Rechtbank Noord-Holland, 03-06-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:4370, AWB - 15 _ 31
Rechtbank Noord-Holland, 03-06-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:4370, AWB - 15 _ 31
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 3 juni 2016
- Datum publicatie
- 28 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2016:4370
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 31
Inhoudsindicatie
De rechtbank overweegt dat eiser, nu hij aftrek wenst van een verlies uit terbeschikkingstelling van vermogen, aannemelijk dient te maken dat het verlies is ontstaan uit een zakelijke zekerheidstelling.
Het moet dan gaan om een zekerheidstelling die niet louter mag zijn ingegeven door aandeelhoudersmotieven. Dat een onafhankelijke derde onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden bereid zou zijn geweest tegen een zakelijke – niet winstafhankelijke – vergoeding eenzelfde zekerheidstelling te bieden als eiser heeft gedaan, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Derhalve is geen sprake van een zakelijke zekerheidstelling.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/31
(gemachtigde: mr. E.A.S. Rommel),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.683.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft daarop gerepliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2016 te Haarlem.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.P. Laansma en F.B. Meijering.
Gelijktijdig met deze zaak is de zaak van [B] behandeld (HAA 15/32). Al hetgeen is gesteld en aangevoerd in die zaak wordt eveneens geacht te zijn gesteld en aangevoerd in de zaak van eiser.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser had in 2011 al enige jaren een 50%-aandelenbelang in [C] B.V. Het andere 50%-belang in die vennootschap was in handen van [B] ). [C] B.V. was voor 90% aandeelhouder van [D] B.V. In laatstgenoemde vennootschap hadden eiser en [B] ieder een 5%-aandelenbelang en zij waren ook beiden bestuurder in die vennootschap. [D] B.V. was enig aandeelhouder van [E] B.V. en [F] B.V., vennootschappen die zich bezig hielden met detachering van personeel; gedrieën hierna aangeduid als de [G] . Eiser was daarnaast voor 50% eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan de [locatie] (de woning). [B] was voor de andere 50% eigenaar van de woning.
In september 2006 is door [H] Bank N.V. (de bank) een deels in de tijd aflopend rekening-courant krediet van € 1.000.000 en een obligokrediet van € 26.665 verstrekt aan [C] B.V., [D] B.V. en [E] B.V. (tezamen aangeduid als de kredietnemer). Van eiser en [B] werd daarbij in privé een borgstelling gevraagd van € 250.000 alsmede een pandrecht op effecten ten name van eiser en [B] en een negatieve hypotheekverklaring met hypotheekbelofte met betrekking tot de woning. Blijkens de brief van de bank van 14 september 2006 kwam tevens een krediet van € 526.665, dat in 2005 was verstrekt aan [C] B.V. en aan een tweetal hier niet genoemde vennootschappen, te vervallen.
Blijkens de hierna genoemde akte van borgtocht is er tussen de kredietnemer en de bank een kredietovereenkomst gesloten op 25 september 2007. Daarvan is evenwel geen kopie opgenomen in de gedingstukken. In juni 2008 is een nieuwe kredietovereenkomst gesloten voor een deels in de tijd aflopend rekening-courant krediet van € 750.000 en een obligokrediet van € 45.109. Er zijn aanvullende zekerheden in privé verlangd, onder meer in de vorm van een krediethypotheek van € 100.000 op de woning met een begrenzing van het aantal op de woning gevestigde krediethypotheken. De borgstelling is bepaald op € 175.000 en loopt blijkens de borgtochtakte af naar nihil per 1 januari 2010. Daarnaast is er evenals in 2006 een pandrecht op effecten, een negatieve hypotheekverklaring en een hypotheekbelofte verstrekt.
In september 2008 is een kredietovereenkomst gesloten waarin het in de tijd aflopende rekening-courant krediet is verhoogd naar € 950.000 en een obligokrediet is verleend van € 45.109. Daarbij zijn, behoudens de borgstelling, de zekerheden opgenomen zoals die ook waren opgenomen in de kredietovereenkomst van juni 2008. Nieuw is de bepaling dat eiser en [B] hoofdelijk medeaansprakelijk zijn voor nakoming van de verplichtingen uit de kredietovereenkomst.
In oktober 2010 is een nieuwe kredietovereenkomst gesloten waarin het in de tijd aflopende rekening-courant krediet is bepaald op € 940.000 met een obligokrediet van wederom € 45.109. Daarbij zijn de eerder in september 2008 verleende zekerheden en aansprakelijkstellingen opnieuw vastgelegd.
De laatstvermelde kredietovereenkomst is vervolgens gewijzigd in april 2011 waarbij een tijdelijk aanvullend krediet werd verschaft van € 300.000. De kredietfaciliteit bedroeg daarmee in totaal € 1.261.849 (€ 1.200.000 rekening-courant krediet en € 61.849 obligokrediet). Naast vastlegging van zekerheden zoals ook in september 2008 overeengekomen, werd extra zekerheid verlangd in de vorm van een krediethypotheek van € 500.000. Met betrekking tot deze extra zekerheidstelling schreef de bank in haar brief van 5 april 2011 aan eiser:
“Wij achten dit noodzakelijk vanwege het verhoogde risicoprofiel van de aan u verstrekte kredietfaciliteit.”
3. De bank heeft bij brief van 1 februari 2012 gericht aan de kredietnemer, aan de directie en aan eiser en [B] , met onmiddellijke ingang de kredietfaciliteiten opgezegd. In die brief schrijft de bank onder meer:
“Middels deze brief bevestigen wij dat wij, mede gezien de voortdurende verliessituatie en de precaire financiële situatie van [E] B.V. c.s., genoodzaakt zijn gebruik te maken van ons recht van dagelijkse opzegbaarheid van het aan u verstrekte krediet in rekening-courant en wel met onmiddellijke ingang.
(…)
Indien u op 15-02-2012 uw schuld bij onze instelling niet integraal heeft afgelost dan stellen wij u reeds nu voor alsdan in gebreke en behouden ons het recht voor om alle ons conveniërende maatregelen te nemen teneinde tot de incasso van onze vordering op u te geraken, alsmede zeggen wij u reeds nu voor alsdan alle eventueel aan u verstrekte leningen op.”
4. De bank heeft eiser en [B] uiteindelijk aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 912.000. In de brief van 14 februari 2012 schrijft de bank onder meer:
“Wij menen er goed aan te doen u reeds nu te attenderen op het feit dat mocht [E] B.V. cs, niet aan haar verplichtingen jegens ons voldoen, wij genoodzaakt zullen zijn u onder uw hoofdelijke aansprakelijkheid aan te spreken.”
5. Op 28 februari 2012 zijn [D] B.V., [E] B.V. en [F] B.V. failliet verklaard.
6. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2011 opgelegd conform de door eiser ingediende aangifte. Eiser heeft tegen die aanslag bezwaar gemaakt en gesteld dat in de aangifte ten onrechte geen rekening is gehouden met een verlies uit ter beschikking gesteld vermogen dat hij berekent op 50% van het bedrag van de aansprakelijkstelling, te weten € 456.000.