Rechtbank Noord-Holland, 21-03-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:3625, AWB - 15 _ 1343
Rechtbank Noord-Holland, 21-03-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:3625, AWB - 15 _ 1343
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 21 maart 2016
- Datum publicatie
- 1 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2016:3625
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 1343
Inhoudsindicatie
Douane. Rechtbank oordeelt dat beroep op artikel 212bis van het CDW ivm manifeste nalatigheid terecht door de inspecteur is afgewezen. Omdat voorts de wettelijke bepalingen omtrent de douaneregeling in het vrije verkeer brengen met toepassing van de gunstige tariefbehandeling uit hoofde van de bijzondere aard of bestemming van de goederen niet voorziet in de mogelijkheid te verzoeken tot verlenging van de termijn waarbinnen de goederen een bijzondere bestemming moeten hebben gevolgd, mist artikel 859 van het TCDW in dit geval toepassing.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: HAA 15/1343
(gemachtigde: mr. R. Andringa),
en
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 8 juli 2014 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt ter hoogte van € 60.092,29 aan douanerechten op industriële producten.
Verweerder heeft het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard en de utb gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2015 te Haarlem.
Namens eiseres zijn verschenen [A] en [B] bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. A.J.M. Koopman vergezeld van H. de Boer.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres houdt zich bezig met visverwerking. Op 20 juli 2010 is aan eiseres een vergunning bijzondere bestemming verleend met ingangsdatum 19 juli 2010 en einddatum 19 juli 2013. De aanzuiveringstermijn is gesteld op 7 maanden. De vergunning is afgegeven voor diverse bewerkingen van bevroren filet van Alaska koolvis, bevroren kabeljauw, bevroren yellowfin-filets en bevroren tongfilets. In het aanvraagformulier was in eerste instantie bij de aanzuiveringstermijn ingevuld ‘4 maanden’, maar de ‘4’ is handmatig doorgehaald en vervangen door ‘7’.
2. In 2014 is bij eiseres over de periode 18 juli 2010 tot en met 5 augustus 2013 een administratieve controle uitgevoerd op de naleving van de voorschriften van deze vergunning. In het controlerapport van 1 juli 2014 is vermeld dat de goederen van 22 aangiften die in de periode 14 december 2010 tot en met 23 oktober 2012 zijn aanvaard de bijzondere bestemming niet binnen de in de vergunning genoemde termijn hebben gevolgd. Naar aanleiding hiervan is de utb opgelegd.
Geschil en standpunten van partijen 3 In geschil is of de utb terecht aan eiseres is uitgereikt. Meer in het bijzonder is in geschil of artikel 212bis van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) aan het uitreiken van de utb in de weg staat dan wel of op grond van artikel 859 van de Toepassingsbepalingen CDW (hierna: TCDW) de termijnoverschrijding zonder werkelijke gevolgen is gebleken.
4. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de utb ten onrechte is opgelegd.
Primair heeft eiseres gesteld dat omdat verder aan alle voorwaarden is voldaan, op grond van artikel 212bis van het CDW toch de gunstige tariefbehandeling wegens het bereiken van de bijzondere bestemming van toepassing is.
Subsidiair heeft eiseres gesteld dat er geen douaneschuld krachtens artikel 204, eerste lid, aanhef en onder a, van het CDW is ontstaan, omdat het haar verweten verzuim geen werkelijke gevolgen heeft gehad voor de juiste werking van de regeling bijzondere bestemming. De termijn had immers probleemloos tussentijds verlengd kunnen worden tot 12 maanden of anderhalf jaar. Omdat voorts de goederen niet zijn onttrokken aan het douanetoezicht, eiseres niet duidelijk nalatig is geweest en de bestemming materieel wél is bereikt, is aan alle voorwaarden van artikel 859 van het TCDW voldaan.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb en verzoekt verweerder te veroordelen in de kosten van de bezwaar- en beroepsprocedure.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de utb terecht is opgelegd omdat artikel 212bis van het CDW toepassing mist. Dat artikel is bedoeld om een douanevrijstelling, de regeling terugkerende goederen, de regeling passieve veredeling of de regeling bijzondere bestemmingen onder voorwaarden ook toe te passen in de gevallen waarin de douaneschuld ontstaat op andere gronden dan op grond van het op reguliere wijze in het vrije verkeer brengen van goederen. Daar komt volgens verweerder bij dat sprake is van een manifeste nalatigheid van eiseres.
Voorts is verweerder van mening dat het verzuim niet onder het eerste punt van artikel 859 van het TCDW valt, omdat in de voor de regeling bijzondere bestemmingen geldende bepalingen nergens een regeling voorkomt met betrekking tot verlenging van de termijn waarbinnen aan de goederen een bijzondere bestemming moet zijn gegeven dan wel moeten zijn overgedragen.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Wetteksten
6. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van het CDW is de gunstige tariefbehandeling waarvoor bepaalde goederen uit hoofde van hun aard of bijzondere bestemming in aanmerking kunnen komen onderworpen aan voorwaarden die volgens de procedure van het Comité worden vastgesteld. Indien een vergunning is vereist, zijn de artikelen 86 en 87 van toepassing.
7. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van het CDW blijven goederen onder douanetoezicht indien zij uit hoofde van hun bijzondere bestemming, onder toepassing van een verlaagd recht of van een nulrecht bij invoer in het vrije verkeer worden gebracht. Het douanetoezicht eindigt onder meer wanneer de voor de toekenning van het verlaagde recht of van het nulrecht vastgestelde voorwaarden niet meer van toepassing zijn.
8. Ingevolge artikel 87, eerste lid, van het CDW worden de voorwaarden waaronder de betrokken regeling wordt gebruikt in de vergunning vastgesteld. Op grond van het tweede lid dient de houder van de vergunning de douaneautoriteiten mededeling te doen van elk feit dat zich na de afgifte van de vergunning voordoet en dat gevolgen kan hebben voor de handhaving of de inhoud van de vergunning.
9. Artikel 293, derde lid, van het TCDW luidt, voor zover van belang, als volgt:
“In de vergunning worden onder meer vermeld, tenzij dit overbodig wordt geacht:
(…)
d. de termijn waarbinnen de goederen de voorgeschreven bijzondere bestemming moeten hebben gevolgd;
(…)”
10. Artikel 204, eerste lid, van het CDW luidt:
“Een douaneschuld bij invoer ontstaat:
a. a) indien niet wordt voldaan aan een van de verplichtingen welke ten aanzien van aan rechten bij invoer onderworpen goederen voortvloeien uit de tijdelijke opslag van deze goederen of uit het gebruik van de douaneregeling waaronder zij zijn geplaatst, of
b) indien een van de voorwaarden die zijn gesteld voor de plaatsing van de goederen onder deze regeling of voor de toekenning van een verlaagd recht bij invoer of van een nulrecht uit hoofde van het gebruik van de goederen voor bijzondere doeleinden, niet in acht is genomen,
in andere gevallen dan die bedoeld in artikel 203, tenzij vaststaat dat dit verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleken voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of de betrokken douaneregeling.”
11. Artikel 212bis van het CDW luidt:
“Wanneer de douanewetgeving in een gunstige tariefbehandeling van bepaalde goederen uit hoofde van hun aard of bijzondere bestemming of in een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de in- of uitvoerrechten krachtens de artikelen 21, 82, 145 of 184 tot en met 187 voorziet, is deze gunstige behandeling of vrijstelling eveneens van toepassing in de gevallen waarin uit hoofde van de artikelen 202 tot en met 205, 210 of 211 een douaneschuld ontstaat, indien het gedrag van de belanghebbende niet van frauduleus handelen of van manifeste nalatigheid getuigt en deze laatste aantoont dat aan de overige voorwaarden voor de toekenning van de gunstige tariefbehandeling of de vrijstelling is voldaan.”
12. Artikel 859, aanhef en onder 1, van het TCDW luidt:
“De volgende vormen van verzuim worden beschouwd als zijnde zonder werkelijke gevolgen voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of van de betrokken douaneregeling in de zin van artikel 204, lid een, van het Wetboek voor zover:
- -
-
zij geen poging tot onttrekking van de goederen aan het douanetoezicht inhouden,
- -
-
zij geen duidelijke nalatigheid van de zijde van de belanghebbende inhouden, en
- -
-
alle formaliteiten voor het regulariseren van de situatie van de goederen alsnog worden vervuld:
1) het overschrijden van de termijnen binnen welke de goederen een van de douanebestemmingen die voorzien zijn in het kader van de tijdelijke opslag of van de betrokken douaneregeling moeten hebben gevolgd, wanneer op daartoe tijdig gedaan verzoek, de termijn zou zijn verlengd;”
Beoordeling van het geschil
13. Vaststaat dat de onderhavige goederen de bijzondere bestemming niet hebben gevolgd binnen de in de vergunning bijzondere bestemming voorgeschreven termijn. Omdat de in de vergunning gestelde termijn is overschreden, is niet voldaan aan een van de verplichtingen welke voortvloeien uit het gebruik van de douaneregeling in het vrije verkeer brengen met toepassing van de gunstige tariefbehandeling uit hoofde van de bijzondere aard of bestemming van de goederen, zodat op grond van artikel 204, eerste lid, aanhef en onder a, van het CDW een douaneschuld is ontstaan.
14. Eiseres stelt dat de goederen met toepassing van artikel 212bis van het CDW toch in aanmerking kunnen komen voor de gunstige tariefbehandeling uit hoofde van de bijzondere bestemming. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Zo artikel 212bis van het CDW al van toepassing is, kan een beroep op die bepaling eiseres niet baten, aangezien haar gedrag van manifeste nalatigheid getuigt. Uit het feit dat eiseres in het aanvraagformulier voor de vergunning bijzondere bestemmingen de aanzuiveringstermijn heeft gewijzigd van 4 maanden in 7 maanden, leidt de rechtbank af dat eiseres zich bewust was van het belang van die termijn. Nu in een periode van nog geen twee jaren de vis 22 keer niet binnen de in de vergunning voorgeschreven termijn van 7 maanden de bijzondere bestemming heeft gevolgd, is sprake van manifeste nalatigheid. Voor zover eiseres stelt dat door het handelen van verschillende medewerkers bij de douane bij haar de indruk is gewekt dat het bereiken van de bijzondere bestemming binnen de termijn niet van belang was en derhalve geen sprake kan zijn van manifeste nalatigheid merkt de rechtbank op dat dit standpunt geen steun vindt in de feiten die blijken uit de stukken in het dossier.
15. Eiseres stelt voorts dat de termijnoverschrijding met toepassing van artikel 859 van het TCDW zonder werkelijke gevolgen is geweest. Ook hierin volgt de rechtbank eiseres niet. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 43 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap (thans de Europese Unie) van 11 november 1999 in zaak C-48/98 inzake Firma Söhl & Söhlke stelt de rechtbank voorop dat artikel 859 van het TCDW een uitputtende regeling bevat inzake de verzuimen in de zin van artikel 204, eerste lid, aanhef en onder a, van het CDW, waarvan vaststaat dat zij zonder werkelijke gevolgen zijn gebleven voor de werking van de betrokken douaneregeling. Nu de wettelijke bepalingen omtrent de douaneregeling in het vrije verkeer brengen met toepassing van de gunstige tariefbehandeling uit hoofde van de bijzondere aard of bestemming van de goederen niet voorziet in de mogelijkheid te verzoeken tot verlenging van de termijn waarbinnen de goederen een bijzondere bestemming moeten hebben gevolgd, mist artikel 859 van het TCDW in dit geval toepassing. Dat in het verleden vorenbedoelde termijn onder omstandigheden wel werd verlengd, doet aan het voorgaande niet af. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het Handboek Douane in die mogelijkheid voorzag, maar dat de betreffende passage is komen te vervallen naar aanleiding van jurisprudentie van het Hof van Justitie.
16. Al het vorenoverwogene overziend komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht en op de juiste gronden een utb heeft opgelegd. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
17. Gelet op de uitkomst van de procedure bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.