7. Eiser stelt dat de bewerkingskosten van de grond in 2010 geheel ten laste van het resultaat kunnen worden gebracht, aangezien de grond op het moment van aankoop al landbouwgrond betrof en de grond na elke oogst op soortgelijke wijze bewerkt moet worden zodat er geen sprake is van verbetering van de grond. Met betrekking tot de kosten gemaakt voor het in stand houden van het gesubsidieerde landschapselement stelt eiser dat alleen de directe kosten alsmede indirecte kosten voor arbeid, machines en materialen aan de vrijgestelde subsidie moeten worden toegerekend. In dat verband concludeert eiser tot vermindering van de vrijgestelde subsidie, primair met een bedrag van € 62, subsidiair met een bedrag van € 289.
7. Verweerder neemt het standpunt in dat de grond als bosgrond is aangekocht en dat het diepwoelen van de grond heeft plaatsgevonden om de penwortels van de [E] te verwijderen en de diepere grondlagen te breken die doorwatering en doorworteling verhinderen teneinde deze bosgrond geschikt te maken voor aanwending in de landbouw en de grond aldus te verbeteren. De kosten daarvan ten bedrage van € 20.000 dienen daarom geactiveerd te moeten worden. Ten aanzien van de vrijgestelde subsidie neemt verweerder het standpunt in dat alle ondernemingskosten, ook de indirecte (financierings)kosten, evenredig aan de belaste opbrengsten en aan de subsidie moeten worden toegerekend.
8. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
9. Indien een belastingplichtige ten behoeve van zijn bedrijf grond koopt en daaraan werkzaamheden doet verrichten teneinde het in de staat te brengen waarin hij het voor zijn bedrijf wil gebruiken maken de kosten van die werkzaamheden, ongeacht of zij voor het onderhoud dan wel ter verbetering van de grond zijn verricht, deel uit van de aanschafkosten van de grond en behoren zij tezamen met de met de aankoop gemoeide kosten te worden geactiveerd (vergelijk HR 19 november 1958, nr. 13693, BNB 1959/6). Het geschil van partijen spitst zich toe op de vraag of het diepwoelen heeft plaatsgevonden om de grond in de staat te brengen waarin eiser deze voor zijn bedrijf heeft willen gebruiken. Voor de beantwoording van deze vraag is niet zozeer van belang of de grond als bosgrond of als landbouwgrond moet worden gekwalificeerd, maar of de grond zich voorafgaand aan het diepwoelen reeds in vorenbedoelde staat bevond, of dat de grond pas als gevolg van het diepwoelen in die staat is komen te verkeren. Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, is niet in geschil dat de kosten daarvan naar goed koopmansgebruik in 2010 in een keer ten laste van het resultaat kunnen worden gebracht.
10. Het standpunt van verweerder dat het diepwoelen heeft plaatsgevonden om de penwortels te verwijderen omdat de grond anders niet geschikt is als landbouwgrond vindt geen steun in de stukken. Uit het rapport van het boekenonderzoek blijkt immers dat eiser er bewust voor heeft gekozen de wortels in de grond achter te laten omdat dit op termijn zorgt voor een goede afwateringsstructuur en de wegrottende wortels zorgen voor een natuurlijke bemesting. De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van verweerder dat in het boekenonderzoek wat dit betreft slechts de toelichting van eiser is vastgelegd, aangezien uit dat betoog niet volgt dat die toelichting niet in overeenstemming is met de werkelijkheid.
11. Dat de grond zolang er nog (resten van) wortels aanwezig zijn pas na enkele jaren geschikt zou zijn voor de teelt van andere akkerbouwgewassen laat onverlet dat als onweersproken vast staat dat de grond in die staat wel geschikt is voor de teelt van maaigewasssen en dus voor de uitoefening van het landbouwbedrijf van eiser. Voor zover verweerder betoogt dat reeds uit de voorafgaande teelt van [E] volgt dat er voorafgaand aan het diepwoelen van een staat waarin eiser de grond voor zijn landbouwbedrijf wil gebruiken geen sprake kan zijn faalt dit, omdat geen enkele grond op ieder moment voor de teelt van alle gewassen geschikt is. Eiser heeft immers onweersproken verklaard dat de gewassen die binnen de uitoefening van een landbouwbedrijf worden geteeld moeten worden afgewisseld, teneinde de grond levend te houden, en dat na elke oogst eerst een vorm van grondbewerking moet plaatsvinden, alvorens een nieuw gewas kan worden geplant.
12. Verweerder heeft zijn stelling dat het diepwoelen in het onderhavige geval niet als een normale wijze van grondbewerking kan worden aangemerkt in het licht van de stukken en tegenover de gemotiveerde betwisting door eiser onvoldoende onderbouwd. De omstandigheid dat de diepere grondlagen - naar eiser niet heeft weersproken - met het oog op de doorwatering zijn gebroken duidt er naar het oordeel van de rechtbank niet op dat de grond eerst daarmee in de staat is gebracht waarin eiser het voor zijn landbouwbedrijf wil gebruiken. Het breken en doorlatend maken van een grondlaag moeten binnen het landbouwbedrijf immers worden aangemerkt als onderhoudswerkzaamheden (vergelijk Hof Leeuwarden, 9 september 1963, nr. 152/62, BNB 1964/168).
13. Verweerder heeft nog gesteld dat de grond als gevolg van het diepwoelen in waarde is gestegen en dat dit steun biedt aan zijn standpunt. Reeds omdat verweerder de in dat verband in het rapport van het boekenonderzoek aangekondigde taxatie van de grond niet heeft uitgevoerd gaat de rechter hieraan voorbij.
14. Al het vorenoverwogene brengt de rechtbank tot de conclusie dat de grond zich reeds voorafgaand aan het diepwoelen in de staat bevond waarin eiser deze voor zijn bedrijf heeft willen gebruiken en dat het diepwoelen daarin geen verandering heeft gebracht. Dat betekent dat de met het diepwoelen gemoeide kosten in het jaar 2010 ten laste van het resultaat kunnen worden gebracht. Niet in geschil is dat de totale kosten € 20.000 hebben bedragen. Eiser heeft, met een winstaandeel van 7,5%, derhalve recht op een kostenaftrek van € 1.500.
Toerekening kosten vrijgestelde subsidie
15. Op grond van artikel 3.13, aanhef en onder g van de Wet inkomstenbelasting 2001 behoren niet tot de winst een bij ministeriele regeling te bepalen deel van de voordelen ingevolge bij deze ministeriele regeling aangewezen regelingen ten behoeve van de ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur. Op grond van artikel 6 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 is de SVNL-regeling als zodanige regeling aangewezen.
16. Niet in geschil is dat op het aandeel van eiser in de in 2010 ontvangen vrijgestelde subsidie het aandeel van eiser in de met het landschapselement gemoeide kosten in mindering moet worden gebracht. Partijen houdt verdeeld op welke wijze het aan de onbelaste subsidie toe te rekenen deel van de kosten moeten worden bepaald. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad toepassing van het evenredigheidsbeginsel, dat wil zeggen het pro rata toerekenen van kosten aan belaste opbrengsten en onbelaste voordelen, niet onredelijk is (zie bijv. HR 1 februari 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1553). Verweerder heeft alle door de onderneming gemaakte kosten pro rata toegerekend aan de verleende subsidie, waarbij hij ervan uitgaat dat de hoogstamboomgaard deel uitmaakt van de exploitatie van de gehele onderneming en alle ondernemingskosten aan alle onderdelen van de onderneming gelijkmatig zijn toe te delen. De rechtbank acht dit als uitgangspunt ook in het onderhavige geval niet onredelijk. Alsdan ligt het op de weg van eiser om afdoende te onderbouwen waarom in casu alleen de directe kosten aan de subsidie moeten worden toegerekend, en de indirecte (rente)kosten buiten beschouwing zouden moeten blijven. De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van eiser dat aangrijpt bij de wijze waarop de standaardkostprijzen voor het beheer van landschapselementen worden bepaald, aangezien dit geen verband houdt met de wijze waarop de vennootschap wordt geëxploiteerd. Nu een deugdelijke onderbouwing ook overigens ontbreekt, ziet de rechtbank geen aanleiding om in het onderhavige geval aan de subsidie een ander deel van de kosten toe te rekenen dan overeenkomt met een evenredig deel van alle kosten. Bij deze stand van zaken is tussen partijen niet in geschil dat dit deel moet worden bepaald op € 789, zodat het gelijk op dit punt aan verweerder is.
17. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).