aan het Joint Forces Command Head Quarters Brunssum, voor zover deze motorrijtuigen in verband met artikel 8 van het protocol op grond van artikel XI, zesde lid, van het in onderdeel a bedoelde verdrag van 1951 hier te lande met tijdelijke vrijstelling van belasting kunnen worden ingevoerd[…]”

13. Artikel 37, eerste lid, van de Douane-regeling hoofdkwartier AFCENT (hierna: de Douane-regeling) bepaalt, voor zover van belang:

“Ingevolge artikel XI, zesde lid, van het NAVO-Statusverdrag in verbinding met het Hoofdkwartierenprotocol kan AFCENT-personeel […] zijn in eigendom toebehorende motorrijtuigen […] bestemd voor persoonlijk gebruik door henzelf of hun gezinsleden, gedurende de duur van het verblijf hier te lande als personeelslid van AFCENT met voorwaardelijke vrijstelling van belastingen invoeren.[…]”

14. Artikel 40, eerste lid, van de Douane-regeling bepaalt, voor zover van belang:

“De motorrijtuigen die op voet van artikel 37 met vrijstelling van belastingen zijn ingevoerd worden door AFCENT geregistreerd. Alle andere motorrijtuigen blijven onderworpen aan de normale Nederlandse procedure van registratie en afgifte van kentekenbewijzen.”

15. Tussen partijen is niet in geschil dat de verschuldigde parkeerbelasting op het moment van het opleggen van de naheffingsaanslag niet was voldaan. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres als houder in de zin van artikel 3 van de verordening kan worden aangemerkt, waarbij specifiek in geschil is of eiseres moet worden beschouwd als degene op wiens naam het voertuig ten tijde van het parkeren in het kentekenregister was ingeschreven. Op verweerder rust de bewijslast terzake.

16. Eiseres stelt dat zij niet als houder van het voertuig kan worden aangemerkt en voert daartoe het volgende aan. Het voertuig behoort in eigendom toe aan [C] die tot zijn vertrek uit Nederland op 10 oktober 2014 in [D] voor eiseres werkzaam was als NAVO militair. Het voertuig is in 2012 door [C] voor persoonlijk gebruik in Nederland ingevoerd als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Douane-Regeling. In verband daarmee heeft eiseres het voertuig geregistreerd als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Douane-Regeling. Dit is gebeurd aan de hand van registratienummer [# 2] dat de RDW aan eiseres ter beschikking heeft gesteld. Dit registratienummer heeft de uiterlijke verschijningsvorm van een kenteken, maar is geen kenteken. Op grond van artikel 37 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 1, aanhef en onder c, van de Regeling geldt voor het voertuig namelijk een wettelijke vrijstelling van de kentekenplicht. In het kentekenregister is de naam van eiseres slechts vermeld als contactpersoon voor het voertuig.

17. De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens het bepaalde in artikel 42, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, worden in het kentekenregister niet alleen gegevens opgenomen van motorvoertuigen waarvoor een kenteken is afgegeven, maar ook van andere motorvoertuigen. De rechtbank acht op grond van het uitvoerige en goed gedocumenteerde betoog van eiseres en de inhoud en strekking van de regelgeving waarop zij zich beroept niet onaannemelijk dat eiseres slechts als contactpersoon in het kentekenregister is opgenomen. Indien dit vast zou komen te staan, is er naar het oordeel van de rechtbank van een tenaamstelling in de zin van artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet geen sprake. Onder deze omstandigheden had het op de weg van verweerder gelegen om nader te onderbouwen dat eiseres als belastingplichtig houder moet worden aangemerkt. Verweerder heeft ter zitting echter verklaard niet precies te weten hoe de RDW bij de registratie te werk gaat, en ‘op de gok’ af te gaan op een inschrijving in het kentekenregister. Daarmee heeft verweerder niet aan zijn bewijslast voldaan. De naheffingsaanslag kan niet in stand blijven.

18. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 59,80, te weten de reiskosten op basis van de kosten van het openbaar vervoer 2e klasse.

Beslissing

Rechtsmiddel