Rechtbank Noord-Holland, 06-10-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:8173, HAA - 15 _ 3858
Rechtbank Noord-Holland, 06-10-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:8173, HAA - 15 _ 3858
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 6 oktober 2016
- Datum publicatie
- 18 oktober 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2016:8173
- Zaaknummer
- HAA - 15 _ 3858
Inhoudsindicatie
Ondanks een voorafgaand verzoek daartoe, is er niet gehoord. Dit leidt in casu niet tot schending van de hoorplicht.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: HAA 15/3858
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) voor het jaar 2009 (hierna: de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 30.448. Hierbij is bij beschikkingen tevens € 219 heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete van € 226 opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 juli 2015 de aanslag, de beschikking heffingsrente en de verzuimboete gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2016. Het beroep is gezamenlijk behandeld met het beroep in de zaak HAA 15/3857 ten name van de echtgenote van eiser.
Eiser is, zonder bericht, niet verschenen. De rechtbank heeft ter zitting onderzocht of eiser behoorlijk is uitgenodigd voor de zitting, zodat het onderzoek kan worden voltooid. De griffier heeft eiser bij aangetekende brief, verzonden op 9 mei 2016 en gericht aan het in het beroepschrift vermelde adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De brief is niet retour gekomen. Nu uit informatie van de website van PostNL is gebleken dat de brief op 10 mei 2016 is uitgereikt, is eiser behoorlijk uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Namens verweerder zijn verschenen L. Driehuijs en J.P. Bloos.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is gehuwd met [A] (hierna: de echtgenote).
2. In februari 2010 is aan eiser een uitnodiging gestuurd om vóór 1 april 2010 aangifte ib/pvv te doen over het jaar 2009. Met dagtekening 27 augustus 2010 heeft verweerder aan eiser een herinnering gestuurd om vóór 10 september 2010 aangifte ib/pvv voor het jaar 2009 te doen. Met dagtekening 8 oktober 2010 heeft verweerder eiser aangemaand om alsnog aangifte ib/pvv voor het jaar 2009 te doen tot uiterlijk 22 oktober 2010. In de aanmaning heeft verweerder eiser erop gewezen dat een boete zal worden opgelegd als de aangifte niet vóór deze datum ontvangen is.
3. Eiser heeft een (eerste) handgeschreven aangifte ib/pvv 2009 ingediend, gedateerd 20 november 2010. Deze aangifte is door zowel eiser als de echtgenote ondertekend en is door verweerder ontvangen op 6 december 2010.
4. Op 4 januari 2011 is eiser een voorlopige aanslag opgelegd conform de ingediende aangifte. Hierbij is eiser een teruggaaf van € 3.698 toegekend.
5. Op 26 september 2012 is de aanslag opgelegd.
6. Verweerder heeft op 6 november 2012 een pro forma bezwaarschrift van eiser ontvangen. Eiser heeft in bezwaar een (tweede) handgeschreven aangifte ib/pvv 2009 ingediend. Hierin zijn inkomsten uit loondienst van € 33.735 aangegeven en is een aftrekpost ter zake van de eigen woning geclaimd van € 8.699. Daarnaast heeft eiser aftrekposten opgevoerd in verband met kosten levensonderhoud kinderen jonger dan 30 jaar voor € 4.262 en studiekosten en andere scholingsuitgaven voor € 1.800.
7. In de uitspraak op bezwaar zijn de looninkomsten van eiser conform de ontvangen renseignering van diens werkgever vastgesteld op € 34.735. De WOZ-waarde van de eigen woning van eiser is vastgesteld op € 224.390 conform de renseignering van de gemeente [Z] . Het eigenwoningforfait is vastgesteld op € 1.234. De eigenwoningrente is conform opgave van eiser vastgesteld op € 9.808. Het totaal negatief saldo inkomsten eigen woning bedraagt (€ 9.808 -/- € 1.234 =) € 8.574. Bij het opleggen van de aanslag heeft verweerder de helft van laatstgenoemd bedrag, € 4.287, aan eiser toegerekend. De geclaimde studiekosten en kosten voor levensonderhoud kinderen zijn door verweerder niet in aftrek toegelaten.
Geschil
8. In geschil is allereerst of eiser in bezwaar ten onrechte niet is gehoord. Verder is geschil of verweerder het inkomen van eiser niet te hoog heeft vastgesteld. Meer in het bijzonder gaat het hierbij om of verweerder de geclaimde aftrek in verband met de eigen woning, studiekosten en uitgaven levensonderhoud kinderen/alimentatie terecht heeft gecorrigeerd. Ten slotte zijn in geschil de heffingsrente en de verzuimboete.
9. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag en heffingsrente en vernietiging van de boete. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Horen
10. Eiser voert aan dat hij, ondanks zijn uitdrukkelijk verzoek daartoe, in bezwaar ten onrechte niet is gehoord.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar heeft verzocht om te worden gehoord. De verzoeken daartoe zijn op 11 april 2013 en 19 december 2013 bij verweerder binnengekomen. De uitspraak op bezwaar dateert van 16 juli 2015 en is gedaan zonder eiser te hebben gehoord. In de tussenliggende periode van twee jaar en drie maanden heeft volgens de stukken verweerder zeker dertien brieven en vijfentwintig e-mails aan eiser gestuurd, met name met verzoeken om informatie en een nadere motivering van het pro forma bezwaarschrift. Van deze brieven en e-mails hielden er in totaal zeker twintig (mede) verband met een eventueel horen. Verweerder een groot aantal voorstellen voor data tot het houden van een hoorgesprek gedaan, uitnodigingen gegeven en hiertoe ook concrete afspraken gemaakt. De rechtbank telt in het dossier zeker veertien voorstellen, uitnodigingen en afspraken. Daarnaast heeft eiser een aantal data voor een hoorgesprek voorgesteld. Verweerder heeft tweemaal voorstellen van die data afgewezen, met afdoende motivering. Voor het overige zijn de voorstellen over en weer, uitnodigingen en afspraken vanwege eiser niet doorgegaan. Eiser heeft deze namelijk telkens, al dan niet met opgave van reden, afgewezen of afgezegd. In het geval sprake was van een concrete uitnodiging of afspraak heeft hij deze altijd (zes maal) op het laatste moment afgezegd. Uit het dossier leidt de rechtbank dan ook af dat eiser telkens zich niet aan afspraken met verweerder houdt. Dit wordt nog eens bevestigd doordat uit het dossier blijkt dat verweerder eiser een groot aantal keren heeft verzocht om informatie over zijn standpunten en dat eiser die informatie telkens niet heeft verstrekt, in voorkomend geval in weerwil van afspraken hierover en zonder opgaaf van een geldige reden.
12. Eiser heeft hierover aangevoerd dat het voor hem moeilijk was om afspraken voor een persoonlijk gesprek met verweerder te maken in verband met verblijf voor zijn werk op Aruba. Ook heeft hij gesteld dat hij als gevolg van ziekte en ziekenhuisopnames soms niet in staat was een afspraak te maken of na te komen en herstelperiodes nodig had welke hij in verband met het daar aanwezige landklimaat en droge lucht in Zweden doorbracht. Gelet op de duur van en de gang van zaken in de bezwaarfase zoals hiervoor omschreven, ziet de rechtbank geen aanleiding hierin een schending van de hoorplicht te zien. Het lag op de weg van eiser om, indien hij door ziekte belemmerd werd in de communicatie met verweerder, hiervoor een oplossing te vinden, bijvoorbeeld door het inschakelen van een gemachtigde. Pas op 14 juli 2015 heeft eiser verweerder geschreven dat mogelijk zijn accountant de zaak wil overnemen en dat eiser het e-mailadres van verweerder aan zijn accountant heeft doorgegeven. Dit kan niet als een tijdige oplossing worden aangemerkt.
13. Gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, acht de rechtbank aannemelijk dat verweerder in voldoende mate gelegenheid heeft geboden om te worden gehoord. Daarom acht de rechtbank de hoorplicht in deze zaak niet geschonden. De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat, ook wanneer eiser ten onrechte niet gehoord zou zijn en/of de handelwijze van de betreffende medewerker de afhandeling van de aangifte zou hebben vertraagd, dit op zich niet kan leiden tot vermindering van de aanslag.
Inhoudelijk
14. De rechtbank stelt voorop dat op eiser, die een aftrek ter zake van de eigen woning en aftrek voor scholingsuitgaven en kosten levensonderhoud claimt, de bewijslast rust dat is voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden. Zoals hiervoor overwogen, heeft verweerder eiser een groot aantal keren verzocht om informatie over deze standpunten.
Eiser heeft aangevoerd dat hij ter onderbouwing van zijn standpunten tot tweemaal toe stukken bij de belastingdienst heeft ingediend, door middel van verzending per post dan wel door afgifte bij de balie van de belastingdienst, maar hij levert hiervoor geen bewijs. De enkele keer dat door hem stukken worden ingediend, zijn het – zo blijkt uit het dossier – niet de gevraagde stukken. Gelet op de op hem rustende bewijslast, dient deze gang van zaken voor rekening van eiser te blijven. Dit leidt er toe dat verweerder bij het vaststellen van het inkomen van eiser terecht de opgevoerde studiekosten en uitgaven levensonderhoud kinderen/alimentatie niet in aftrek heeft toegelaten en ter zake van de eigen woning terecht geen hogere aftrek dan welke reeds in de aanslag in aftrek was toegelaten, heeft toegestaan.
15. Voor zover eiser heeft gesteld dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van het door de werkgever verstrekte inkomensgegeven, heeft ook te gelden dat eiser niet voldaan heeft aan de op hem rustende bewijslast. Het komt voor zijn risico dat hij geen werkgeversverklaring in kan brengen doordat, zoals hij heeft gesteld, zijn voormalige werkgever in 2011 failliet is gegaan. Overigens was de voormalige werkgever van eiser reeds voorjaar 2010 en derhalve ruim voor het faillissement verplicht eiser een jaaropgaaf over 2009 te doen toekomen.
16. Voor zover eiser heeft geageerd tegen de verdeling van het negatief saldo inkomsten eigen woning over eiser en zijn echtgenote, heeft het volgende te gelden. Op grond van artikel 2.17, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) worden gemeenschappelijke inkomensbestanddelen geacht bij de belastingplichtige en zijn partner op te komen in de onderlinge verhouding die zij daarvoor ieder jaar bij het doen van aangifte kiezen. Artikel 2.17, derde lid, van de Wet IB 2001 bepaalt dat een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel wordt geacht bij de belastingplichtige en zijn partner voor de helft op te komen, voor zover zij daarvoor geen onderlinge verhouding hebben gekozen.
17. In de onderhavige zaak is het saldo van inkomsten en aftrekposten ter zake van de eigen woning als geheel onvolkomen toegedeeld aan de beide partners. Zowel eiser als de echtgenote heeft in zijn/haar aangifte een bedrag van € 8.699 aan zichzelf toegedeeld. Bij elkaar genomen is in de aangiften derhalve meer dan 100 procent van het saldo verdeeld over de beide partners, terwijl het saldo nooit voor meer dan 100 procent in aanmerking kan worden genomen. Het in artikel 2.17, derde lid, van de Wet IB 2001 neergelegde wettelijke vermoeden dat de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen bij ieder van de partners voor de helft opkomen, geldt ook voor een geval als het onderhavige waarin een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel vanwege een onvolkomen toedeling van het saldo over de beide partners tot een te hoog bedrag in de aangiften van de partners is betrokken.
18. Uitgaande van een toedeling met toepassing van het wettelijke vermoeden van artikel 2.17, derde lid, van de Wet IB 2001, heeft eiser recht op aftrek van 50 procent van het saldo van de inkomsten en de aftrekbare kosten ter zake van de eigen woning, te weten € 4.287. Verweerder heeft bij de vaststelling van het inkomen in de aanslag terecht niet meer dan dit bedrag aan belastbare inkomsten uit eigen woning in aftrek toegelaten.
Heffingsrente
19. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder bij de aanslagregeling zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld, dat daarom geen heffingsrente in rekening mag worden gebracht.
20. Ingevolge artikel 30f, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) wordt met betrekking tot de inkomstenbelasting heffingsrente berekend ingeval een aanslag wordt vastgesteld. Ingevolge het derde lid wordt de heffingsrente berekend met betrekking tot inkomstenbelasting over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het midden van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet. Ingevolge artikel 30h in verband met 30f, vijfde lid, van de Awr wordt heffingsrente in rekening gebracht over het positieve bedrag van de aanslag na verrekening met voorlopige aanslagen.
21. Uit de wetsgeschiedenis van de bepalingen over heffingsrente blijkt dat de berekening van heffingsrente, zowel het in rekening brengen als het vergoeden, is bedoeld ter compensatie van niet genoten rente door de belastingplichtige dan wel de Schatkist. Wanneer heffingsrente in rekening wordt gebracht heeft de belastingplichtige gedurende de periode waarover de heffingsrente wordt berekend de mogelijkheid gehad om over dat geld rente te ontvangen bij een bank. Gedurende die periode behoorde het belastingbedrag eigenlijk toe aan de Schatkist en heeft de Schatkist daarom gedurende die periode geen rente over dat bedrag kunnen ontvangen. Ter compensatie wordt heffingsrente in rekening gebracht aan de belastingplichtige ongeacht de vraag of de belastingplichtige daadwerkelijk rente heeft gekweekt.
22. Hieruit volgt dat het er bij het in rekening brengen van heffingsrente in beginsel niet toe doet of verweerder bij de aanslagregeling al dan niet verwijtbare fouten heeft gemaakt. Dit is slechts anders in gevallen, waarin het in rekening brengen van heffingsrente het gevolg is van zozeer handelen in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, dat het vergoeden van rente redelijkerwijze niet meer van de belastingplichtige mag worden verwacht. Van zodanig onzorgvuldig handelen is in dit geval niet gebleken. Het beroep van eiser tegen de heffingsrente slaagt daarom niet.
Boete
23. De rechtbank overweegt dat, indien een belastingplichtige niet binnen de daarvoor gestelde termijn aangifte heeft gedaan, sprake is van een verzuim waarvoor een boete kan worden opgelegd. Nu verweerder eiser heeft aangemaand om aangifte te doen binnen een bepaalde termijn en eiser niet binnen de gestelde termijn alsnog aangifte heeft gedaan, kan een boete worden opgelegd. Op grond van artikel 67a, eerste lid, van de Awr (tekst 2012) legt de inspecteur dan een verzuimboete op van ten hoogste € 4.920. Op grond van § 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (tekst 2012) heeft verweerder bij een aangifteverzuim in de inkomstenbelasting een verzuimboete van € 226 opgelegd.
24. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen zodat belastingplichtigen hun wettelijke verplichtingen nakomen. De hoogte van de verzuimboete staat los van het bedrag van de aanslag. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is sprake indien eiser alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte werd gedaan (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184). De bewijslast ter zake ligt bij eiser.
25. Eiser heeft geen enkele verklaring gegeven voor het te laat indienen van het aangiftebiljet. Hij heeft dan ook niet alle in redelijkheid van hem te vergen zorg betracht om zijn aangifteverplichting na te komen en hem kan worden verweten dat hij niet (tijdig) de vereiste aangifte heeft gedaan. Verweerder heeft eiser terecht een verzuimboete opgelegd.
De rechtbank acht de boete uit een oogpunt van normhandhaving ook passend en geboden. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser, ondanks een herinnering en een aanmaning van verweerder, niet (tijdig) de vereiste aangifte heeft gedaan. Eiser heeft geen enkele plausibele reden aangevoerd voor dit verzuim. Voorts heeft verweerder ter zitting verklaard dat eiser zijn aangifte ib/pvv 2008 ook te laat heeft ingediend en dat eiser in de jaren 2009 tot en met 2014 de aangifte ib/pvv eenmaal na het verstrijken van de aanmaningstermijn heeft ingediend, maar voor het overige niet. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, te weten vermeend onzorgvuldig handelen van verweerder, kan niet leiden tot vermindering van de opgelegde boete. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van redenen om de boete te verlagen.
Slotsom
26. Uit het voorgaande volgt dat de aanslag, de in rekening gebrachte heffingsrente en de verzuimboete conform de wettelijke regeling zijn opgelegd. Eiser heeft op geen enkele wijze onderbouwd zijn stelling dat en zo ja in hoeverre in de aanslag, beschikking heffingsrente en de boetebeschikking incorrecte zaken staan vermeld. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
27. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: