Rechtbank Noord-Holland, 14-10-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:8439, HAA - 15 _ 2790 en 15_2791
Rechtbank Noord-Holland, 14-10-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:8439, HAA - 15 _ 2790 en 15_2791
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 14 oktober 2016
- Datum publicatie
- 20 oktober 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2016:8439
- Zaaknummer
- HAA - 15 _ 2790 en 15_2791
Inhoudsindicatie
Uit door verweerder verricht onderzoek en uit een arrest van de Hoge Raad ten aanzien van eiseres over eerdere jaren volgt dat eiseres terecht als rekeninghouder bij KB Lux is geïdentificeerd.
Geen onrechtmatig verkregen bewijs door de belastingdienst. Verweerder heeft niet gehandeld op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Wetenschap van de Nederlandse belastingautoriteiten ten tijde van of omstreeks de verkrijging van de microfiches omtrent de onregelmatigheden die zich in het Belgische strafrechtelijke opsporingsonderzoek hebben voorgedaan, leidt niet tot bewijsuitsluiting.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 15/2790 en 15/2791
(gemachtigde: mr. J.M.H. Römkens)
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.445 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.575. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 111 aan heffingsrente in rekening gebracht (HAA 15/2790).
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.552 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.771. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 106 aan belastingrente in rekening gebracht (HAA 15/2791).
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Eiseres heeft een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft een conclusie van dupliek ingediend. Afschriften van deze stukken zijn over en weer aan partijen verstrekt.
De rechtbank heeft op 19 juli 2016 nadere stukken ontvangen van verweerder en deze doorgezonden naar eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2016. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. T.V. van der Veen en M.S.H. Lange.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres was in 2011 en 2012 gehuwd met de heer [A] . Eiseres en [A] zijn inmiddels gescheiden.
2. In 1994 hebben (ex-)medewerkers van de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (hierna: de KBL) documenten en microfiches van de KBL ontvreemd. Deze gegevens zijn in handen gekomen van de Belgische autoriteiten. Op 27 oktober 2000 zijn deze gegevens door de Belgische autoriteiten op basis van de Richtlijn 77/799/EEG (hierna: de Richtlijn) in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van inlichtingen verstrekt aan het Ministerie van Financiën te Den Haag.
3. Verweerder heeft op 27 oktober 2000 een renseignement ontvangen, bestaande uit fotokopieën van afgedrukte microfiches, inzake (onder meer) een bij de KBL aangehouden rekening met rekeningnummer 127372. Op dit rekeningnummer worden op 31 januari 1994 saldi aangehouden van ƒ 261.821,14 en -/- ƒ 27,61, in totaal ƒ 261.793,53. De microfiches bevatten (onder meer) de volgende gegevens:
“ [A NUMMER] TER LDO [X] 261.821,14”
en:
“ [B NUMMER] VUE [X] -27,61”
4. Op 16 januari 2014 heeft eiseres de aangifte ib/pvv voor het jaar 2011 ingediend, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.445 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Eveneens op 16 januari 2014 heeft eiseres de aangifte ib/pvv voor het jaar 2012 ingediend, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.552 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.
5. Bij brief van 25 april 2014 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat uit onderzoek naar voren is gekomen dat zij en/of haar echtgenoot houder zijn (geweest) van ten minste één in het buitenland aangehouden bankrekening en is eiseres verzocht om antwoord te geven op de door verweerder gestelde vragen. Eiseres is in de brief gewezen op haar verplichtingen om ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) informatie te verstrekken.
6. Op 19 mei 2014 heeft de gemachtigde van eiseres verweerder bij brief geïnformeerd dat eiseres (en haar ex-echtgenoot) volledig en naar waarheid aangifte gedaan hebben van hun belastbare inkomen en vermogen over 2011 en 2012.
7. Op 8 augustus 2014 heeft verweerder voor 2011 en 2012 tezamen een informatiebeschikking in de zin van artikel 52a van de Awr afgegeven. Bij brief van 24 oktober 2014 is aan eiseres medegedeeld dat de informatiebeschikking onherroepelijk vaststaat en dat daardoor de bewijslast is omgekeerd en verzwaard.
8. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen 2011 is verhoogd met (€ 13.151 * 50% =) € 6.575 (afgerond), waarbij is uitgegaan van een saldo van € 328.776 per 1 januari 2011. Voor het jaar 2012 is het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verhoogd met (€ 13.543 * 50% =) € 6.771 (afgerond), waarbij is uitgegaan van een saldo van € 338.573 per 1 januari 2012. Genoemd saldo van de bankrekening is op grond van artikel 2.17, derde lid, van de Wet IB 2001 voor de helft aan eiseres toegerekend. Het saldo is volgens de brief van 24 oktober 2014 als volgt bepaald:
“Redelijke schatting verschuldigde belasting
Ik beschik over gegevens van belanghebbenden die wel juist en volledig antwoord hebben gegeven op vragen omtrent hun buitenlandse rekening. Deze gegevens zijn verwerkt in een database en vergeleken met de gegevens van personen die niet volledig of onjuist op de vragen hebben geantwoord. Ik heb het gemiddelde saldo van het bij mij bekende bankoverzicht van personen die wel en juist hebben geantwoord bepaald. Dit heb ik ook gedaan met het gemiddelde saldo van het bij mij bekende bankoverzicht van personen die de vragen niet of onjuist hebben beantwoord. Er is een vergelijking gemaakt tussen de groep personen die niet of onjuist hebben geantwoord en die wel en juist hebben geantwoord. Hieruit blijkt dat de saldi van de groep die niet of onjuist heeft geantwoord gemiddeld factor 1,5 hoger liggen dan de saldi van de groep die wel volledig en juist heeft geantwoord.
Ik ben door uw weigering om volledig en juist aangifte te doen genoodzaakt de aanslagen als volgt vast te stellen.
De hoogte van de correctiebedragen wordt gesteld op een zodanig bedrag dat 95% van de bedragen die zijn gecorrigeerd bij personen die wel volledig en juist hebben geantwoord daar binnen valt. Gezien de huidige stand van zaken in de jurisprudentie heb ik besloten, in tegenstelling tot de eerder aan u opgelegde aanslagen, de verhoging met een factor 1,5 buiten beschouwing te laten.”
9. In de uitspraak van 10 juni 2010 heeft het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2010:BM8882) in het door eiseres ingestelde hoger beroep tegen de aanslagen ib/pvv voor de jaren 1990 tot en met 1999 en de aanslagen vermogensbelasting 1991 tot en met 2000 als volgt geoordeeld:
“5.1. Van het door de Belastingdienst verrichte onderzoek naar de identiteit van de houder van de onder 3.1 vermelde rekening(en) is het onder 3.2 aangehaalde proces-verbaal opgemaakt. Blijkens dit proces-verbaal komt slechts belanghebbende als rekeninghouder in aanmerking.
Nu het Hof de in het proces-verbaal beschreven methode van onderzoek betrouwbaar acht, heeft de inspecteur met het overleggen van het proces-verbaal voldoende aannemelijk gemaakt dat ook in dit geval sprake is van een juiste identificatie. Het zojuist overwogene brengt mee dat belanghebbendes grieven tegen deze identificatie worden verworpen.”
10. Op 25 november 2011 heeft de Hoge Raad arrest gewezen op het cassatieberoep tegen voormelde uitspraak (ECLI:NL:HR:2011:BU5633). Daarbij heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Hof vernietigd, doch uitsluitend voor een nadere beoordeling van de verhogingen en boetes.
11. Verweerder heeft in zijn verweerschrift omtrent de identificatie het volgende naar voren gebracht:
“In verband met de stelling van belanghebbende heb ik nogmaals de identiteit onderzocht. Op het van KBL afkomstige stuk stond als rekeninghouder vermeld “ [X] ”. De naam en voornaam werden door KBL letterlijk overgenomen uit het paspoort.
Het ingeven van de naam “ [B] ” in het systeem Beheer van Relaties (hierna BvR) leverde 89 treffers op. Van deze 89 personen waren en 10 personen bij wie de letter “ [A LETTER] ” in de voornaam voorkwam, 6 vrouwen en 4 mannen. Omdat blijkens de voornamenbank van het [A INSTITUUT] -instituut bij mannen de naam [A NAAM] als eerste voornaam niet voorkomt (wel als volgnaam) vielen 3 mannen af. Van de vrouwen bleek 1 al in 1984 te zijn overleden, waardoor er in totaal nog 7 personen overbleven. De overgebleven man had als volgnaam [C] . De 4 overgebleven vrouwen - belanghebbende is hierbij buiten beschouwing gelaten - hadden als eerste voornaam, dan wel volgnaam [D] , [E] , [F] en [E] . Alleen belanghebbende had als voornaam [A NAAM] .
De conclusie uit het bovenstaande is dat de naam “ [X] ” in Nederland uniek is.”