Home

Rechtbank Noord-Holland, 06-10-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:8174, HAA - 15 _ 3857

Rechtbank Noord-Holland, 06-10-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:8174, HAA - 15 _ 3857

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
6 oktober 2016
Datum publicatie
18 oktober 2016
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2016:8174
Zaaknummer
HAA - 15 _ 3857
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 2.17, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 67a

Inhoudsindicatie

Ondanks een voorafgaand verzoek daartoe, is er niet gehoord. Dit leidt in casu niet tot schending van de hoorplicht.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer: HAA 15/3857

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) voor het jaar 2009 (hierna: de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 21.324. Hierbij zijn bij beschikkingen tevens € 308 heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete van € 226 opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag, de beschikking heffingsrente en de verzuimboete gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2016. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen L. Driehuijs en F.H.M. van Hooff.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.

Het onderzoek ter zitting in deze zaak is hervat op 13 juli 2016. Het beroep is gezamenlijk behandeld met het beroep in de zaak HAA 15/3858 ten name van de echtgenoot van eiseres.

Eiseres is, zonder bericht, niet verschenen. De rechtbank heeft ter zitting onderzocht of eiseres behoorlijk is uitgenodigd voor de zitting, zodat het onderzoek kan worden voltooid. De griffier heeft eiseres bij aangetekende brief, verzonden op 9 mei 2016 en gericht aan het in het beroepschrift vermelde adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De brief is niet retour gekomen. Nu uit informatie van de website van PostNL is gebleken dat de brief op 10 mei 2016 is uitgereikt, is eiseres behoorlijk uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Namens verweerder zijn verschenen L. Driehuijs en J.P. Bloos.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is gehuwd met [A] (hierna de echtgenoot).

2. In februari 2010 is aan eiseres een uitnodiging gestuurd om vóór 1 april 2010 aangifte ib/pvv te doen over het jaar 2009. Met dagtekening 26 augustus 2010 heeft verweerder aan eiseres een herinnering gestuurd om vóór 9 september 2010 aangifte ib/pvv voor het jaar 2009 te doen. Met dagtekening 7 oktober 2010 heeft verweerder eiseres aangemaand om alsnog aangifte ib/pvv voor het jaar 2009 te doen tot uiterlijk 21 oktober 2010. In de aanmaning heeft verweerder eiseres erop gewezen dat een boete zal worden opgelegd als de aangifte niet vóór deze datum ontvangen is.

3. Eiseres heeft een (eerste) handgeschreven aangifte ib/pvv 2009 ingediend, gedateerd 20 november 2010. Deze aangifte is door zowel eiseres als de echtgenoot ondertekend en is door verweerder ontvangen op 6 december 2010.

4. Met dagtekening 4 januari 2011 is eiseres een voorlopige aanslag ib/pvv 2009 opgelegd conform de ingediende aangifte. Hierbij is eiseres een teruggaaf van € 6.371 toegekend.

5. Op 26 september 2012 is de aanslag opgelegd.

6. Verweerder heeft op 6 november 2012 een pro forma bezwaarschrift van eiseres ontvangen. Eiseres heeft in bezwaar een (tweede) handgeschreven aangifte ib/pvv 2009 ingediend. Hierin zijn inkomsten uit loondienst van € 25.611 aangegeven en is een aftrekpost ter zake van de eigen woning geclaimd van € 8.699.

7. In de aanslag zijn de looninkomsten van eiseres vastgesteld op € 25.611. De WOZ-waarde van de eigen woning van eiseres is vastgesteld op € 224.390 conform de renseignering van de gemeente [Z] . Het eigenwoningforfait is vastgesteld op € 1.234. Het totaal aan eigenwoningrente is conform opgave van eiseres vastgesteld op € 9.808. Het totaal negatief saldo inkomsten eigen woning bedraagt (€ 9.808 -/- € 1.234 =) € 8.574. Bij het opleggen van de aanslag heeft verweerder de helft van laatstgenoemd bedrag, € 4.287, aan eiseres toegerekend.

Geschil

8. In geschil is allereerst of eiseres in bezwaar ten onrechte niet is gehoord. Eiseres klaagt erover dat in de bezwaarfase verweerder nooit (mondeling, schriftelijk dan wel telefonisch) contact heeft gezocht voor de behandeling van het bezwaarschrift en dat zij in de uitspraak op bezwaar wordt geconfronteerd met de opmerking van verweerder dat zij geen bewijsstukken heeft overgelegd terwijl zij nooit hierom is gevraagd. Verder is geschil is of verweerder het inkomen van eiseres niet te hoog heeft vastgesteld. Meer in het bijzonder gaat het hierbij om of verweerder de geclaimde aftrek in verband met de eigen woning terecht heeft gecorrigeerd. Ten slotte zijn in geschil de heffingsrente en de verzuimboete.

9. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag en heffingsrente en vernietiging van de boete. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

Vooraf: uitstel van de zitting van 9 maart 2016

10. Eiseres heeft verzocht om de behandeling van de zaak ter zitting van 9 maart 2016 uit te stellen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen om de volgende redenen.

11. De rechtbank stelt voorop dat de eisen van een goede rechtspleging meebrengen dat ingeval een eiser of zijn gemachtigde tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de behandeling van de zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig kan zijn, verzoekt die behandeling op een latere dag te doen plaatsvinden, de rechter dat verzoek inwilligt tenzij hij oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan zodanig uitstel in de weg staan. Dit oordeel dient in de uitspraak met redenen te worden omkleed (zie HR 20 december 1989, nr. 26.194, ECLI:NL:HR:1989:ZC4187, en HR 4 mei 2007, nr. 41.429, ECLI:NL:HR:2007:BA4301).

Of een verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting tijdig is ingediend, zal afhankelijk zijn van de aangevoerde reden voor dat verzoek en van de overige omstandigheden van het geval. De omstandigheid dat een verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting van een zaak kort voor de zitting is ingediend, rechtvaardigt op zichzelf genomen niet het oordeel dat het verzoek tot aanhouding niet tijdig is ingediend (zie HR 28 januari 2011, nr. 09/04360, BNB 2011/84); deze omstandigheid moet dan worden afgewogen tegen de belangen die aan uitstel van de behandeling ter zitting in de weg staan.

12. Met dagtekening 8 januari 2016 is aan eiseres de uitnodiging voor de zitting van 9 maart 2016 gestuurd. In de uitnodiging voor de zitting staat onder meer vermeld dat binnen een week na de datum van de uitnodiging kan worden verzocht om wijziging van datum en tijdstip van de zitting, en dat indien het verzoek na afloop van deze termijn wordt gedaan, alleen in uitzonderlijke gevallen uitstel zal worden verleend.

Eiseres heeft hierop niet binnen een week gereageerd.

13. De echtgenoot heeft bij brief verzocht om uitstel van het onderzoek op de zitting van 9 maart 2016. De reden hiervoor aangevoerd is dat hij in verband met ziekte plots niet op de zitting aanwezig kan zijn en dat zijn vrouw die dag moet werken. Die reden acht de rechtbank niet van dien aard dat in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van eiseres niet kan worden gevergd op de zitting aanwezig te zijn. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiseres haar echtgenote niet heeft aangewezen als gemachtigde in beroep. Het beroepschrift is alleen door haar ondertekend. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan uitstel van de zitting in de weg staan. Dientengevolge is het verzoek om uitstel van die zitting afgewezen en is de zaak ter zitting behandeld.

14. De zaak is vervolgens aangehouden omdat gelet op de inhoud van het dossier niet kan worden uitgesloten dat eiseres de wens heeft dat de echtgenoot namens haar zou optreden. Daarbij komt dat in de praktijk, indien de echtgenoot ter zitting zou verschijnen en zou stellen namens eiseres op te treden, hij als gemachtigde van eiseres pleegt te worden geaccepteerd. Het proces-verbaal van de zitting van 9 maart 2016 is aan eiseres toegezonden.

Horen

15. Eiseres voert aan dat zij, ondanks haar uitdrukkelijk verzoek daartoe, in bezwaar ten onrechte niet is gehoord.

16. De rechtbank stelt vast dat eiseres in bezwaar heeft verzocht om te worden gehoord. De verzoeken daartoe zijn op 11 april 2013 en 19 december 2013 bij verweerder binnengekomen. De uitspraak op bezwaar dateert van 16 juli 2015 en is gedaan zonder eiseres te hebben gehoord. In de tussenliggende periode van twee jaar en drie maanden heeft, volgens de stukken, verweerder in totaal ten minste 12 brieven en 22 e-mails aan eiseres gestuurd, met name met verzoeken om informatie en een nadere motivering van het pro forma bezwaarschrift. Van deze brieven en e-mails hielden er in totaal 20 (mede) verband met het horen van eiseres.

17. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat eiseres, dan wel haar echtgenoot die namens eiseres optrad, zich telkens niet aan afspraken houdt. Verweerder heeft een groot aantal voorstellen gedaan, uitnodigingen gegeven en ook concrete afspraken gemaakt voor data voor een hoorgesprek. De rechtbank telt in het dossier vele voorstellen, uitnodigingen en afspraken. Ook eiseres of haar echtgenoot heeft een aantal data voor een hoorgesprek voorgesteld. Verweerder heeft tweemaal voorstellen van die data afgewezen, met afdoende motivering. Voor het overige zijn de voorstellen over en weer, uitnodigingen en afspraken vanwege eiseres niet doorgegaan. Eiseres dan wel haar echtgenoot heeft deze namelijk telkens, al dan niet met opgave van reden, afgewezen of afgezegd. In het geval sprake was van een concrete uitnodiging of afspraak zijn deze altijd op het laatste moment afgezegd. Dat eiseres, dan wel haar echtgenoot, zich niet aan afspraken houdt, wordt nog eens bevestigd doordat uit het dossier blijkt dat verweerder eiseres een groot aantal keren heeft verzocht om informatie over haar standpunten en dat eiseres die informatie telkens niet heeft verstrekt, in voorkomend geval in weerwil van afspraken hierover (al dan niet gemaakt met de echtgenoot) en zonder opgaaf van een geldige reden.

18. De echtgenoot heeft aangevoerd dat het voor hem moeilijk was om afspraken voor een persoonlijk gesprek met verweerder te maken in verband met verblijf voor zijn werk op Aruba. Ook heeft hij gesteld dat hij als gevolg van ziekte en ziekenhuisopnames soms niet in staat was een afspraak te maken of na te komen en herstelperiodes nodig had welke hij in verband met het daar aanwezige landklimaat en droge lucht in Zweden doorbracht. Gelet op de duur van en de gang van zaken in de bezwaarfase zoals hiervoor omschreven, ziet de rechtbank geen aanleiding hierin een schending van de hoorplicht te zien. Het lag op de weg van eiseres dan wel haar echtgenoot om, indien de echtgenoot door ziekte belemmerd werd in de communicatie met verweerder, hiervoor een oplossing te vinden, bijvoorbeeld door het inschakelen van een gemachtigde. Pas op 14 juli 2015 heeft de echtgenoot verweerder geschreven dat mogelijk zijn accountant de zaak wil overnemen en dat hij het e-mailadres van verweerder aan zijn accountant heeft doorgegeven. Dit kan niet als een tijdige oplossing worden aangemerkt.

19. Overigens mocht verweerder ervan uitgaan dat de echtgenoot bevoegd was om namens eiseres op te treden. Dit op grond van het feit dat de echtgenoot meerdere malen met verweerder heeft gecommuniceerd namens eiseres, zowel in brieven die door hen samen als in brieven die alleen door de echtgenoot waren ondertekend. Daarom kon verweerder voor de afhandeling van het bezwaar van eiseres (ook) contact met de echtgenoot zoeken. Dit geldt te meer nu het inhoudelijke geschil uitsluitend betrof de hoogte van een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel en de toedeling hiervan aan eiseres en de echtgenoot.

20. Gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, acht de rechtbank aannemelijk dat verweerder eiseres in voldoende mate gelegenheid heeft geboden om te worden gehoord. Daarom acht de rechtbank de hoorplicht in deze zaak niet geschonden. De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat, ook wanneer eiseres ten onrechte niet gehoord zou zijn en/of de handelwijze van de genoemde medewerker of het gebrekkige contact in de bezwaarfase de afhandeling van de aangifte zou hebben vertraagd, dit niet kan leiden tot vermindering van de aanslag.

21. Eiseres heeft geklaagd over het gebrekkige contact met verweerder in de bezwaarfase. Daarmee miskent zij dat verweerder (expliciet aan) eiseres in de bezwaarfase op 7 november 2012, 3 januari 2013, 28 maart 2013 en 5 december 2013 brieven heeft gestuurd. Eiseres zelf (heeft in bezwaar naar verweerder gereageerd in brieven de dato 1 november 2012, 27 december 2012, 11 april 2013, 5 juni 2013, 13 juni 2013, 16 december 2013 en 19 januari 2014. Reeds gelet hierop kan de rechtbank eiseres niet volgen in haar klacht.

Inhoudelijk

22. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres, die een aftrek ter zake van de eigen woning claimt, de bewijslast rust dat is voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden.

23. Op grond van artikel 2.17, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) worden gemeenschappelijke inkomensbestanddelen geacht bij de belastingplichtige en zijn partner op te komen in de onderlinge verhouding die zij daarvoor ieder jaar bij het doen van aangifte kiezen. Artikel 2.17, derde lid, van de Wet IB 2001 bepaalt dat een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel wordt geacht bij de belastingplichtige en zijn partner voor de helft op te komen, voor zover zij daarvoor geen onderlinge verhouding hebben gekozen.

24. In de onderhavige zaak is het saldo van inkomsten en aftrekposten ter zake van de eigen woning als geheel onvolkomen toegedeeld aan de beide partners. Zowel eiseres als de echtgenoot heeft in haar/zijn aangifte een bedrag van € 8.699 aan zichzelf toegedeeld. Bij elkaar genomen is in de aangiften derhalve meer dan 100 procent van het saldo verdeeld over de beide partners, terwijl het saldo nooit voor meer dan 100 procent in aanmerking kan worden genomen. Het in artikel 2.17, derde lid, van de Wet IB 2001 neergelegde wettelijke vermoeden dat de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen bij ieder van de partners voor de helft opkomen, geldt ook voor een geval als het onderhavige waarin een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel vanwege een onvolkomen toedeling van het saldo over de beide partners tot een te hoog bedrag in de aangiften van de partners is betrokken.

25. Uitgaande van een toedeling met toepassing van het wettelijke vermoeden van artikel 2.17, derde lid, van de Wet IB 2001, heeft eiseres recht op aftrek van 50 procent van het saldo van de inkomsten en de aftrekbare kosten ter zake van de eigen woning, te weten € 4.287. Verweerder heeft bij de vaststelling van het inkomen in de aanslag terecht niet meer dan dit bedrag aan belastbare inkomsten uit eigen woning in aftrek toegelaten.

Heffingsrente

26. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder bij de aanslagregeling zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld, dat daarom geen heffingsrente in rekening mag worden gebracht.

27. Ingevolge artikel 30f, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt met betrekking tot de inkomstenbelasting heffingsrente berekend ingeval een aanslag wordt vastgesteld. Ingevolge het derde lid wordt de heffingsrente berekend met betrekking tot inkomstenbelasting over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het midden van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet. Ingevolge artikel 30h in verband met 30f, vijfde lid, van de Awr wordt heffingsrente in rekening gebracht over het positieve bedrag van de aanslag na verrekening met voorlopige aanslagen.

28. Uit de wetsgeschiedenis van de bepalingen over heffingsrente blijkt dat de berekening van heffingsrente, zowel het in rekening brengen als het vergoeden, is bedoeld ter compensatie van niet genoten rente door de belastingplichtige dan wel de Schatkist. Wanneer heffingsrente in rekening wordt gebracht heeft de belastingplichtige gedurende de periode waarover de heffingsrente wordt berekend de mogelijkheid gehad om over dat geld rente te ontvangen bij een bank. Gedurende die periode behoorde het belastingbedrag eigenlijk toe aan de Schatkist en heeft de Schatkist daarom gedurende die periode geen rente over dat bedrag kunnen ontvangen. Ter compensatie wordt heffingsrente in rekening gebracht aan de belastingplichtige ongeacht de vraag of de belastingplichtige daadwerkelijk rente heeft gekweekt.

29. Hieruit volgt dat het er bij het in rekening brengen van heffingsrente in beginsel niet toe doet of verweerder bij de aanslagregeling al dan niet verwijtbare fouten heeft gemaakt. Dit is slechts anders in gevallen, waarin het in rekening brengen van heffingsrente het gevolg is van zozeer handelen in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, dat het vergoeden van rente redelijkerwijze niet meer van de belastingplichtige mag worden verwacht. Van zodanig onzorgvuldig handelen is in dit geval niet gebleken. Het beroep van eiseres tegen de heffingsrente slaagt daarom niet.

Boete

30. De rechtbank overweegt dat, indien een belastingplichtige niet binnen de daarvoor gestelde termijn aangifte heeft gedaan, sprake is van een verzuim waarvoor een boete kan worden opgelegd. Nu verweerder eiseres heeft aangemaand om aangifte te doen binnen een bepaalde termijn en eiseres niet binnen de gestelde termijn alsnog aangifte heeft gedaan, kan een boete worden opgelegd. Op grond van artikel 67a, eerste lid, van de Awr (tekst 2012) legt de inspecteur dan een verzuimboete op van ten hoogste € 4.920. Op grond van § 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (tekst 2012) heeft verweerder bij een aangifteverzuim in de inkomstenbelasting een verzuimboete van € 226 opgelegd.

31. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen zodat belastingplichtigen hun wettelijke verplichtingen nakomen. De hoogte van de verzuimboete staat los van het bedrag van de aanslag. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is sprake indien eiseres alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte werd gedaan (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184). De bewijslast ter zake ligt bij eiseres.

32. Eiseres heeft geen enkele verklaring gegeven voor het te laat indienen van het aangiftebiljet. Zij heeft dan ook niet alle in redelijkheid van haar te vergen zorg betracht om haar aangifteverplichting na te komen en haar kan worden verweten dat zij niet (tijdig) de vereiste aangifte heeft gedaan. Verweerder heeft eiseres terecht een verzuimboete opgelegd.

De rechtbank acht de boete uit een oogpunt van normhandhaving ook passend en geboden. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres, ondanks een herinnering en een aanmaning van verweerder, niet (tijdig) de vereiste aangifte heeft gedaan. Eiseres heeft geen enkele plausibele reden aangevoerd voor dit verzuim. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, te weten vermeend onzorgvuldig handelen van verweerder, kan niet leiden tot vermindering van de opgelegde boete. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van redenen om de boete te verlagen.

Slotsom

33. Uit het voorgaande volgt dat de aanslag, de in rekening gebrachte heffingsrente en de verzuimboete conform de wettelijke regelingen zijn opgelegd. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

34. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2016.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel